Parketnummer: 24-001220-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-654169-07
Arrest van 1 juli 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 28 april 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1982] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, heeft maatregelen opgelegd en heeft op de vorderingen van de benadeelde partijen beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van de onder 1 ten laste gelegde mishandeling van [benadeelde 1] en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 190 uren, subsidiair 95 dagen hechtenis.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] ad € 7.548,= heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering zal toewijzen tot een bedrag van € 1.265,20 en ter zake van dat bedrag een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering zal toewijzen tot een bedrag van € 15,20 en ter zake van dat bedrag een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
De advocaat-generaal heeft vrijspraak gevorderd van de onder 1 ten laste gelegde mishandeling van [benadeelde 2] en van het onder 2 primair ten laste gelegde.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 1 september 2006, in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2], meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde 2]), en/of een persoon (te weten [benadeelde 1]), (telkens) heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt, waardoor zij/deze (telkens) letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 1 september 2006, in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2], meermalen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het knijpen in en/of het betasten van de borsten en/of de billen en/of het betasten en/of vastpakken van het kruis van die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 1] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte (telkens) als volwassen man en/of als verzorger een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend fysiek en/of geestelijk overwicht op hen als minderjarige meisje(s) heeft gehad;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 1 september 2006, in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2], meermalen, met [benadeelde 2], geboren op [1990] en/of [benadeelde 1], geboren op [1992], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het knijpen in en/of het betasten van de borsten en/of de billen en/of het betasten en/of vastpakken van het kruis van die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 1].
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen onder 2 primair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 1 september 2006, in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2], meermalen opzettelijk mishandelend een persoon te weten [benadeelde 1] heeft geslagen en geschopt, waardoor zij pijn heeft ondervonden;
2 subsidiair:
hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 2 maart 2006, in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2], meermalen met [benadeelde 2], geboren op 3 maart 1990, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het knijpen in en het betasten van de borsten en de billen en het betasten en vastpakken van het kruis van die [benadeelde 2];
hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 1 september 2006, in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2], meermalen met [benadeelde 1], geboren op [1992], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het knijpen in en het betasten van de borsten en de billen en het betasten en vastpakken van het kruis van die [benadeelde 1].
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
onder 1:
mishandeling, meermalen gepleegd;
onder 2 subsidiair:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de periode van 1 januari 2004 tot en met respectievelijk 2 maart 2006 en 1 september 2006 bij hem thuis met [benadeelde 2] en [benadeelde 1], dochters van zijn toenmalige partner, ontuchtige handelingen gepleegd. De ontuchtige handelingen hebben bestaan in het knijpen en het betasten van de borsten en de billen van de meisjes en in het betasten en vastpakken van het kruis van die meisjes. Deze feiten hebben voor wat betreft [benadeelde 2] plaatsgevonden tussen haar dertiende en zestiende levensjaar en voor wat betreft [benadeelde 1] tussen haar elfde en dertiende levensjaar.
Verdachte woonde in genoemde perioden bij [benadeelde 2] en [benadeelde 1] en hun moeder in. Verdachte was mede belast met de zorg en opvoeding van [benadeelde 2] en [benadeelde 1]. Verdachte heeft, ten einde zijn eigen lusten te bevredigen, van de jeugdige leeftijd van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] ernstig misbruik gemaakt.
Verdachte heeft door het plegen van deze feiten het vertrouwen, dat de beide meisjes in hem mocht hebben, immers hij was de partner van hun moeder en zij leefden met elkaar in één huis samen, in ernstige mate geschonden.
Uit de toelichting van mr. H.G.E. Klatter, de toenmalige advocaat van [benadeelde 2] en [benadeelde 1], d.d. 10 april 2008 blijkt dat beide meisjes ernstig beschadigd zijn door het handelen van verdachte. [benadeelde 2] is via een verwijzing van de huisarts in behandeling geweest bij een psycholoog en is enige tijd later doorverwezen naar een psychiater. [benadeelde 1] praatte met een vertrouwenspersoon van school. Zij wilde alles het liefste wegstoppen. Ze durfde niet meer alleen te zijn en had last van hallucinaties: ze zag verdachte steeds staan. Voorts had [benadeelde 1] last van nachtmerries en droomde zij dat verdachte haar kwam vermoorden. Beide meisjes waren erg angstig en zijn het volledige vertrouwen in volwassenen kwijtgeraakt.
Daarnaast heeft verdachte in de periode van 1 januari 2004 tot en met 1 september 2006 meermalen [benadeelde 1] thuis mishandeld door haar te slaan en te schoppen. Als gevolg van dit handelen heeft [benadeelde 1] meermalen pijn ondervonden. Door het plegen van deze feiten heeft verdachte meermalen de lichamelijk integriteit van [benadeelde 1] geschonden.
Op grond van het vorenstaande, in samenhang beschouwd, acht het hof de oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel geboden.
Daarnaast stelt het hof het volgende vast.
Verdachte heeft de feiten gepleegd tussen zijn eenentwintigste en drieëntwintigste jaar, toen hij relatief gezien (mogelijk nog) te jong was om als "stiefvader" voor de beide meisjes (en hun jongere zusje) te kunnen fungeren. Bovendien raakte hij in die periode werkloos en moest hij als "huisman" fungeren, waar hij weinig tot geen ervaring mee had.
Verdachte heeft kort nadat aangifte tegen hem was gedaan de relatie met de moeder van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] verbroken en is naar zijn ouders in het zuiden van het land verhuisd. Hij heeft geen enkel contact meer met [benadeelde 2], [benadeelde 1] en hun moeder.
Verdachte werkt thans op contractbasis als koerier bij U.P.S. en denkt binnenkort een vaste aanstelling bij dat bedrijf te kunnen krijgen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard bereid te zijn om een aanzienlijk bedrag aan schadevergoeding te betalen aan zowel [benadeelde 2] als aan [benadeelde 1], voor hetgeen hij hun heeft aangedaan.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justiti?le Documentatie d.d. 24 maart 2010 blijkt, dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Het lijkt erop dat het handelen van verdachte incidenten zijn geweest en dat verdachte de feiten heeft gepleegd, terwijl hij in een labiele periode verkeerde.
Alles afwegende, is het hof - met de advocaat-generaal - van oordeel, dat met een voorwaardelijke vrijheidsstraf en een onvoorwaardelijke werkstraf kan worden volstaan. Het hof acht de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden een bijzondere voorwaarde en een werkstraf voor de duur van 200 uren een passende bestraffing. Die bijzondere voorwaarde houdt in dat verdachte binnen 2 maanden na ingang van de proeftijd aan het slachtoffer [benadeelde 2] tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 1.500,= zal betalen en daarvan schriftelijk bewijs zal leveren aan de advocaat-generaal bij dit hof.
Het hof beoogt met de voorwaardelijke strafoplegging mede te bereiken dat verdachte niet wederom (soortgelijk) strafbare feiten zal plegen.
De berechting in hoger beroep heeft niet plaatsgevonden binnen 2 jaar. Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn met iets meer dan 2 maanden.
In verband met die - relatief gezien korte - overschrijding zal het hof overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal op voormelde werkstraf van 200 uren, 10 uren in mindering brengen, zodat een werkstraf voor de duur van 190 uren opgelegd dient te worden.
Benadeelde partij [benadeelde 1]
Gebleken is, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg deels is toegewezen en dat zij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Vaststaat dat door - in ieder geval - de onder 2 bewezen verklaarde feiten de benadeelde partij schade heeft geleden, waarvoor verdachte jegens genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De benadeelde partij heeft een vergoeding gevorderd voor materiële schade tot een bedrag van € 48,= (reiskosten 80 km. à € 0,60 per km.) en immateriële schade tot een bedrag van € 7.500,=. Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden tot in ieder geval een bedrag van € 15,20 (80 km. à € 0,19 per km.) en immateriële schade tot in ieder geval een bedrag van € 1.500,=. Ter zitting van het hof heeft verdachte de hoogte van deze bedragen niet bestreden. De vordering van de benadeelde partij behoort derhalve te worden toegewezen tot een totaal bedrag van € 1.515,20. Het komt het hof gewenst voor om dit bedrag tevens toe te wijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Het hof is van oordeel, dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige gevorderde niet van zo eenvoudige aard is, dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling, dat de benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
Gebleken is, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg deels is toegewezen en dat zij zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort, voor zover die vordering in eerste aanleg is toegewezen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 15,20 (reiskosten 80 km. à € 0,19 per km.).
Vaststaat dat door de onder 2 bewezen verklaarde feiten de benadeelde partij schade heeft geleden, waarvoor verdachte jegens genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat de benadeelde partij de door de rechtbank toegewezen reiskosten ad € 15,20 heeft geleden. Ter zitting van het hof heeft verdachte de hoogte van dit bedrag niet bestreden. De vordering van de benadeelde partij behoort derhalve te worden toegewezen tot voormeld bedrag van € 15,20. Het komt het hof gewenst voor om dit bedrag tevens toe te wijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57, 247 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van twee maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde binnen twee maanden na ingang van de proeftijd aan [benadeelde 2], wonende te [woonplaats], tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van vijftienhonderd euro zal betalen en daarvan schriftelijk bewijs zal leveren aan de advocaat-generaal bij dit hof;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdnegentig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfennegentig dagen zal worden toegepast;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde 1], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van duizend vijfhonderdvijftien euro en twintig cent;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van duizend vijfhonderdvijftien euro en twintig cent ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfentwintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde 2], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van vijftien euro en twintig cent;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van vijftien euro en twintig cent ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van één dag zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Koolschijn, voorzitter, mr. Van Stempvoort en mr. Bosch, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier, zijnde mr. Van Stempvoort en mr. Bosch buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.