ECLI:NL:GHLEE:2010:BN0383

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001423-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg
  • P.J.M. van den Bergh
  • H.J. de Ruijter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling, wederspannigheid en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof Leeuwarden op 2 juli 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling, wederspannigheid en vernieling. De feiten vonden plaats op 14 en 16 augustus 2008, waarbij de verdachte zijn zus mishandelde, zich verzette tegen de politie en een ruit vernielde. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn leven inmiddels goed op orde is, met geen nieuwe contacten met politie of justitie sinds de bewezen verklaarde feiten. Het hof heeft deze positieve ontwikkelingen in overweging genomen en besloot een deel van de opgelegde werkstraf voorwaardelijk op te leggen. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De vordering na voorwaardelijke veroordeling werd afgewezen. Het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard, maar heeft niet bewezen geacht wat hem verder ten laste was gelegd. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten, maar ook de positieve ontwikkeling van de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 24-001423-09
parketnummers eerste aanleg: 17-756327-08 en 17-675577-07 (vordering na voorwaardelijke veroordeling)
Arrest van 2 juli 2010 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van
19 mei 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.A. Pots, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en heeft op een vordering na voorwaardelijke veroordeling beslist, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering na voorwaardelijke veroordeling zal afwijzen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 16 augustus 2008 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (met kracht) met zijn hand(en) tegen het lichaam heeft geduwd, waardoor deze [slachtoffer] op de grond is gevallen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 16 augustus 2008 te [plaats] toen de aldaar dienstdoende verbalisanten [verbalisant 1], brigadier van de politie en/of [verbalisant 2], aspirant van de politie, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht (mishandeling), in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau te [plaats], zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig te trekken in de tegenovergestelde richting van die in welke verbalisanten verdachte wilden brengen en/of (vervolgens nadat verbalisant [verbalisant 1] verdachte in het gezicht met pepperspray had gespoten) weg te rennen;
3.
hij op of omstreeks 14 augustus 2008 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een woning aan de [adres]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan woningbouwvereniging "[bedrijf]", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 augustus 2008 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], met kracht met zijn handen tegen het lichaam heeft geduwd, waardoor deze [slachtoffer] op de grond is gevallen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 16 augustus 2008 te [plaats] toen de aldaar dienstdoende verbalisanten [verbalisant 1], brigadier van de politie, en [verbalisant 2], aspirant van de politie, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 300 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (mishandeling), op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau te [plaats], zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk te trekken in de tegenovergestelde richting van die in welke verbalisanten verdachte wilden brengen;
3.
hij op 14 augustus 2008 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning aan de [adres] B, toebehorende aan woningbouwvereniging "[bedrijf]", heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
feit 1 -
mishandeling;
feit 2 -
wederspannigheid;
feit 3 -
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort vernielen.
Strafbaarheid
Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 16 augustus 2008 heeft de verdachte zijn zus, [slachtoffer], mishandeld. De verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn zus en heeft haar pijn en letsel toegebracht.
De verdachte heeft zich op vervolgens schuldig gemaakt aan wederspannigheid na zijn aanhouding door de politie ter zake van bovengenoemde mishandeling. De verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect jegens de betreffende agenten en heeft het gezag van de politie ondermijnd.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling. De verdachte heeft door dit handelen aan een ander financiële schade en hinder toegebracht en heeft er blijk van gegeven weinig respect te hebben voor de eigendomsrechten van die ander.
Het hof heeft bij de straftoemeting tevens rekening gehouden met het ad informandum gevoegde feit op de inleidende dagvaarding, welk feit de verdachte ter terechtzitting heeft erkend en dat hiermee is afgedaan.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 maart 2010 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld ter zake van (andersoortige) strafbare feiten.
Het hof heeft voorts gelet op hetgeen de verdachte en zijn raadsman ter terechtzitting van het hof hebben aangevoerd met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en met hetgeen daaromtrent overigens is gebleken uit het strafdossier.
Uit hetgeen de verdachte en zijn raadsman ter zitting hebben aangevoerd komt naar voren dat het leven van de verdachte thans goed op orde is, in die zin dat er sinds de bewezen verklaarde feiten geen nieuwe contacten met de politie en justitie meer zijn geweest, dat de onderlinge verhoudingen binnen de familie van de verdachte inmiddels weer goed zijn en dat de verdachte zijn huisvesting en werk op orde heeft en aan de sanering van zijn schulden werkt.
Het hof wil deze positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte ondersteunen en zal daarom een deel van de in eerste aanleg opgelegde en thans opnieuw door de advocaat-generaal gevorderde werkstraf in voorwaardelijke vorm opleggen. Het voorwaardelijk op te leggen deel strekt er mede toe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
Tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank [plaats] van 21 februari 2008 is de veroordeelde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 24 uren, subsidiair 12 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Blijkens het onderzoek ter terechtzitting van het hof is voormeld vonnis onherroepelijk geworden op 7 maart 2008. De proeftijd is op 7 maart 2008 ingegaan.
De officier van justitie heeft op 24 maart 2009 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde voorwaardelijke straf, ten aanzien waarvan bij voormeld vonnis het bevel was gegeven, dat deze straf voorwaardelijk niet zou worden ten uitvoer gelegd, op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan de thans aan de orde zijnde ten laste gelegde feiten.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal het standpunt van het openbaar ministerie gewijzigd, in die zin dat hij heeft gevorderd dat het hof de vordering na voorwaardelijke veroordeling zal afwijzen.
Nu gebleken is dat de veroordeelde de thans aan de orde zijnde bewezen verklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd, is het hof van oordeel dat in beginsel de tenuitvoerlegging kan worden gelast van voormelde werkstraf.
Gelet echter op hetgeen hierboven bij de strafmotivering is aangegeven omtrent het oordeel van het hof om de verdachte te ondersteunen in zijn positieve ontwikkeling, zal het hof geen last tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf geven, maar zal het hof de vordering na voorwaardelijke veroordeling afwijzen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 180, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tachtig uren, met het bevel dat, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van veertig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat een gedeelte van de werkstraf groot dertig uren, subsidiair vijftien dagen vervangende hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf die aan de veroordeelde voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden van 21 februari 2008.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. P.J.M. van den Bergh en mr. H.J. de Ruijter, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier. Mrs. P.J.M. van den Bergh en H.J. de Ruijter zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.