ECLI:NL:GHLEE:2010:BN2902

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.038.752/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Kuiper
  • J. Overtoom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging huurovereenkomst met wederzijds goedvinden en proceskostenveroordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een huurovereenkomst tussen appellanten en geïntimeerde. De appellanten hebben in eerste aanleg een vordering ingesteld bij de rechtbank Assen, die op 21 april 2009 werd afgewezen. De appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. De kern van het geschil betreft de vraag of de huurovereenkomst per 28 februari 2007 is geëindigd en of de appellanten recht hebben op schadevergoeding. De appellanten stelden dat zij de huur opzegden en het pand op 28 februari 2007 hebben verlaten, terwijl de geïntimeerde betwistte dat de huurovereenkomst op die datum is beëindigd. De geïntimeerde voerde aan dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is ontbonden en dat de appellanten schadevergoeding verschuldigd zijn vanwege het niet tijdig ontruimen van het pand.

Het hof heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst inderdaad per 28 februari 2007 is beëindigd met wederzijds goedvinden. De grieven van de appellanten, die zich richtten tegen de proceskostenveroordeling en de beëindiging van de huurovereenkomst, zijn ongegrond verklaard. Het hof heeft de proceskostenveroordeling in eerste aanleg aangepast, waarbij het salaris voor de gemachtigde is vastgesteld op € 1.200,--. De beslissing van het hof houdt in dat het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de proceskostenveroordeling wordt vernietigd, maar voor het overige wordt bekrachtigd. De appellanten zijn veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 27 juli 2010
Zaaknummer 200.038.752/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant],
wonende te [woonplaats],
toevoeging aangevraagd,
2. [appellante],
wonende te [woonplaats],
toevoeging aangevraagd,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. M.G. Doornbos, kantoorhoudende te Assen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente]),
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
advocaat: mr. N. Hollander, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 21 april 2009 door de sector kanton van de rechtbank Assen, locatie Assen (verder: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 16 juli 2009 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 5 augustus 2009. Bij herstelexploot van 21 juli 2009 hebben [appellanten] vervolgens [geïntimeerde] gedagvaard tegen de zitting van 4 augustus 2009.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"te vernietigen het op 21 april 2009 door de Rechtbank Assen, sector kanton, locatie Assen, gewezen vonnis en opnieuw rechtdoende, zonodig onder aanvulling/verbetering der gronden, de vorderingen van appellanten alsnog toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van het geding in beide instanties, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"verzoekt om appellanten in het door hun ingestelde appel niet ontvankelijk te verklaren, alghens om de door hun ingestelde vordering(en) als zijnde ongegrond en/of onbewezen af te wijzen, alsmede om het vonnis waarvan beroep te bekrachtigen, één en ander met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van appellanten in de kosten van deze proceduren en de procedure in eerste aanleg."
Tenslotte heeft [geïntimeerde] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellanten] hebben drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
Met betrekking tot de feiten
1. Tegen de weergave van de feiten door de kantonrechter in het vonnis d.d. 21 april 2009 onder het kopje “De vaststaande feiten” zijn geen grieven gericht, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Voorts staat in hoger beroep (als gesteld en niet betwist) het volgende vast:
- Bij brief d.d. 27 januari 2007 heeft de gemachtigde van [appellanten] aan [geïntimeerde] doen weten dat [appellanten] de huur opzegden tegen 1 maart 2007 en dat zij het pand op 28 februari 2007 zouden verlaten.
2. [appellanten] hebben gesteld dat de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de bedrijfsruimte aan [adres] conform het vonnis van de kantonrechter te Assen d.d. 18 december 2006 geëindigd is vanwege het duurzaam eigen gebruik van [geïntimeerde], die de bedrijfsruimte daartoe dringend nodig heeft. [appellanten] hebben tevens gesteld dat hun gebleken is dat de wil tot duurzaam eigen gebruik bij [geïntimeerde] in werkelijkheid niet heeft bestaan als gevolg waarvan zij van [geïntimeerde] schade hebben gevorderd ten bedrage van € 111.145,-, te vermeerden met rente.
[geïntimeerde] heeft zich tegen de vordering verweerd, stellende dat de wil tot eigen
gebruik wel degelijk aanwezig was, maar dat hij de noodzakelijke renovaties door gebrek aan de nodige financiën niet kon uitvoeren zulks door toedoen van [appellanten]. Voorts constateert [geïntimeerde] dat voor schadevergoeding geen plaats is omdat na 10 jaar op basis van een onderlinge belangenafweging de huurovereenkomst toch geëindigd dan wel ontbonden zou zijn door ernstige betalingsachterstand van de huurbedragen door [appellanten]. Daarnaast stelt [geïntimeerde] dat aan de huur (eerder, op 28 februari 2007) een einde is gekomen met wederzijds goedvinden en niet op basis van het vonnis van 18 december 2006. Tot slot heeft [geïntimeerde] de hoogte van het gevorderde schadebedrag betwist.
3. Bij vonnis van 21 april 2009 heeft de kantonrechter de vordering van [appellanten] afgewezen met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding.
Met betrekking tot de grieven
4. Grief 1 klaagt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de huurovereenkomst per 28 februari 2008 (bedoeld zal zijn 2007: hof) geëindigd is. Grief 2 richt zich tegen de overweging van de kantonrechter dat [appellanten] geen voorbehoud hebben gemaakt met betrekking tot eventuele aanspraken naar aanleiding van het einde van de huur per 1 juli 2007 wegens duurzaam eigen gebruik. Grief 3 keert zich tegen het dictum van het vonnis waarbij de kantonrechter volgens [appellanten] ten onrechte een proceskostenveroordeling van € 1.400,- heeft uitgesproken. [appellanten] beogen het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen.
Met betrekking tot de grieven 1 en 2:
5. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
6. [appellanten] stellen dat zij het gehuurde eind februari 2007 hebben ontruimd onder inlevering van de sleutels en dat daarmee voor hen de huur feitelijk was beëindigd (zie de inleidende dagvaarding onder 5 en de toelichting op grief 1). [appellanten] stellen weliswaar dat zij dat hebben gedaan omdat zij kort daarvoor een rapport onder ogen hadden gekregen waaruit bleek dat er asbest in het pand aanwezig was, doch dat is door [geïntimeerde] betwist en een bewijsaanbod ter zake is door [appellanten] (op wie de bewijslast rust) niet gedaan. Dat [appellanten] in de brief van 27 januari 2007 (zie hiervoor onder de vaststaande feiten) en/of bij het inleveren van de sleutels enig voorbehoud heeft gemaakt, is gesteld noch gebleken.
Het moet er derhalve voor worden gehouden dat bij [appellanten] de wil heeft voorgezeten de huurovereenkomst tegen eind februari 2007 te beëindigen.
7. Alhoewel de stellingen van [geïntimeerde] dienaangaande niet uitblinken door eenduidigheid, stelt het hof vast dat [geïntimeerde] aangeeft dat de huurovereenkomst per 28 februari 2007 met wederzijds goedvinden is ontbonden, hetgeen niet anders kan betekenen dan dat [geïntimeerde] heeft ingestemd met de aangezegde en - door het inleveren van de sleutels - geëffectueerde beëindiging van de huurovereenkomst tegen eind februari 2007. [geïntimeerde] heeft ook feitelijk geen aanspraak gemaakt op de huur over de periode 1 maart 2007 tot 1 juli 2007, zij het dat hij zich wel op het standpunt stelt dat [appellanten] nog een schadeloosstelling gelijk aan een maand huur aan hem verschuldigd zijn, omdat zij het gehuurde beweerdelijk pas in maart hebben ontruimd en veel rommel en puin zouden hebben achtergelaten.
8. De grieven zijn derhalve vergeefs voorgesteld.
Met betrekking tot grief 3:
9. Het falen van de grieven 1 en 2 brengt mede dat [appellanten] terecht in de kosten van de procedure in eerste aanleg zijn veroordeeld. Anders dan in de grief ligt besloten is de kantonrechter niet gehouden een specificatie te geven van de proceskostenveroordeling. Duidelijk is overigens dat de kantonrechter 2 punten à € 700,-- heeft gehanteerd, welk puntenaantal overeenkomt met het aantal door [geïntimeerde] verrichte proceshandelingen. De kantonrechter heeft het geliquideerde tarief gehanteerd dat hoort bij een vordering van tussen de € 200.000,-- en € 400.000,--. Alhoewel het de kantonrechter vrij staat, om hem moverende redenen af te wijken van de vastgestelde liquidatietarieven, acht het hof termen aanwezig de kostenveroordeling in eerste aanleg vast te stellen op 2 punten à € 600,--.
De slotsom.
10. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor wat betreft de hoogte van de proceskostenveroordeling en voor het overige worden bekrachtigd met veroordeling van [appellanten] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris procesadvocaat: 1 punt tarief II). De proceskostenveroordeling voor wat betreft salaris gemachtigde in eerste aanleg zal - opnieuw rechtdoende - worden begroot op € 1.200,--.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van 21 april 2009 uitsluitend voor zover daarbij onder de proceskostenveroordeling de hoogte van het salaris voor de gemachtigde is bepaald op € 1.400,--;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
begroot het salaris gemachtigde in eerste aanleg op € 1.200,--;
bekrachtigt het vonnis van 21 april 2009 waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 262,-- aan verschotten en € 894,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
bepaalt dat van voormelde bedragen aan de griffier dient te worden voldaan
€ 196,50 aan verschotten en € 894,-- voor geliquideerd salaris voor de advocaat, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv;
verklaart dit arrest voor wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. Mollema, Kuiper en Overtoom en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 27 juli 2010 in bijzijn van de griffier.