ECLI:NL:GHLEE:2010:BN3295

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
3 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.050.553/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Groefsema
  • A. Zandbergen
  • J. van Rijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van eer en goede naam in de media

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, heeft de appellant, hierna te noemen [appellant], hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, dat op 28 augustus 2009 werd uitgesproken. De appellant vorderde een immateriële schadevergoeding van € 3.500,= wegens schending van zijn eer en goede naam, nadat hij in een artikel van de NDC Mediagroep B.V. als gewelddadig werd omschreven. De rechtbank had deze vordering afgewezen, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De appellant stelt dat het noemen van zijn volledige naam en de kwalificatie 'gewelddadig' in het artikel onterecht en kwetsend is, vooral omdat hij in verband werd gebracht met een ontsnapping waar hij niets mee te maken had. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter zijn aangenomen en heeft de grieven van de appellant beoordeeld. Het hof concludeert dat de kwalificatie 'gewelddadig' feitelijk juist is, gezien de eerdere veroordelingen van de appellant voor ernstige geweldsdelicten.

Het hof oordeelt dat de publicatie van het artikel geen onrechtmatige daad oplevert, omdat de appellant reeds bekend was als ontsnapte TBS-er en zijn naam in de media veelvuldig is genoemd. De grieven van de appellant falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellant wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 3 augustus 2010.

Uitspraak

Arrest d.d. 3 augustus 2010
Zaaknummer 200.050.553/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
Verblijvende te [verblijfplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. W. Mijnders, kantoorhoudende te Den Haag,
tegen
NDC Mediagroep B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: NDC,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 28 augustus 2009 door de rechtbank Leeuwarden, sector kanton locatie Leeuwarden (de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 24 november 2009 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van NDC tegen de zitting van 8 december 2009.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"te vernietigen, het vonnis op 28 augustus 2009 onder zaak/rolnummer 274463 \ CV EXPL 09-1809 tussen partijen gewezen door de Rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Leeuwarden en opnieuw rechtdoende, bij arrest, uitvoerbaar te verklaren bij voorraad voor zover rechtens mogelijk, te beslissen dat de vorderingen van appellant, in eerste aanleg [appellant], alsnog dienen te worden toegewezen en dat geïntimeerde zal worden veroordeeld in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door NDC verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, zonodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden, te bekrachtigen het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden, sectie kanton, d.d. 28 augustus 2008 onder zaak-/rolnummer 274463/CV EXPL 09-1809 tussen partijen gewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 een aantal feiten als vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan. Aangevuld met wat in hoger beroep nog onweersproken is gesteld, staat nu het volgende vast.
1.1. NDC is uitgeefster van onder meer het Dagblad van het Noorden.
1.2. Op 27 maart 2008 is in die krant een bericht gepubliceerd over een ontsnapping door een 'TBS-er' uit de Van Mesdagkliniek in Groningen in het weekend daarvoor. Het bericht eindigt met de volgende mededeling.
"De laatste keer dat iemand uit de kliniek wist te ontsnappen, was in 1997. De gewelddadige [TBS-er 1] en [TBS-er 2] wisten via de buizen van de airconditioning de zwaar beveiligde inrichting te ontvluchten."
Het geschil
2. Op grond van schending van zijn eer en goede naam heeft [appellant] een immateriële schadevergoeding gevorderd van € 3.500,=, vermeerderd met wettelijke rente. Deze vordering is afgewezen in het vonnis waarvan beroep.
De grieven
3. De grieven strekken er blijkens de daarop gegeven toelichting toe het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Benadrukt wordt dat het enkele noemen van de volledige naam van [appellant] en de vermelding dat hij gewelddadig is, onnodig kwetsend en diffamerend is, en op zichzelf al een schending oplevert van zijn eer en goede naam. Dat is volgens [appellant] temeer het geval omdat daarmee geen functioneel belang was gediend. Door het artikel is hij naar zijn zeggen (lang na zijn eigen ontsnapping) in verband gebracht met een ontsnapping waar hij niets mee te maken heeft en is hij in dat artikel ten onrechte als gewelddadig omschreven. Het hof overweegt het volgende.
4. De vraag of de kwalificatie 'gewelddadig' onder de gegeven omstandigheden meebrengt dat [appellant] in zijn persoon is aangetast, moet worden beoordeeld in het licht van het feit dat het gewraakte artikel refereert aan een ontsnapping in 1997 en de consequenties die dat toen (en in de jaren daarna) heeft gehad. [appellant] was geruime tijd voor die ontsnapping, in 1990, veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en TBS in verband met een ontvoering en gijzeling. Het slachtoffer is verdronken nadat [appellant] deze persoon 76 keer met een mes had gestoken en in een kanaal had gegooid. In 1997 was hij in het kader van zijn TBS-behandeling in de Van Mesdagkliniek geplaatst. Na zijn ontsnapping is hij in België tot een gevangenisstraf van drie jaar veroordeeld omdat hij zich schuldig had gemaakt aan een gewelddadige overval. In het geval van [appellant] heeft de kwalificatie 'gewelddadig' dus in hoge mate een feitelijk karakter. Het hof ziet niet in hoe hij tegen die achtergrond denkt daartegen met succes bezwaar te kunnen maken. Dat hij inmiddels inzicht heeft gekregen in zijn eigen persoonlijkheidsstructuur, verandert daar niets aan.
5. [appellant] was ten tijde van het verschijnen van het gewraakte artikel veroordeeld ter zake van een zeer ernstig geweldsdelict, en hij was destijds daadwerkelijk met [TBS-er 2] via de buizen van de airconditioning uit de Mesdagkliniek ontsnapt. Het artikel bevat dus geen feitelijke onjuistheden. Onbegrijpelijk is om die reden de verzuchting van [appellant] dat hij ten onrechte in verband is gebracht met ontsnapte terbeschikkinggestelden.
6. Het feit dat zijn naam in het artikel wordt genoemd, maakt ook niet dat sprake is van aantasting in zijn persoon. Daarvan is geen sprake omdat na zijn ontsnapping in 1997 in zowel regionale als in landelijke bladen een stroom van publicaties op gang is gekomen waarin [appellant] met naam en toenaam is genoemd. Hij genoot in die tijd onder het publiek dus bekendheid als ontsnapte TBS-er. Toen hij geruime tijd daarna voor de genoemde overval werd veroordeeld, is hij opnieuw uitgebreid met naam en toenaam in de regionale en landelijke media genoemd. Ook in de jaren daarna is nog regelmatig over hem gepubliceerd, bijvoorbeeld in het kader van problemen die in de van Mesdagkliniek speelden.
De slotsom.
7. De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (tariefgroep I, 1 punt).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van NDC tot aan deze uitspraak op € 262,= aan verschotten en € 632,= aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Groefsema, Zandbergen en Van Rijssen, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 3 augustus 2010 in bijzijn van de griffier.