ECLI:NL:GHLEE:2010:BN2129

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000021-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met vuurwapen en verwerping van noodweer en noodweerexces

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 22 juli 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Assen. De verdachte is veroordeeld voor doodslag, waarbij hij op 5 september 2008 met opzet een vuurwapen heeft gebruikt tegen het slachtoffer, wat resulteerde in diens overlijden. Het hof oordeelde dat de ten laste gelegde voorbedachte raad niet wettig en overtuigend bewezen was, en verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces. De verdachte had de mogelijkheid om te vluchten of een waarschuwingsschot te lossen, maar koos ervoor om te schieten. Het hof concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte konden aantonen, zoals vereist onder artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, en de vordering van de benadeelde partij werd toegewezen. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de rechtsorde, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een verminderd toerekeningsvatbaarheid door een geestelijke stoornis. De uitspraak benadrukt de noodzaak van proportionaliteit in zelfverdediging en de gevolgen van gewelddadig gedrag in de samenleving.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000021-09
Parketnummer eerste aanleg: 19-830224-08
Arrest van 22 juli 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 24 december 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats],
ingeschreven te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in P.I. Noord - De Grittenborgh te Hoogeveen,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.M.A.J. Goris, advocaat te Almelo.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, heeft een maatregel opgelegd en heeft beslist ten aanzien van een in beslag genomen goed en de vordering van een benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 29 januari 2010 en 8 juli 2010, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen ter zake het hem onder 1, te weten de ten laste gelegde moord, en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van de periode die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ten aanzien van de in beslag genomen telefoon heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de teruggave van dit goed aan verdachte zal gelasten. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel zal toewijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 5 september 2008, te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers is verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg en voorzien van een vuurwapen - naar de woning aan de [straat], waar die [slachtoffer] verbleef, gegaan en/of - heeft verdachte (aldaar) die [slachtoffer] (aan)geroepen en/of uitgedaagd om uit genoemde woning te komen en/of - heeft verdachte - zich bevindende op enige/korte afstand van die [slachtoffer] - een vuurwapen op die [slachtoffer] gericht en/of afgevuurd, waardoor/waarbij die [slachtoffer] door een kogel (uit dat vuurwapen) in de borst/hartstreek en/of de/een long(en), althans het lichaam, is getroffen/geraakt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008 tot en met 5 september 2008, te [plaats], althans in de gemeente [gemeente] een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk: FN-Browning, model 1922), en/of munitie van categorie III, te weten te weten 35, althans een aantal patronen, kaliber 7.65, voorhanden heeft gehad.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzittingen in hoger beroep, gaat het hof uit van de volgende gang van zaken.
Verdachte heeft zes jaren een relatie met [naam], de moeder van zijn drie dochters, als in juni 2008 hieraan een einde komt. [naam] gaat kort daarop een relatie aan met hun gezamenlijke huisvriend [slachtoffer], het latere slachtoffer. Verdachte verlaat hun gezamenlijke woning aan de [straat] te [plaats] om bij zijn vriend [naam] te gaan wonen. Verdachte ondervindt problemen van het feit dat [naam] een relatie heeft met [slachtoffer]. [slachtoffer] haalt - naar eigen zeggen - het bloed onder zijn nagels vandaan (dossierpagina 213). Verdachte uit tegenover verschillende getuigen zijn wens om [slachtoffer] te doden. Op een gegeven moment komt het zo ver dat verdachte een vuurwapen aanschaft naar aanleiding van een incident waarbij [slachtoffer] - volgens verdachte - heeft getracht hem met een auto aan te rijden (dossierpagina 245). Samen met zijn vriend [naam] gaat hij op een avond oefenen met het vuurwapen om te kijken of het wapen het wel doet (dossierpagina 278). Verdachte laadt, blijkens zijn verklaring ter terechtzitting van 8 juli 2010 afgelegd, het wapen opnieuw en bergt deze op in zijn fietstas.
In de avond van 4 september 2008 is verdachte met zijn vriend [naam] in een kroeg in [plaats] een biertje aan het drinken en aan het biljarten, als op een gegeven moment [naam] verdachte opbelt met de boodschap dat hij - kort gezegd - goed moet uitkijken. Verdachte denkt dat dit slaat op hetgeen [slachtoffer] met hem van plan zou zijn. Er zou die dag eerder telefonisch contact zijn geweest tussen zowel verdachte en [naam] als verdachte en [slachtoffer]. Verdachte stuurt om 21:07 uur aan [slachtoffer] een sms-bericht met de tekst: "De laatste uren tellen af." Om 21:59 uur gevolgd door het sms-bericht: "Je verliest geloof me [naam]." (dossierpagina 594)
Even na middernacht verlaat verdachte samen met [naam] de kroeg. Verdachte parkeert zijn fiets aan de [straat] te [plaats] en neemt afscheid van [naam]. Verdachte pakt vervolgens het pistool, dat hij steeds in een plastic zak in zijn fietstas had bewaard. Verdachte voelt zich bedreigd door [slachtoffer] (dossierpagina 245). Hij steekt het pistool bij zich en gaat lopend naar de woning van [naam], waar [slachtoffer] zich op dat moment bevindt, aan de [straat] te [plaats]. Daar bonst hij op de ramen van de woning, gooit hij met stenen tegen de auto van [slachtoffer] en roept hij [slachtoffer] om naar buiten te komen. Als [slachtoffer] vervolgens reageert door daadwerkelijk naar buiten te komen, richt verdachte met zijn kort daarvoor bij zich gestoken pistool op [slachtoffer]. Verdachte heeft - onder meer - ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij hiermee slechts de bedoeling had [slachtoffer] bang te maken. Als [slachtoffer] zich vervolgens terugtrekt in de woning, loopt verdachte rustig de straat uit richting de kruising van de [adres] en de [straat] en stopt zijn pistool terug in zijn broeksband.
Op het moment dat verdachte de [straat] inloopt, hoort hij iets achter zich. Hij draait zich om en ziet dat [slachtoffer] achter hem aankomt. [slachtoffer] heeft een stofzuigerstang in zijn handen. Als hij verdachte tot drie à vier meter is genaderd, pakt verdachte het vuurwapen uit zijn broeksband en schiet hiermee met gestrekte arm in de richting van [slachtoffer] (dossierpagina 277). De schotverwonding die [slachtoffer] ten gevolge hiervan oploopt, is hem vrijwel direct fataal. Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] is één schotkanaal vastgesteld, dat van links naar rechts, vrijwel horizontaal en iets naar achteren loopt. Het inschot is linksachter aan de linkerbovenarm en er is sprake van een doorschot door de linkerbovenarm en een herinschot links in de romp.
Onder 1 wordt verdachte verweten dat hij op 5 september 2008 opzettelijk - al dan niet met voorbedachte raad - [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door - kort gezegd - een geladen vuurwapen in zijn richting af te vuren.
Opzet
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 ten laste gelegde. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
De raadsvrouw is van mening dat niet kan worden bewezen dat verdachte het opzet had op de dood van [slachtoffer]. Het schot dat uiteindelijk tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid, zou zijn afgegaan als gevolg van een vallen of dreigende val van verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Verdachte heeft telkens verklaard dat hij heeft geschoten om zich te verweren tegen de dreigende aanval van [slachtoffer]. Over de manier waarop het fatale schot uiteindelijk is gelost, heeft verdachte wisselend verklaard. Het pistool zou zijn afgegaan tijdens een val van verdachte, of verdachte zou nadat hij had geschoten zijn gevallen. Hij heeft echter in eerste instantie verklaringen afgelegd waarin hij met geen woord rept over het feit dat hij zou zijn gevallen.
Het hof acht het - met name - gelet op het horizontale verloop van het schotkanaal niet aannemelijk dat tijdens een val van verdachte het fatale schot is gelost. Het hof gaat er derhalve vanuit dat verdachte staand gericht heeft geschoten op [slachtoffer].
Het schieten met een geladen vuurwapen, de wijze van schieten, de afstand tot [slachtoffer] en de plaats waar hij [slachtoffer] heeft geraakt, duiden er naar het oordeel van het hof op dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] dodelijk zou verwonden. Het hof verwerpt dan ook het verweer dat verdachtes opzet niet op de dood van het slachtoffer zou zijn gericht.
Voorbedachte raad
Voorts heeft de raadsvrouw gesteld dat de ten laste gelegde voorbedachte raad niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Er is door verdachte met het pakken van het vuurwapen uit de fietstas en het bij zich steken van dit wapen om vervolgens naar de woning van [slachtoffer] en verdachtes ex-partner [naam] te gaan, geen ander besluit genomen dan dat hij [slachtoffer] met het tonen van het vuurwapen bang wilde maken. Zulks blijkt ook, aldus de raadsvrouw, uit de omstandigheid dat verdachte bij de eerste confrontatie niet heeft geschoten op [slachtoffer]. Bij de tweede confrontatie heeft verdachte, naar de mening van de raadsvrouw, vanaf het moment dat verdachte [slachtoffer] met de stofzuigerstang op hem af zag komen, het wapen ter hand genomen om direct daarop het fatale schot te lossen. Verdachte heeft zodoende geen tijd gehad om zich (kalm) te kunnen beraden op het besluit om verdachte (dodelijk) te verwonden, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt omtrent de voorbedachte raad het navolgende.
Het hof acht het aannemelijk dat verdachte het vuurwapen slechts bij zich heeft gestoken om [slachtoffer] het vuurwapen te laten zien en hem zodoende bang te maken. Dit wordt naar het oordeel van het hof ook ondersteunt door de gang van zaken bij de eerste confrontatie, zoals hiervoor beschreven.
Vervolgens vindt op de hoek van de [adres] en de [straat] een nieuwe, tweede, (fatale) confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer] plaats. Maar op het moment van deze confrontatie heeft verdachte - die niet op een aanval van de zijde van [slachtoffer] bedacht was - geen tijd genomen om zich te beraden, maar heeft zich onmiddellijk verweerd tegen een snel naderende en met een stofzuigerstang bewapende [slachtoffer] door gericht op [slachtoffer] te schieten. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte op dat moment gehandeld vanuit een plotselinge opwelling.
Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde voorbedachte raad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 5 september 2008, te [plaats], opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet zich bevindende op enige/korte afstand van die [slachtoffer] een vuurwapen op die [slachtoffer] gericht en afgevuurd, waardoor/waarbij die [slachtoffer] door een kogel uit dat vuurwapen in de borststreek en de longen, is getroffen/geraakt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 5 september 2008, te [plaats], een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk: FN-Browning, model 1922), en munitie van categorie III, te weten te weten 35, kaliber 7.65, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
onder 1: doodslag;
onder 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweer-exces.
Gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken is het hof van oordeel dat nu [slachtoffer] - voor op een verdachte onverhoeds moment - met een stofzuigerstang in de aanslag snel op verdachte kwam aflopen, mede gelet op de gespannen verhouding tussen verdachte en [slachtoffer] en de incidenten die zich eerder tussen hen - in ieder geval in de beleving van verdachte - zouden hebben voorgedaan, er onder deze omstandigheden van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding van verdachtes lichaam sprake was.
Over de wijze waarop verdachte zich vervolgens tegen deze onmiddellijke dreigende wederrechtelijke aanranding heeft verdedigd merkt het hof het volgende op.
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte zich op een wijze verdedigd die niet in redelijke verhouding stond met de onmiddellijke dreigende aanval en die op dat moment ook niet geboden was. Op het moment dat verdachte doorkrijgt dat [slachtoffer] hem achterna is gekomen met een stofzuigerstang, bevond [slachtoffer] zich nog op enige afstand van verdachte. Verdachte heeft de tijd die hij daardoor had om te reageren niet gebruikt om te vluchten of om een waarschuwingsschot te lossen, om op die wijze extra tijd te winnen om te kunnen vluchten. Gelet op het ultieme karakter van het daadwerkelijk gebruikmaken van een pistool, dat naar hij wist geladen was, en gericht op een persoon te schieten, mocht van verdachte worden gevergd deze alternatieven eerst te gebruiken.
Verdachte heeft dat niet gedaan en tevens is niet aannemelijk geworden dat dit geen re?le alternatieven waren. Het gedane beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Met betrekking tot het gedane beroep op noodweer-exces overweegt het hof het volgende.
Dat er bij verdachte ten tijde van het schieten op [slachtoffer] sprake is geweest van enige mate van gemoedsbeweging, acht het hof gelet op de voorgeschiedenis aannemelijk. Het hof is echter van oordeel dat geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd, noch anderszins naar voren zijn gekomen, waardoor aannemelijk kon worden dat er sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanranding als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Om die reden verwerpt het hof eveneens het beroep op noodweerexces.
Het hof houdt overigens rekening met de omtrent verdachte door [deskundige], psychiater, en [deskundige], GZ-psycholoog, in december 2008, op 26 mei 2010 en 7 mei 2010 uitgebrachte Pro Justia rapporten.
Door beide deskundigen wordt geconcludeerd dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het onder 1 bewezen verklaarde feit een zodanige ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens bestond dat dit feit hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot de zijne.
Nu niet is gebleken dat verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet valt toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag door slachtoffer [slachtoffer] dood te schieten. De schotverwonding is het slachtoffer vrijwel direct fataal geworden.
De gewelddadige reactie van de zijde van verdachte op de dreigende aanval van [slachtoffer], getuigt van een gebrek aan respect voor het leven en de gezondheid van een ander. Door deze doodslag is de rechtsorde ernstig geschokt. Dergelijk gewelddadig optreden in het openbaar is zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Aan de familie van het overleden slachtoffer is onherstelbaar groot verlies en groot verdriet toegebracht, zoals ook treffend is verwoord in de slachtofferverklaring van de zus van het slachtoffer.
Verdachte heeft tevens gedurende een maand een wapen en - bijbehorende - munitie voorhanden gehad. Het bezit van een vuurwapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en de maatschappij in het algemeen met zich mee. Hetgeen zich in onderhavige zaak daadwerkelijk heeft verwezenlijkt.
Uit een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 14 juli 2009, blijkt dat verdachte al eens is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten. Tevens houdt het hof rekening met het feit dat verdachte ter zake het onder 1 bewezen verklaarde feit als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Het nemen van een leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf ter afdoening in aanmerking komt.
Door de officier van justitie is wegens veroordeling tot moord twaalf jaren gevangenisstraf geëist. Door de rechtbank is ter zake van moord tien jaren gevangenisstraf opgelegd. Oplegging van deze straf ter zake van moord is in hoger beroep ook gevorderd door de advocaat-generaal.
Gezien het feit dat het hof tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde doodslag komt, zal het hof verdachte een gevangenisstraf van kortere duur opleggen dan in eerste aanleg is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd.
Beslag
Het hof zal de teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen gsm telefoon. Het belang van strafvordering verzet zich niet tegen teruggave van dit voorwerp.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij, [benadeelde partij] (vader van het slachtoffer), zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat zijn vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd wegens materiële schade. Deze schade wordt door de benadeelde partij gewaardeerd op € 9.264,30.
De benadeelde partij, erfgenaam van [benadeelde partij], vordert de kosten van diens lijkbezorging. Deze schade is rechtstreeks toegebracht door het onder 1 bewezen verklaarde feit. De hoogte van de schade is niet weersproken door de verdediging. Het hof stelt de schade derhalve vast op dat bedrag. Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij voormelde kosten heeft gedragen, zodat ingevolge artikel 51a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en artikel 108, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De vordering van de benadeelde partij behoort derhalve te worden toegewezen tot een bedrag als hiervoor vermeld.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Het hof zal tevens een schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van acht jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast de teruggave aan verdachte van:
- gsm telefoon, merk Nokia;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij] (vader van het slachtoffer), wonende te [plaats], tot een bedrag van negenduizend tweehonderdvierenzestig euro en dertig cent;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van negenduizend tweehonderdvierenzestig euro en dertig cent ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij] (vader van het slachtoffer), wonende te [plaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van eenentachtig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. G.M. Meijer-Campfens en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra als griffier, zijnde mr. P. Greve buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.