ECLI:NL:GHLEE:2010:BN2020

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.050.402/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Melssen
  • A. Deuring
  • R. Idsardi
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzingen voor EMDR-therapie voor minderjarigen in ondertoezichtstelling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, gaat het om de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [kind 1] en [kind 2], die zijn geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. De kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden had op 9 september 2009 de ondertoezichtstelling van de kinderen voor een jaar opgelegd aan Bureau Jeugdzorg Friesland (BJZ). De moeder, die de kinderen bij zich heeft, heeft in hoger beroep verzocht om deze beschikking te vernietigen, terwijl de vader het verzoek bestreed. Tijdens de zittingen is naar voren gekomen dat de kinderen ernstige klachten vertonen die wijzen op een posttraumatische stressstoornis, en dat er vermoedens zijn van seksueel misbruik en huiselijk geweld. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder hulp voor de kinderen inzet, maar dat deze hulp eenzijdig is en niet objectief. Het hof concludeert dat de kinderen ernstig in hun zedelijke of geestelijke belangen worden bedreigd en dat ondertoezichtstelling noodzakelijk is om hen de juiste hulp te bieden. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter en geeft aanwijzingen voor de EMDR-therapie die de kinderen zullen volgen, waarbij de nadruk ligt op een objectieve benadering van hun klachten.

Uitspraak

Beschikking d.d. 8 juli 2010
Zaaknummer 200.050.402
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.A. Scholtmeijer, kantoorhoudende te Heerenveen,
tegen
[verweerder],
wonende te '[woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.M. Wigman, kantoorhoudende te Den Haag.
Belanghebbende:
Bureau Jeugdzorg Friesland,
gevestigd te Leeuwarden,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 9 september 2009 heeft de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden de minderjarigen [kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren [in 1999] te [geboorteplaats]], en [kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren [in 2002] te [geboorteplaats], met ingang van de datum van die beschikking en voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van BJZ.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie op 1 december 2009, heeft de
moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 9 september 2009 te vernietigen, althans te bepalen dat de ondertoezichtstelling met onmiddellijke ingang eindigt.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 28 december 2009, heeft de vader het verzoek bestreden en verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de verzoeken van de moeder niet-ontvankelijk worden verklaard, althans haar deze verzoeken in hoger beroep als ongegrond en onbewezen te ontzeggen.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
9 februari 2010 van BJZ met bijlagen en een brief van 4 maart 2010 van
mr. Wigman met bijlagen. Het hof heeft geen kennis genomen van bijlage 1 bij de voornoemde brief van mr. Wigman aangezien dit een schriftelijk verweer van de man betreft hetgeen conform artikel 1.3.1. van het 'Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven' in het door de advocaat ingediende verweerschrift behoort te worden opgenomen.
Ter zitting van 15 maart 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder en haar advocaat, de vader en zijn advocaat, J. Boons en S. Polak, beiden namens BJZ, en W. Kelderhuis namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad).
Tijdens de behandeling ter zitting van 15 maart 2010 heeft het hof gelegenheid gegeven om de rapporten van de kinderpsychiatrische onderzoeken betreffende [kind 1] en [kind 2] door Fier Fryslân Kinder- en jeugdtraumacentrum (hierna: KJTC), in het geding te brengen en daartoe de behandeling van de zaak aangehouden.
Vervolgens heeft het hof kennis genomen van een brief van 15 april 2010 van BJZ, en een brief van 19 april 2010 van mr. Scholtmeijer, beide met als bijlage de vorenbedoelde psychiatrische rapporten.
Ter zitting van 29 april 2010 is de behandeling van de zaak voortgezet. Verschenen zijn de moeder en haar advocaat, de vader en zijn advocaat, J. Boons en S. Polak namens BJZ, en W. Kelderhuis namens de raad.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit de affectieve relatie tussen de moeder en de vader zijn [kind 1] en [kind 2] geboren. De vader heeft de kinderen erkend.
2. De relatie tussen partijen is in 2005 beëindigd. [kind 1] en [kind 2] hebben sindsdien hun hoofdverblijf bij de moeder.
3. Bij beschikking van 29 oktober 2008 van de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden is bepaald dat de moeder en de vader gezamenlijk met het gezag over [kind 1] en [kind 2] worden belast.
4. Bij inleidend verzoekschrift heeft de man verzocht [kind 1] en [kind 2] voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen.
5. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader toegewezen.
Het verzoek tot ondertoezichtstelling
6. Voor het antwoord op de vraag of [kind 1] en [kind 2] onder toezicht moeten worden gesteld, dient te worden beoordeeld of zij zodanig opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
7. Uit de stukken en de behandeling ter zitting van het hof is het volgende gebleken. [kind 1] en [kind 2] vertonen ernstige klachten die wijzen op een posttraumatische stressstoornis. De bevindingen van het KJTC houden tevens in dat de kinderen klachten vertonen die wijzen op seksueel misbruik en huiselijk geweld.
8. Tevens is het hof gebleken dat de moeder hulp voor [kind 1] en [kind 2] inzet, maar dat zij daarbij uitsluitend handelt vanuit haar stellige en eenzijdige visie dat de vader de kinderen seksueel heeft misbruikt zodat de hulpverlening uitsluitend daarop is gericht. Dit, terwijl objectief geenszins is komen vast te staan dat het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden en dat de vader hiervoor verantwoordelijk is. In de visie van de moeder is voor de vader geen rol meer weggelegd in het leven van [kind 1] en [kind 2] en dit werkt door in de manier waarop zij de hulpverlening aan [kind 1] en [kind 2] benadert.
9. [kind 1] en [kind 2] zijn gebaat bij objectieve en onafhankelijke hulp en begeleiding waarbij zij ruimte krijgen om de oorzaak van hun klachten te verwerken zonder dat hun herinneringen door sturing van buitenaf worden ingekleurd of anderszins worden beïnvloed. Het hof is van oordeel dat deze hulp en begeleiding in vrijwillig kader onvoldoende zijn gewaarborgd.
10. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat [kind 1] en [kind 2] ernstig in hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid worden bedreigd en ondertoezichtstelling nodig is om de juiste hulp voor hen te kunnen waarborgen.
11. Het hof overweegt ten overvloede dat het er vanuit gaat dat de in het verslag van het kinderpsychiatrisch onderzoek van het KJTC geadviseerde EMDR-therapie, voor zover deze betrekking heeft op verwerking van seksueel misbruik, gericht zal zijn op de verwerking van mogelijke ervaringen van seksueel misbruik in het algemeen en niet louter gericht zal zijn op ervaringen van seksueel misbruik door de vader, aangezien dit niet objectief is komen vast te staan en in dat geval zou leiden tot het 'herbeleven' en 'verwerken' van een situatie die mogelijk niet vanuit de kinderen zelf komt. Het hof wenst op te merken dat in dat verband onder meer opvalt dat in het kader van het kinderpsychiatrisch onderzoek door het KJTC de inlichtingen van de vader niet zijn betrokken zoals dat wel met betrekking tot de moeder is gebeurd, en dat in het verslag van dat onderzoek wordt vermeld dat [kind 1] seksuele handelingen door de vader tegenover de moeder 'beaamt' zonder dat verantwoord wordt op welke wijze hem een en ander is voorgehouden.
De slotsom
12. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Aldus gegeven door mrs. Melssen, voorzitter, Deuring en Idsardi, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 8 juli 2010 in bijzijn van de griffier.