Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte gedurende een periode van ruim een half jaar een aanzienlijke hoeveelheid (digitale) foto's en films, bevattende kinderporno, in zijn bezit heeft gehad. Een internationaal onderzoek naar de vervaardiging, verspreiding en afname van dit materiaal leidde naar - onder meer - het IP-adres van verdachte. De politie trof in zijn computer ongeveer 26.000 foto's en 672 filmbestanden aan met - zo bleek na onderzoek door een ter zake deskundige - seksuele handelingen en gedragingen met en door voornamelijk zeer jeugdige jongens en meisjes. In een onbekend aantal gevallen waren daar zelfs baby's, peuters en kleuters bij betrokken, hetgeen valt aan te merken als kinderporno van de ergste soort. Het is een feit van algemene bekendheid dat kinderen, die voor de vervaardiging van kinderporno in letterlijke zin zijn gebruikt en geëxploiteerd, als gevolg daarvan in tal van opzichten worden beschadigd en nog jaren, zo niet levenslang, de ontwrichtende gevolgen ondervinden van hetgeen zij hebben moeten doorstaan en de daarmee gepaard gaande vernederingen.
Verdachte heeft erkend dat hij op zijn computer aanvankelijk per ongeluk, maar gaandeweg bewust heeft "doorgelinkt" naar kinderpornosites en vervolgens aangetroffen bestanden heeft gedownload. Verdachte deed dat - naar eigen zeggen - uit nieuwsgierigheid, maar heeft tevens verklaard dat hij het materiaal bekeek als hij seksueel opgewonden was. "Ik heb daar een bepaalde bevrediging in gevonden", aldus verdachte.
Door aldus te handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de productie van kinderporno. Immers, waar geen afnemers zijn, zal doorgaans evenmin een markt in stand kunnen blijven.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 22 maart 2010. Daaruit blijkt dat verdachte, behoudens een beboete verkeersovertreding, nimmer met politie en justitie in aanraking is geweest.
Uit de reclasseringsrapportage van 22 augustus 2008 komt naar voren dat het thans ter beoordeling staande feit - kort gezegd - niet zozeer verband houdt met een pedofiele aanleg al wel met verdachtes in sociaal opzicht geïsoleerde bestaan en stemmingsproblematiek. De kans op recidive werd (destijds) als laag, maar wel aanwezig gezien.
De rechtbank Leeuwarden heeft verdachte een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Het namens verdachte ingestelde hoger beroep is niet gericht tegen de bewezenverklaring, maar tegen dat deel van de straftoemeting. Hoewel de aard en de ernst van hetgeen ook het hof bewezen heeft verklaard oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer rechtvaardigt, zal daartoe in hoger beroep niet worden overgegaan. Het hof heeft bij deze beslissing gelet op het feit dat - hoewel er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM - het inmiddels om een gedateerd feit gaat en dat ervóór noch erna sprake is geweest van justitiecontacten. Van doorslaggevende betekenis voor de bepaling van de strafmodaliteit is echter het gegeven dat verdachte reeds 2,5 jaar op vrijwillige basis wordt behandeld door de Ambulante Forensische Psychiatrie (AFP). Uit een door de raadsman ter terechtzitting overgelegd behandelplan d.d. 16 maart 2010 komt naar voren dat verdachte deze therapie inmiddels in groepsverband voortzet. Uit de rapportage en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen blijkt dat verdachte na afronding van het zogeheten delictscenario meer zicht heeft gekregen op de (toenmalige) functie van kinderporno in zijn bestaan en de in dit opzicht bestaande risico- en beschermende factoren. In de thans gevolgde behandeling wordt onder meer aandacht besteed aan delictpreventie, uitbreiding van copingmechanismen en het versterken van het zelfbeeld. Verdachte heeft ter terechtzitting gesteld daar baat bij te hebben.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het reeds geruime tijd geleden ingezette therapeutisch proces zou doorkruisen, waarmee één van de hoofddoelen van strafoplegging, te weten de speciale preventie, niet zou zijn gediend. Aan verdachte zal dan ook een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, waaraan de bijzondere voorwaarde wordt verbonden dat hij zich houdt aan de door de reclassering te geven aanwijzingen en voorschriften. Hoewel ter beoordeling van de reclassering, ligt het in dit verband voor de hand dat verdachte zijn behandeling door de AFP voortzet. Daarnaast zal het hof aan verdachte een werkstraf opleggen van de wettelijk maximaal toegestane duur.