ECLI:NL:GHLEE:2010:BN0696

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.019.132/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Zuidema
  • De Hek
  • Voorink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over achterstallig loon en relatiebeding in arbeidszaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Assen, sector kanton, waarin [geïntimeerde] was veroordeeld tot betaling van achterstallig loon en vakantiegeld. De zaak betreft een arbeidsconflict tussen [appellante], een onderneming, en [geïntimeerde], een voormalige werknemer. [geïntimeerde] was op 3 maart 1980 in dienst getreden bij [appellante] en was op 30 maart 2007 op non-actief gesteld. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 1 september 2007, met een ontbindingsvergoeding van € 150.000,--. [geïntimeerde] vorderde in eerste aanleg betaling van zijn achterstallige loon en vakantiegeld, terwijl [appellante] in reconventie een boete eiste wegens schending van een relatiebeding. De kantonrechter wees de vordering van [geïntimeerde] toe en die van [appellante] af.

In hoger beroep stelde [appellante] dat [geïntimeerde] het relatiebeding had overtreden door een relatie van [appellante] te benaderen. Het hof oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat het Waterschap Veluwe, dat door [geïntimeerde] was benaderd, een bestaande relatie van [appellante] was. Het hof concludeerde dat [geïntimeerde] niet in strijd had gehandeld met het relatiebeding, omdat het Waterschap gedurende 15 jaar geen opdrachten aan [appellante] had verstrekt. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter, behalve de afwijzing van de reconventionele vordering van [appellante]. Het hof veroordeelde [appellante] tot betaling van het achterstallige loon, vakantiegeld en een vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen, en legde een dwangsom op voor het verstrekken van specificaties van de betalingen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om duidelijk aan te tonen dat een relatiebeding is geschonden en dat werknemers recht hebben op hun loon en vakantiegeld, ongeacht hun nieuwe dienstverband.

Uitspraak

Arrest d.d. 22 juni 2010
Zaaknummer 200.019.132/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in het principaal en geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. L.A.A. Ongenae, kantoorhoudende te Tynaarlo, die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
geïntimeerde in het principaal en appellant in het voorwaardelijk incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. H.W. Bongers, kantoorhoudende te Ommen, die ook heeft gepleit.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 30 september 2008 door de rechtbank Assen, sector kanton, locatie Assen (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 19 november 2008 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van
2 december 2008.
De conclusie van de memorie van grieven (met negen producties) luidt:
"(…) te vernietigen het vonnis d.d. 30 september 2008 van de rechtbank Assen, Sector kanton, locatie Assen met bepaling dat de in conventie door [geïntimeerde] ingediende vordering wordt afgewezen en de in reconventie door [appellante] ingediende reconventionele vordering wordt toegewezen tot een bedrag ad € 45.378,02, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties zowel in conventie als in reconventie."
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord (met één productie), tevens houdende wijziging van eis, verweer gevoerd en voorwaardelijk incidenteel geappelleerd, met als conclusie:
"(…) dat het Gerechtshof [appellante] bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt:
I
tot betaling van:
a.
Loon over de periode van 18.6. tot 1.9.2007 = € 9.209,20
vak.geld over de periode 21.5. tot 1.9.2007 = € 1.004,64
niet-opgenomen vak.dagen tot 1.9.2007 = € 4.755,30
10% verhoging ex art. 7:625 BW = € 1.362,96
--------------
totaal bruto loon € 16.332,10
b.
de wettelijke rente vanaf de eerste dag van de vierwekelijkse periode volgend op de vierwekelijkse periode waarover het loon uitbetaald had moeten worden, tot aan de dag der algehele voldoening;
II
het verstrekken van specificaties m.b.t. het bovenstaande binnen 14 dagen nadat het arrest in dezen gewezen is, subsidiair binnen 14 dagen nadat het arrest in dezen betekend is onder verbeurte van een dwangsom van € 25,00 per dag dat [appellante] in gebreke blijft aan dit arrest te voldoen na betekening;
III
in de kosten van beide instanties zowel in conventie als reconventie.
Subsidiair: tot bekrachtiging van het vonnis d.d. 30.9.2008 van de Rechtbank Assen, sector Kanton, met veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties zowel in conventie als reconventie.
in voorwaardelijk incidenteel appel:
Dat het Gerechtshof vernietigt het vonnis d.d. 30.9.2008 waarvan beroep met veroordeling van [appellante] bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zoals hiervoor aangegeven, met veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties."
[appellante] heeft een memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appèl tevens uitlating wijziging van eis (met vier producties) genomen, met conclusie: "ad persistit".
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten. Ter gelegenheid van de pleidooien hebben beide partijen nog producties overgelegd.
Tot slot hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft in het principaal appel twee grieven opgeworpen, terwijl in het voorwaardelijk incidenteel appel door [geïntimeerde] één grief is voorgesteld.
De beoordeling
De feiten
1. Geen grieven zijn gericht tegen hetgeen de kantonrechter als "de vaststaande feiten" heeft vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Het hof zal die feiten hierna kort weergeven, aangevuld met enige feiten die in hoger beroep tevens als vaststaand hebben te gelden, omdat zij zijn gesteld en niet (voldoende gemotiveerd) zijn weersproken.
1.1 [geïntimeerde] is op 3 maart 1980 in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) [appellante]. Artikel 8 van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst bevat een relatiebeding. Laatstelijk bekleedde [geïntimeerde] de functie van hoofd-vertegenwoordiger, tegen een salaris van € 3.627,-- bruto per maand, exclusief vakantiegeld.
1.2 [geïntimeerde] is door [appellante] op 30 maart 2007 op non-actief gesteld. Vanaf
18 juni 2007 heeft [geïntimeerde] geen salaris en vanaf 21 mei 2007 geen vakantiegeld meer ontvangen.
1.3 Bij beschikking van de kantonrechter van 17 juli 2007 is de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 september 2007, onder toekenning aan [geïntimeerde] van een vergoeding van € 150.000,-- bruto.
1.4 Ingaande 1 oktober 2007 is [geïntimeerde] in dienst getreden van [nieuwe werkgever geïntimeerde] te IJsselmuiden (hierna: [nieuwe werkgever geïntimeerde]).
De vordering en de beslissing in eerste aanleg
2. [geïntimeerde] heeft gevorderd [appellante] te veroordelen tot betaling van a) het verschuldigde loon vanaf 18 juni tot 1 september 2007, met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, b) vakantiegeld over het brutoloon vanaf 18 juni 2007 tot 1 september 2007, c) het tegoed aan vakantiedagen, alles onder overlegging van een afdoende berekening, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding.
2.1 [appellante] heeft zich tegen de vordering verweerd en in reconventie gevorderd [geïntimeerde], wegens handelen in strijd met het relatiebeding, te veroordelen tot betaling van de contractuele boete van € 45.378,02, alsmede tot betaling van een bedrag van € 6.630,32 wegens het niet schadevrij en niet tijdig inleveren van de lease-auto, alsook ter vergoeding van met de lease-auto gereden privé-kilometers. [geïntimeerde] heeft de reconventionele vordering weersproken.
2.2 Bij vonnis van 30 september 2008 heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en die van [appellante] afgewezen. [appellante] is zowel in conventie als in reconventie veroordeeld in de proceskosten.
Het geding in hoger beroep
3. [appellante] heeft haar vordering van € 6.630,32 wegens het niet schadevrij en niet tijdig inleveren van de lease-auto en de gereden privé-kilometers in appel niet gehandhaafd. Deze vordering behoeft derhalve geen bespreking meer.
4. De beide door [appellante] in het principaal appel opgeworpen grieven keren zich tegen de afwijzing van haar vordering wegens overtreding door [geïntimeerde] van het relatiebeding. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5. Het aan de orde zijnde relatiebeding van art. 8 van de arbeidsovereenkomst - voor zover hier van belang - luidt: "(…) Gedurende een periode van twee jaar na beëindiging van deze dienstbetrekking is het werknemer eveneens niet toegestaan de bestaande relaties en personeelsleden van [appellante] over te nemen of werkzaamheden voor deze relaties of personeel te verrichten, zowel rechtstreeks als zijdelings."
Niet in geschil is dat dit relatiebeding tussen partijen gelding heeft.
6. [appellante] verwijt [geïntimeerde] dat hij, in dienst van [nieuwe werkgever geïntimeerde], een relatie van [appellante] heeft benaderd, hetgeen strijdig is met het relatiebeding.
De relatie waar het hier om gaat, is het Waterschap Veluwe (hierna: het Water-schap).
[geïntimeerde] heeft daartegenover aangevoerd dat hij zich tevoren ervan heeft vergewist of het Waterschap een relatie van [appellante] was. Hem is daarbij gebleken dat [appellante] in ieder geval gedurende de afgelopen 15 jaren geen werk voor het Waterschap heeft uitgevoerd, zodat van een relatie niet kan worden gesproken, aldus [geïntimeerde].
7. Dat het Waterschap als een relatie van [appellante] in de zin van het relatie-beding moet worden aangemerkt, is niet aannemelijk geworden. De stelling van [geïntimeerde] dat het Waterschap gedurende in ieder geval 15 jaren geen rechtstreekse opdrachten meer aan [appellante] heeft verstrekt, is door [appellante] niet weersproken. Weliswaar heeft [appellante] begin 2007 ten behoeve van herstel van stormschade aan het hoofdkantoor van het Waterschap een offerte uitge-bracht, doch die offerte is uitgebracht aan [h[hoofdaannemer waterschap]nemer waterschap] (hierna: [hoofdaannemer waterschap]), die ter zake als hoofdaannemer van het Waterschap optrad. Dat het Waterschap [hoofdaannemer waterschap] verzocht heeft om [appellante] in te schakelen, dan wel dat eerst contact is ontstaan tussen het Waterschap en [appellante] en dat [hoofdaannemer waterschap] daar later bij betrokken is, is niet aannemelijk geworden.
Het hof gaat er dan ook vanuit dat [appellante] de werkzaamheden bij het Waterschap daadwerkelijk in opdracht van [hoofdaannemer waterschap] - voor wie zij meer werkzaamheden verricht - heeft verricht en dat ten aanzien van deze opdracht niet het Waterschap maar [hoofdaannemer waterschap] de relatie van [appellante] was.
8. Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat [geïntimeerde] een bestaande relatie van [appellante] heeft benaderd, zodat niet geoordeeld kan worden dat [geïntimeerde] heeft gehandeld in strijd met het tussen partijen geldende relatiebeding.
Daarom kan in het midden blijven de vraag of het enkel benaderen van relaties al onder de werking van de tekst van het relatiebeding zou vallen.
9. De grieven falen.
10. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep zijn (oorspronkelijk conventionele) vordering in hoger beroep gewijzigd zoals hiervoor als conclusie van de "memorie van antwoord tevens houdende wijziging van eis en voorwaardelijk incidenteel appel" is weergegeven. [appellante] heeft tegen deze eiswijziging geen bezwaar gemaakt.
Nu ook de eisen van een goede procesorde zich daartegen niet verzetten, zal worden uitgegaan van de gewijzigde eis. Om die reden ontbeert het voorwaar-delijk ingestelde incidenteel appel zelfstandig belang.
11. De gewijzigde vordering van [geïntimeerde] ziet op het brutoloon over de periode 18 juni tot 1 september 2007, het vakantiegeld sedert 21 mei 2007 en een vergoeding voor 28,4 niet-genoten vakantiedagen, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW ad 10% en met de wettelijke rente.
12. [appellante] heeft geen grieven gericht tegen het vonnis, voor zover in conventie gewezen. Ook overigens heeft [appellante] zich inhoudelijk niet tegen toewijzing van de gewijzigde vordering verzet. Wel heeft Venrooy nog aangevoerd dat [geïntimeerde] in strijd handelt met goed werknemerschap omdat hij, gelet op de riante ontbindingsvergoeding die hij al heeft ontvangen en het feit dat hij na korte tijd bij een concurrent in dienst is getreden, met zijn vordering het onderste uit de kan lijkt te willen halen. Dienaangaande overweegt het hof dat het [geïntimeerde] zonder meer vrijstond om bij [nieuwe werkgever geïntimeerde] in dienst te treden en dit enkele feit daarom [appellante] niet van haar loonbetalingsverplichtingen jegens [geïntimeerde] kan ontslaan.
13. De gewijzigde vordering van [geïntimeerde] is, als niet voldoende weersproken,
dan ook toewijsbaar, zij het dat ter zake van de vordering wegens niet-genoten vakantiedagen partijen het er bij gelegenheid van het pleidooi over eens zijn geworden dat vijf dagen voor vergoeding in aanmerking komen.
Slotsom
14. Het vonnis van de kantonrechter van 30 september 2008 kan als gevolg van de in appel gewijzigde en deels toewijsbare vordering van [geïntimeerde] niet in stand blijven. Opnieuw rechtdoende zal het hof de vordering van [geïntimeerde] toewijzen als na te melden. Voor het overige zal het vonnis van 30 september 2008 worden bekrachtigd.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [appellante] worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (3 procespunten, tarief III).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van 30 september 2008 waarvan beroep, behoudens voor wat betreft de afwijzing van de reconventionele vordering van [appellante] en de proceskostenveroordeling in conventie en in reconventie
en, in zoverre opnieuw rechtdoende
veroordeelt [appellante] om aan [geïntimeerde] te betalen:
a. € 9.209,20 bruto ter zake van loon over de periode 18 juni 2007 tot
1 september 2007;
b. € 1.004,64 bruto ter zake vakantiegeld over de periode 21 mei 2007 tot
1 september 2007;
c. € 837,20 bruto ter zake van vergoeding voor vijf niet-genoten vakantiedagen;
d. € 1.105,10 ter zake van 10% wettelijke verhoging ex art. 7:625 lid 1 BW over voormelde bedragen;
e. de wettelijke rente vanaf de eerste dag van de vierwekelijkse periode volgend op de vierwekelijkse periode waarover het loon betaald had moeten worden, tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [appellante] voorts om binnen veertien dagen na betekening van dit arrest aan [geïntimeerde] specificaties te verstrekken van bovenstaande betalingen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25,-- per dag indien [appellante] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 2.500,--;
bekrachtigt het vonnis van 30 september 2008 voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] op € 254,-- aan verschotten en op € 3.474,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Zuidema, voorzitter, De Hek en Voorink, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 22 juni 2010 in bijzijn van de griffier.