ECLI:NL:GHLEE:2010:BN0753

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001514-06
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van jeugdleider wegens ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 8 juli 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, een jeugdleider, werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige, die op het moment van de feiten 13 jaar oud was. De feiten vonden plaats op 30 juli 2005, toen de verdachte het slachtoffer, dat hij kende van een zomerkamp, naar zijn huis bracht. Het slachtoffer verklaarde dat de verdachte haar had gedwongen zich uit te kleden onder het voorwendsel dat hij haar op teken wilde controleren. Vervolgens heeft de verdachte seksuele handelingen met haar gepleegd, waaronder het aanraken van haar borsten en vagina, en het binnendringen van zijn vingers in haar vagina.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot straffen en had een maatregel opgelegd. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een werkstraf van 180 uren geëist, maar het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof achtte de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar, ondersteund door verklaringen van haar moeder en de bevindingen van de politie. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar het hof oordeelde dat zijn verklaringen onbetrouwbaar waren.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast werd een vordering van de benadeelde partij, in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van het slachtoffer, tot een bedrag van € 1.500,- toegewezen. De vordering voor het overige werd niet-ontvankelijk verklaard, en de verdachte werd verplicht tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag ten behoeve van het slachtoffer. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en dat de verdachte misbruik had gemaakt van zijn positie als jeugdleider.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001514-06
Parketnummer eerste aanleg: 17-880287-05
Arrest van 8 juli 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 20 juni 2006 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.A. de Boer, advocaat te Sneek.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot straffen, heeft een maatregel opgelegd en heeft een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een werkstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 1.500,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 30 juli 2005 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], met [slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (telkens) ontuchtig
- de borsten en/of vagina van die [slachtoffer] aangeraakt/betast en/of
- een of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- die [slachtoffer] zogenoemd gevingerd;
Subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 30 juli 2005 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer], geboren op [1992], hebbende verdachte (telkens) ontuchtig
- de borsten en/of vagina van die [slachtoffer] aangeraakt/betast en/of
- een of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- die [slachtoffer] zogenoemd gevingerd.
Bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal, nr. [nummer], d.d. 17 oktober 2005, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1], administratief technisch medewerker, tevens Buitengewoon opsporingsambtenaar, (dossierpagina's 25 tot en met 43 van een dossier nr. [nummer] van de politie Fryslan) hetwelk - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudt:
Als verklaring van [slachtoffer], geboren op [1992], welke verklaring is afgelegd tijdens het studioverhoor op 6 oktober 2005;
Ik ben gekomen om te vertellen wat er gebeurd is op kamp. We zouden naar huis rijden en toen is het gebeurd. We gingen naar zijn huis want we zouden nog een jas van mij ophalen. Even later zei hij dat hij mij wou controleren op teken maar ik zei ook wel dat ik al nagekeken was. Toen zei hij dat ik me uit moest kleden. Ik zei dat ik dat niet wilde. Toen zei hij dat het moest, nou, toen moest ik het wel doen. Toen ging hij aan mij zitten met zijn handen. Dat was niet zo leuk. Toen heb ik gezegd dat hij op moest houden. Hij wilde niet ophouden. Toen heb ik gezegd dat ik naar huis wilde. Uiteindelijk mocht ik weg. Ik heb me snel aangekleed.
Het is één keer gebeurd, in zijn huis in [plaats]. In zijn slaapkamer. Het was op de dag dat ik van kamp kwam. Het was in de grote vakantie van dit jaar. Ik weet niet hoe hij heet. Mijn moeder weet dat wel. Ik kende hem van kamp. Hij begeleidde mijn groep op het kamp. Hij nam mij mee naar huis omdat mijn moeder mij niet thuis kon brengen.
Hij zat met zijn handen aan mijn borsten en mijn kut. Ik had geen kleding aan. Ik had mijn kleding zelf uit moeten doen. Ik was bang, want hij zei als je dat niet doet dan word ik heel erg boos op jou. Eerst zat hij aan mijn borsten. Hij heeft ook met zijn handen aan mijn kut gezeten. Ik heb dat gevoeld en gezien. Ik moest op zijn bed gaan liggen. Hij heeft een eenpersoonsbed. Ik lag op mijn rug. Hij voelde aan mijn kut. Aan de kut en in de kut. Dat heb ik gezien. Dat kun je voelen want het deed ook nog zeer. Hij ging met zijn handen in de kut. Hij had toen zijn kleren aan. Ik heb gevoeld dat hij in de kut ging. Nadat het gebeurd was voelde het raar aan mijn kut. Het naar de wc gaan voelde raar. Daarna zei hij dat ik het niet door moest zeggen.
Ik heb in zijn huis nog een meisje gezien. Het was een donker meisje. Ze zat boven op zolder. Ze zat achter de computer en was aan het leren. Even later ging ze weg. Hij zei dat het meisje bij hem woonde. Op zijn slaapkamer was een kraan. Er stond een kastje naast zijn bed. Daar zaten allemaal papieren in volgens mij. Er hing niks aan de muur.
2. Een proces-verbaal, nr. [nummer], d.d. 17 januari 2006, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie Fryslan, Recherche 02 (dossierpagina's 5 tot en met 9 van het onder 1. genoemde dossier) hetwelk - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudt:
Als verklaring van verbalisant(en):
Op 2 augustus 2005 had ik een oriënterend gesprek met [benadeelde], wonende te [woonplaats]. Zij maakte melding van seksueel misbruik van haar 13-jarige dochter, [slachtoffer]. Op 30 juli 2005 was [slachtoffer] thuis gebracht door [verdachte], een begeleider van het vakantiekamp waar [slachtoffer] was geweest. Die avond vertelde [slachtoffer] aan haar moeder dat [verdachte] seksuele handelingen met haar had gepleegd in zijn woning in [plaats]. Over de seksuele handelingen vertelde [slachtoffer] dat ze zich uit had moeten kleden omdat hij haar lichaam op teken wilde controleren.
Op 18 december 2005 stelden wij een onderzoek in in de woning van verdachte in [plaats]. Op de eerste verdieping bevond zich de slaapkamer van verdachte. Wij zagen dat de omschrijving die [slachtoffer] van zijn slaapkamer gegeven had overeen kwam met de inrichting van zijn slaapkamer. Wij zagen dat in de slaapkamer van verdachte inderdaad een eenpersoonsbed stond. Verder was er een wastafel met kraan in de slaapkamer en stond er een ladenkastje naast zijn bed waarin administratie zat. Er hing niets aan de muur. Op de zolderverdieping waren twee slaapkamers. In een van deze slaapkamers stond een computer op een bureau.
3. Een proces-verbaal, nr. [nummer], d.d. 20 september 2005, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 4], respectievelijk voornoemd en brigadier van politie Fryslan, Districtsrecherche Drachten (dossierpagina's 21 tot en met 24 van het onder 1. genoemde dossier) hetwelk - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudt:
Als verklaring van [benadeelde], afgelegd op 20 september 2005:
Ik wil aangifte doen van vermoedelijk seksueel misbruik van mijn dochter [slachtoffer]. Van 23 juli 2005 tot en met 30 juli 2005 is [slachtoffer] met een vakantiekamp weggeweest. Voor de kampweek was al afgesproken dat een begeleider, genaamd [verdachte], [slachtoffer] weer thuis zou brengen. [verdachte] begeleidde de groep van [slachtoffer]. Op 30 juli 2005 bracht [slachtoffer] thuis. Diezelfde avond zat ik samen met [slachtoffer] televisie te kijken. Ze zei toen plotseling dat de meneer die haar thuis had gebracht aan haar borsten en haar vagina had gezeten. Vervolgens vroeg ik haar hoe dit kwam. Ik hoorde haar zeggen dat hij haar lichaam op teken wilde onderzoeken. [slachtoffer] had nog gezegd dat haar moeder dit wel zou doen. Hij bleef aandringen en ze durfde toen geen 'nee' meer te zeggen. Toen had ze zich uitgekleed. Hierna had hij aan haar borsten en vagina gezeten. Ik begreep dat hij dit met zijn handen had gedaan.
4. Een proces-verbaal, nr. [nummer]4, d.d. 17 december 2005, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 3], voornoemd (dossierpagina's 50 tot en met 52 van het onder 1. genoemde dossier) hetwelk - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudt:
Als verklaring van verdachte, afgelegd op 17 december 2005:
Dit jaar heb ik [slachtoffer] na het kamp thuis gebracht. Voordat ik haar thuis bracht ben ik naar mijn woning gereden. Bij mij thuis gekomen is [slachtoffer] met mij mee naar binnen gelopen.
5. Een proces-verbaal, d.d. 20 juni 2008, inhoudende een verhoor van [slachtoffer] bij de raadsheer-commissaris, opgemaakt door de raadsheer-commissaris en de griffier (bevindt zich los in het dossier) hetwelk - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudt:
Als verklaring van [slachtoffer], afgelegd op 20 juni 2008:
In de woning van verdachte trof ik op zolder een meisje. Zij had een bruine huid. Ik heb hoi tegen haar gezegd. Op een gegeven moment toen [verdachte] en ik in de hal bij zijn slaapkamer stonden, kwam dat meisje naar beneden en ze zei dat ze wegging. Nadat het meisje weg was gegaan, is het gebeurd in zijn slaapkamer. [verdachte] heeft aan mijn tieten en aan mijn kut gezeten. Hij heeft ook met zijn vingers in mijn kut gezeten.
Bewijsoverweging
Door en namens verdachte is ter zitting van het hof aangevoerd, dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Verdachte heeft altijd ontkend ontuchtige handelingen met [slachtoffer] te hebben gepleegd. De verklaringen van [slachtoffer] dienen als onbetrouwbaar terzijde te worden geschoven, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op 2 augustus 2005 heeft [benadeelde] een oriënterend gesprek gevoerd met een politiemedewerker. Hof maakte in dat gesprek melding van seksueel misbruik van haar dochter door [verdachte]. [slachtoffer] kon en wilde er op dat moment verder niet over praten. Ook wilde ze het niet aan de politie vertellen. Op 20 september 2005 deed [benadeelde] aangifte van seksueel misbruik van haar dochter. Ook gaf ze aan dat [slachtoffer], hoewel zij dit erg moeilijk vond, nu wel een verklaring wilde afleggen over de betreffende gebeurtenissen.
Op 6 oktober 2005 heeft er een studioverhoor van [slachtoffer] plaatsgevonden. Tijdens dit studioverhoor heeft [slachtoffer], hoewel zij dit merkbaar af en toe met tegenzin deed, uitgebreid verklaard. Ook kwam zij uit zichzelf met details. Zo heeft ze onder meer verklaard dat het binnendringen van [verdachte] met zijn hand in haar vagina pijn deed, en dat het nadien raar voelde als ze naar de wc ging. Dit zijn opmerkelijke details voor een net 13 jaar geworden meisje. Niet aannemelijk is dat zij dit anders dan uit eigen ervaring zou kunnen weten. Daarnaast heeft ze verklaard over een meisje in het huis van verdachte dat haar zou hebben gezien. Tijdens haar verhoor door de raadsheer-commissaris heeft zij verduidelijkt wààr dit meisje haar, met verdachte, zou hebben gezien. Door het noemen van deze derde persoon maakte [slachtoffer] haar verklaring verifieerbaar. Deze persoon zou immers kunnen verklaren of zij wel of niet [slachtoffer] mèt verdachte op de eerste verdieping van het huis heeft gezien. Verdachte heeft steeds ontkend toen boven te zijn geweest. Dit meisje zou hierdoor een belangrijke getuige kunnen zijn. Het hof acht de verklaring van [slachtoffer] op grond van voorgaande betrouwbaar.
Hier staat tegenover de verklaring van verdachte. Verdachte erkent met [slachtoffer] naar zijn huis te zijn gereden. Volgens verdachte is hij zelf beneden in de woonkamer gebleven terwijl [slachtoffer] op de bovenverdieping(en) naar haar jas zocht. Ter terechtzitting van het hof d.d. 9 februari 2007 heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] maar enkele minuten boven is geweest. Ten aanzien van het meisje in zijn huis waarover [slachtoffer] heeft verklaard, heeft verdachte bij de politie (blijkens het proces-verbaal van verhoor van 18-12-2005) verklaard dat hij niet weet wie [slachtoffer] bedoelt, maar dat hij wel twee kamers als woonruimte ter beschikking stelt van personen waarover hij verder niet wil verklaren. Telefonisch heeft verdachte verbalisant [verbalisant 2] (blijkens proces-verbaal pag. 9 van het dossier) laten weten dat het donkere meisje dat [slachtoffer] had gezien een voor verdachte onbekende bezoekster was en dat hij ook niet wilde mededelen wie gebruik maakten van de kamers in zijn woning. Ter zitting van het hof d.d. 9 februari 2007 verklaarde verdachte dat hij bij de politie niet wilde vertellen wie er van de kamers in zijn woning gebruik maakte(n) omdat het niet relevant was en omdat hij dat niet bekend wilde maken. Ter zitting van het hof d.d. 24 januari 2008 verklaarde verdachte hierover dat het niet klopte dat hij de naam van het meisje niet wilde noemen, maar dat hij dat niet had gedaan omdat het meisje al naar China terug was gegaan en geen adresgegevens had achtergelaten. Ter zitting van het hof d.d. 24 juni 2010 verklaarde verdachte vervolgens dat hij de naam van het meisje niet k?n geven omdat hij niet wist wie het was, en Chinese huurders bovendien weer terug gaan naar China. Vast staat dat verdachte op dit belangrijke punt wisselend heeft verklaard. Op grond van voorgaande acht het hof de verklaringen van verdachte - in tegenstelling tot die van [slachtoffer] - onbetrouwbaar.
Concluderend acht het hof de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar. De verklaring wordt ondersteund door de verklaring van haar moeder en de bevindingen van de politie waaruit blijkt dat de gedetailleerde omschrijving die [slachtoffer] van de slaapkamer van verdachte heeft gegeven, klopt. Het verweer van de verdediging dat [slachtoffer] deze omschrijving van de slaapkamer van verdachte ook had kunnen geven wanneer men uitgaat van de juistheid van het verhaal van verdachte, acht het hof niet steekhoudend. De gedetailleerde omschrijving komt het hof niet voor als zijnde gegeven door iemand die slechts enkele minuten heeft rondgekeken op de 1e èn 2e verdieping op zoek naar een jas.
Ten aanzien van het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] overweegt het hof als volgt: Het hof acht de verklaring van [slachtoffer] ook op dit punt - in weerwil van wat prof. dr. P.J. Van Koppen hierover in zijn rapport d.d. 2 juli 2007 heeft opgemerkt - betrouwbaar, nu [slachtoffer] hieromtrent uit zichzelf heeft verklaard over details die niet door de verhoorder worden aangereikt, namelijk dat de handelingen pijn deden en dat het nadien 'raar' voelde aan haar vagina als zij naar de wc ging. Dit past wèl bij de situatie waarin is binnengedrongen in de vagina en niet wanneer de vagina 'slechts' is betast. De opmerking die Van Koppen in zijn rapport maakt omtrent het feit dat het niet [slachtoffer] was maar de verhoorster die het woord vingers in de mond nam waarmee verdachte aan en in de vagina van [slachtoffer] zou hebben gezeten, acht het hof niet van doorslaggevend belang in verband met de door [slachtoffer] genoemde en zojuist aangehaalde details.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich op 30 juli 2005 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen met [slachtoffer]. Het hof verwerpt de gevoerde verweren.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 juli 2005 te [plaats], met [slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte ontuchtig
- de borsten en vagina van die [slachtoffer] aangeraakt/betast en
- een of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] gebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich - kort gezegd - schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van [slachtoffer], die destijds 13 jaren oud was. Verdachte was jeugdleider en had in de week voorafgaand aan het misbruik de groep van [slachtoffer] op een zomerkamp geleid. Deze zomerkampen werden georganiseerd voor kinderen met wie het vanwege sociaal-economische redenen minder goed gaat en voor kinderen met een lichte verstandelijke handicap. Verdachte heeft het vertrouwen dat [slachtoffer] en haar moeder in hem hadden gesteld, op grove wijze beschaamd. Verdachte heeft misbruik gemaakt van zijn positie als kampleider van kwetsbare kinderen. Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gepleegd op de lichamelijke en psychische integriteit van [slachtoffer] en heeft hij haar belangen volledig veronachtzaamd. Verdachte heeft enkel gehandeld ter bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften. Gedragingen als deze brengen, naar algemeen bekend is, ernstige schade toe aan de geestelijke ontwikkeling van slachtoffers.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 april 2010 - niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
De straffen zoals deze in eerste aanleg zijn opgelegd en eveneens zijn gevorderd door de advocaat-generaal doen op geen enkele wijze recht aan de ernst van het feit.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur passend en geboden is. Deze straf is in overeenstemming met straffen die het hof in dit soort zaken pleegt op te leggen. Het hof houdt hierbij rekening met de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn welke is gelegen tussen het moment van instellen van het hoger beroep op 21 juni 2006 en de einduitspraak van het hof. Het hof acht een gevangenisstraf van twaalf maanden in beginsel passend en geboden, maar zal, gezien deze overschrijding, de straf matigen tot tien maanden.
Benadeelde partij [benadeelde], in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer]
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg deels is toegewezen en dat zij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort. Blijkens het voegingsformulier benadeelde partijen in het strafproces vordert de benadeelde partij vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van
€ 3.500,-.
Het hof acht de vordering van de benadeelde partij tot het bedrag van € 1.500,- toewijsbaar, nu naar het oordeel van het hof voldoende is komen vast te staan dat door het bewezen verklaarde feit aan de benadeelde partij tot dat bedrag schade is berokkend en dat de schade aan verdachte kan worden toegerekend. Het hof is van oordeel, dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet van zo eenvoudige aard is, dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling, dat de benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Aan verdachte zal tevens de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag ten behoeve van voornoemd slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van tien maanden;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van duizend vijfhonderd euro;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van duizend vijfhonderd euro ten behoeve van [benadeelde], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfentwintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G. Dam, voorzitter, mr. P. Koolschijn en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen als griffier.