ECLI:NL:GHLEE:2010:BN2074

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.007.411/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Bosch
  • J. Melssen
  • M. van Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtheid van een Iraakse huwelijksakte en rechtshulpverzoek

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de echtheid van een Iraakse huwelijksakte centraal. De man, appellant in deze procedure, heeft een huwelijksakte overgelegd die hij in 1995 heeft ontvangen na zijn huwelijk met de vrouw, geïntimeerde in deze zaak. De man stelt dat de akte rechtsgeldig is en dat hij destijds is gehuwd onder de omstandigheden die in Irak golden, waar een administratieve chaos heerste. Het hof heeft eerder het openbaar ministerie verzocht om te concluderen over de echtheid van de huwelijksakte en de mogelijkheden om de verblijfplaats van de vrouw in Irak te achterhalen.

In de tussenbeschikking van 17 maart 2009 heeft het hof het openbaar ministerie gevraagd om onderzoek te doen naar de huwelijksakte. De hoofdadvocaat-generaal heeft in zijn conclusie aangegeven dat de akte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is en niet door een bevoegde instantie is afgegeven. Dit heeft geleid tot de vraag of het mogelijk is om een rechtshulpverzoek te doen aan de Nederlandse ambassade in Irak, waarbij de veiligheid van de vrouw voorop staat. Het hof heeft besloten om de hoofdadvocaat-generaal te verzoeken om voorvragen te stellen aan de ambassade, om te bepalen of het uitzetten van een rechtshulpverzoek gevaren voor de vrouw met zich meebrengt en of de Irakese overheid kan voldoen aan een dergelijk verzoek.

Het hof heeft de getuigenverklaringen van de man, die de echtheid van het huwelijk moeten bevestigen, niet als voldoende bewijs beschouwd, omdat deze niet gedateerd zijn en vragen oproepen over de procedurele gang van zaken. De man heeft ook een Irakees echtscheidingsvonnis overgelegd, wat de inconsistentie in zijn verklaringen benadrukt. Het hof heeft besloten om de procedure op een later moment voort te zetten, afhankelijk van de antwoorden op de voorvragen die aan de ambassade zullen worden gesteld. De zaak blijft dus in behandeling, met de nadruk op het verkrijgen van duidelijkheid over de juridische status van het huwelijk en de veiligheid van de vrouw.

Uitspraak

Beschikking d.d. 1 juni 2010
Zaaknummer 200.007.411
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat (gewezen procureur) mr. P.R. van den Elst,
behandelend advocaat mr. B.H. Werink,
kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[verweerster],
zonder bekende woon- of verblijfplaats
in het Koninkrijk der Nederlanden of daarbuiten,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw.
Het hof verwijst naar zijn tussenbeschikking van 17 maart 2009.
Het verdere geding in hoger beroep
Na genoemde tussenbeschikking zijn bij het hof binnengekomen:
- een conclusie van het openbaar ministerie (de hoofdadvocaat-generaal bij dit hof) d.d. 20 mei 2009;
- brieven met bijlagen van mr. Werink d.d. 15 oktober 2009 en 20 oktober 2009.
De verdere beoordeling
1. In de tussenbeschikking heeft het hof het openbaar ministerie - kort weergegeven - verzocht om in deze zaak te concluderen, in het bijzonder omtrent de echtheid van de overgelegde originele huwelijksakte en de (on)mogelijkheden om alsnog de verblijfplaats van de vrouw in Irak te achterhalen en haar alsnog in de procedure te betrekken.
2. Ingevolge dat verzoek heeft de hoofdadvocaat-generaal in zijn conclusie laten weten dat uit onderzoek door het Bureau Documenten van de IND is gebleken dat de overgelegde originele huwelijksakte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is en niet door een daartoe bevoegde instantie is opgemaakt en afgegeven; de verschijningsvorm van de akte correspondeert niet met intern bij genoemd bureau bekende informatie, de op het document aangebrachte inktstempels zijn slecht gedetailleerd en de ondertekening van de rechter correspondeert niet met het beschikbare referentiemateriaal. Daarnaast heeft de hoofdadvocaat-generaal, ten aanzien van de gestelde vragen omtrent de vrouw, laten weten dat van groot belang is te weten waar in Irak de vrouw zich precies bevindt, omdat de overheidsinstanties van de officiële regering in Irak slechts beperkt zeggenschap in het land hebben. Geadviseerd wordt om op de in de conclusie omschreven wijze voorvragen voor te leggen aan de Nederlandse ambassade in Irak, bijvoorbeeld of het uitzetten van een civiel rechtshulpverzoek in deze zaak concrete gevaren oplevert voor de vrouw, of Rania tot het gebied behoort waar de Iraakse overheid gevolg kan geven aan een rechtshulpverzoek en in hoeverre het praktisch mogelijk is dat een in Irak wonende vrouw betrokken wordt bij een in Nederland in werking gezette echtscheidingsprocedure.
3. De man heeft uiteengezet dat Rania in 1995 door Koerdische organisaties werd beheerst en dat er feitelijk een administratieve chaos heerste, waarin rechtbanken en gemeentebesturen overal eigen regelingen hanteerden. Het is de vraag of de IND die omstandigheden in zijn oordeel over de echtheid van de huwelijksakte heeft betrokken. Destijds heeft de rechtbank de huwelijkspapieren opgesteld en naar een instantie in Suleymania gestuurd die ze heeft goedgekeurd, waarna de man persoonlijk een huwelijksakte heeft ontvangen. De thans overgelegde akte is door de broer van de man in 2008 opgehaald bij de rechtbank in Rania. De man is er van overtuigd dat hij destijds rechtsgeldig is gehuwd en dat de overgelegde huwelijksakte echt is. Hij kan zich vinden in het advies om de door de hoofdadvocaat-generaal voorgestelde voorvragen aan de Nederlandse ambassade in Irak te stellen.
Verder heeft de man nog getuigenverklaringen overgelegd van zijn vader en van een imam, waaruit naar voren komt dat het door de man gestelde huwelijk met de vrouw in 1995 daadwerkelijk gesloten is en dat in 2004 in Irak een mondelinge ontbinding van dat huwelijk heeft plaatsgevonden.
4. Het hof ziet aanleiding het advies van de hoofdadvocaat-generaal op te volgen en voorvragen voor te leggen aan de Nederlandse ambassade in Irak. Daarbij ziet het hof geen aanleiding, mede gelet op het standpunt van de man, om de strekking van de vraagstelling die door de hoofdadvocaat-generaal is voorgesteld te wijzigen of aan te vullen. Wel acht het hof het opportuun om ook reeds de vragen te formuleren die in het kader van het rechtshulpverzoek - indien dit daadwerkelijk gedaan zou worden - zouden moeten worden beantwoord.
5. In de door de man overgelegde getuigenverklaringen ziet het hof geen aanleiding om thans anders te oordelen, reeds omdat deze niet gedateerd zijn en niet op echtheid zijn te beoordelen. Daarnaast roepen deze stukken en de begeleidende brief vragen op; zo stelt de man thans dat de huwelijksontbinding in Irak uitsluitend mondeling is gegaan, terwijl hij in 2007 een Irakees echtscheidingsvonnis aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [woonplaats] heeft overhandigd.
6. Het hof zal de stukken wederom in handen stellen van de hoofdadvocaat-generaal bij dit hof teneinde de bedoelde voorvragen door tussenkomst van de ministeries van justitie en buitenlandse zaken te doen stellen. Na ontvangst van de antwoorden op die voorvragen zal het hof bepalen op welke wijze de procedure in hoger beroep zal worden voortgezet.
7. Het hof zal beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
beveelt dat de griffier de stukken van het geding - waaronder de originele huwelijksakte en het origineel van de beëdigde vertaling daarvan (vertaling nr. 2596263) - in handen zal stellen van de hoofdadvocaat-generaal bij het hof met het verzoek om in deze zaak, door tussenkomst van het ministerie van justitie (afdeling internationale rechtshulp in strafzaken) en het ministerie van buitenlandse zaken (afdeling DCZ/CJ) de volgende voorvragen te stellen aan de Nederlandse ambassade in Irak ter beoordeling of een rechtshulpverzoek verantwoord kan worden gedaan:
- levert het uitzetten van het hierna omschreven rechtshulpverzoek concrete gevaren op voor de vrouw, en zo ja dient hierom van verdere behandeling van het verzoek te worden afgezien?
en indien het rechtshulpverzoek, naar zich laat aanzien, geen overwegende gevaren voor de vrouw oplevert:
- kan achterhaald worden waar de vrouw zich bevindt?
- kan de Irakese overheid gevolg geven aan het hierna te omschrijven rechtshulpverzoek, gelet op de (te achterhalen) verblijfplaats van de vrouw?
en indien de Irakese overheid in staat is om aan het bedoelde rechtshulpverzoek te voldoen daadwerkelijk een rechtshulpverzoek te doen (door tussenkomst van bovengenoemde instanties) aan de juiste Irakese instantie ter plaatse, ter beantwoording van de volgende vragen:
- kan de identiteit van de vrouw met voldoende zekerheid worden vastgesteld?
- wat kan de vrouw verklaren omtrent dag en plaats van een met de man in Irak gesloten huwelijk en van een tussen haar en de man naar Irakees recht mogelijk plaatsgevonden hebbende (echt-)scheiding?
- wat kan de vrouw verklaren omtrent haar standpunt ten aanzien van een in Nederland tussen de man en haar uit te spreken echtscheiding?
- wat kan de vrouw anderszins verklaren wat voor de door het hof in deze zaak te geven beslissing van belang kan zijn?
verzoekt het openbaar ministerie om uiterlijk op vrijdag 26 november 2010 het hof te berichten omtrent de voortgang in en resultaten van deze verzoeken en onderzoeken, zulks, indien de behandeling ervan voltooid is, onder retourzending van de beschikbaar gestelde originele stukken;
bepaalt dat de procedure op nader door het hof te bepalen wijze zal worden voortgezet;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gegeven door mrs. Bosch, voorzitter, Melssen en Van Veen, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 1 juni 2010 in bijzijn van de griffier.