6. De grieven 3 tot en met 8 keren zich tegen het voorlopig oordeel van de kantonrechter omtrent de aan het ontslag ten grondslag gelegde dringende reden en de motivering daarvan. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
6.1 Naar voorlopig oordeel van het hof is het, anders dan de kantonrechter oordeelt, gelet op de inhoud van het huidige dossier en met inachtneming van het gegeven dat de werkgever de bewijslast draagt voor de dringende reden, waarschijnlijk dat het gegeven ontslag in een bodemprocedure geen stand zal houden, en dat de loonvordering toewijsbaar is.
6.2 Er is geen enkele aanwijzing in het dossier voor de veronderstelling dat het woord 'handelsruimte' uitgelegd moet worden als courtage voor [appellant]. [appellant] zelf heeft ook van meet af aan ontkend dat hij er financieel beter van werd, hetgeen door [werknemer geïntimeerde] is bevestigd. Bovendien acht het hof het geheel in overeenstemming met de gebruikelijke praktijk in de occasionhandel dat [appellant] niet direct de uiterste verkoopprijs noemde als naar een auto werd geïnformeerd.
6.3 [appellant] heeft wel in alle openheid onder werktijd activiteiten verricht ten behoeve van [werknemer geïntimeerde], maar hij voert aan dat hij zich, toen hij in deze vestiging kwam werken, voegde in de daar bestendige praktijk. Die hield in dat [werknemer geïntimeerde] goedkope auto's inkocht, opknapte en soms op het terrein van [geïntimeerde] verkocht. [appellant] ging ervan uit dat dit bij de directie bekend was. Zijn bemiddeling voor [werknemer geïntimeerde] heeft zich beperkt tot enkele gevallen waarin een klant niet op zoek was naar een auto in het duurdere segment, waarmee [geïntimeerde] zich bezighoudt, maar specifiek vroeg naar een auto van [werknemer geïntimeerde] of een auto uit in het goedkoopste segment zocht. Van verwarring bij zo'n klant over de verkoper kan geen sprake zijn geweest , aldus [appellant], omdat hij altijd expliciet aangaf dat het een auto van een collega, zonder garantie en zonder factuur betrof. Het verslag van Hoffmann wekt de suggestie dat hij heeft verklaard dat hij wel begreep dat de klant een andere indruk kon hebben, maar hier wreekt zich, aldus [appellant], dat het verslag niet de suggestieve vragen bevat en niet door hem voor akkoord is getekend.
Ten pleidooie heeft [appellant], gevraagd naar de verklaring zoals opgenomen in de laatste alinea van overweging 1.5, geantwoord dat juist deze passage geen eigen verklaring van hem is, maar een samenvatting van suggestieve vragen als: "Denkt u ook niet dat een klant zich misleid kan voelen als…", waarop hij bevestigend heeft geantwoord. Als hij al aantekeningen maakte op briefpapier van [geïntimeerde], dan zette hij een kruis door het briefhoofd.
6.4 Het hof kan zich voorstellen dat de door [appellant] onder 6.3 toegegeven feiten goede reden vormden voor een indringend gesprek met [appellant] en voor eventuele sancties, maar vooralsnog lijkt ontslag op staande voet een te zwaar middel. Daarbij houdt het hof rekening met de functie van [appellant]. Blijkens het onderzoek van Hoffmann zijn tegen diens leidinggevende sterke verdenkingen gerezen omtrent ongeoorloofde praktijken, die door betrokkene gedeeltelijk zijn erkend. Bij de afweging of het optreden van [appellant] een dringende reden voor zijn ontslag oplevert, dient rekening te worden gehouden met een mede door zijn leidinggevende gekleurde bedrijfscultuur. Ook kan niet worden weggedacht dat [werknemer geïntimeerde] daar jarenlang met instemming van de eigenaar werkzaam was gedurende de volledige werkweek, terwijl zijn collega's wisten dat hij daarvoor geen loon ontving. Dat hun hand- en spandiensten bij de verkoop van auto's van [werknemer geïntimeerde] wat verder gingen dan de eigenaar oorspronkelijk beoogde, mag onder die omstandigheden niet bevreemden. [appellant] was niet de eerst aangewezene om de jarenlang bestaande situatie rond [werknemer geïntimeerde] met de nieuwe eigenaar aan te kaarten.
6.5 Gelet op het voorgaande acht het hof de grieven in die zin gegrond, dat voldoende aannemelijk is dat het ontslag op staande voet in een bodemprocedure niet zal klijven. De loonvordering van [appellant] is daarmee toewijsbaar.