ECLI:NL:GHLEE:2010:BN3802

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.047.705
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dijkstra
  • A. Beswerda
  • J. van Schuijlenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de matiging van een administratieve sanctie voor het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het rijden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 19 mei 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 150,- opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het rijden op 21 juni 2008. De kantonrechter had de sanctie gematigd tot € 75,- op basis van persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. De officier van justitie ging echter in hoger beroep tegen deze beslissing, omdat hij van mening was dat de omstandigheden niet voldoende waren om de sanctie te matigen.

Het hof heeft de argumenten van de betrokkene en de officier van justitie zorgvuldig afgewogen. De betrokkene voerde aan dat zij haar mobiele telefoon handmatig moest uitzetten na een handsfree gesprek, maar het hof oordeelde dat deze omstandigheden niet uitzonderlijk genoeg waren om de sanctie te matigen. De wetgever heeft in artikel 9, lid 2 aanhef en onder b, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) bepaald dat matiging van de sanctie alleen mogelijk is in uitzonderlijke persoonlijke omstandigheden die de verwijtbaarheid van de gedraging kunnen verminderen.

Het hof concludeerde dat de betrokkene zelf de keuze had gemaakt om tijdens het rijden een telefoongesprek te voeren, wetende dat de apparatuur niet volledig handsfree was. De omstandigheden die de betrokkene aanvoerde, waren door haarzelf gecreëerd en rechtvaardigden geen matiging van de sanctie. Het hof heeft daarom de beslissing van de kantonrechter vernietigd en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Uitspraak

WAHV 200.047.705
19 mei 2010
CJIB 120550854
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 6 juli 2009
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats].
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam genomen beslissing gedeeltelijk gegrond verklaard en, met wijziging van de bestreden beslissing, de sanctie gematigd tot een bedrag van € 75,-. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het procesverloop
De officier van justitie heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Beoordeling
1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 150,- opgelegd ter zake van “als bestuurder tijdens het rijden een mobiele telefoon vasthouden”, welke gedraging zou zijn verricht op 21 juni 2008 om 16:15 uur op de Rijksweg A20 Li. te Vlaardingen.
2. Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter vastgesteld dat de gedraging is verricht. De door de betrokkene aangevoerde omstandigheden waaronder de gedraging is verricht hebben de kantonrechter echter aanleiding gegeven tot matiging van de sanctie. Daarbij heeft hij overwogen dat de betrokkene niet heeft betwist dat zij een mobiele telefoon heeft vastgehouden, maar dat zij, na handsfree te hebben getelefoneerd, haar mobiele telefoon handmatig moest uitzetten.
3. De officier van justitie heeft gesteld dat de door de betrokkene aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn om van een sanctie af te zien of de sanctie te matigen, gelet op het absolute karakter van het verbod om als bestuurder tijdens het rijden een mobiele telefoon vast te houden. De betrokkene wist dat zij het telefoongesprek slechts kon beëindigen door de telefoon in haar hand te nemen, zodat die omstandigheid voor haar rekening en risico dient te komen.
4. Artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, WAHV betreffende het beroep bij de kantonrechter van de rechtbank houdt in:
"Het beroep kan worden ingesteld ter zake dat:
b. de officier van justitie had moeten beslissen dat de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden, het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken dan wel dat hij, gelet op de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert, een lager bedrag van de administratieve sanctie had moeten vaststellen;"
5. De memorie van toelichting bij artikel 9 WAHV ( Kamerstukken II, 1987/88, 20329, nr. 3, p. 44/45) houdt onder meer in dat de kantonrechter een volledige toetsingsbevoegdheid heeft ten aanzien van de vraag of degene tot wie de beschikking is gericht de gestelde gedraging inderdaad heeft verricht en of zich omstandigheden voordeden welke hadden moeten doen afzien van het opleggen van een administratieve sanctie en of de persoonlijke omstandigheden van dien aard waren dat betaling van de administratieve sanctie niet geheel kan worden gevergd.
In de nadere toelichting bij laatstgenoemde beroepsgrond is het volgende vermeld:
"De tweede onder b genoemde beroepsgrond ziet echter op het uitzonderlijke geval dat het wenselijk is dat de kantonrechter het bedrag van de opgelegde sanctie matigt. Uitzonderlijk, omdat niet valt aan te nemen dat na de eventuele uitoefening van het (…) aan de officier van justitie toekomende matigingsrecht zich nog veel gevallen zullen voordoen waarin gegronde redenen bestaan voor een toepassing door de kantonrechter van de bevoegdheid tot matiging."
In de memorie van antwoord (Kamerstukken II, 1987/88, 20329, nr. 6, p. 23) is ten aanzien van de matigingsbevoegdheid van, in dit geval, de officier van justitie in het destijds geldende artikel 7, tweede lid, overwogen dat slechts "de strikt persoonlijke omstandigheden van het concrete geval" kunnen leiden tot toepassing van het matigingsrecht. Daarbij werd het volgende voorbeeld genoemd:
"De betrokkene rijdt sneller dan is toegestaan in de haast om een ernstig zieke medepassagier naar een arts of een ziekenhuis te brengen. In beroep erkent hij volledig de verkeersovertreding te hebben begaan, maar voert daarbij de hiervoor vermelde reden aan."
6. Uit het onder 5. overwogene volgt dat de wetgever de omstandigheden die kunnen leiden tot toepassing van de discretionaire bevoegdheid tot matiging van de sanctie heeft willen beperken tot uitzonderlijke omstandigheden die in de persoonlijke sfeer van de betrokkene liggen, en die, indien aannemelijk geworden, de verwijtbaarheid van de gedraging weliswaar niet opheffen, doch wel in zekere mate kunnen verminderen.
7. In het onderhavige geval is door de betrokkene aangevoerd dat zij rijdend een telefoongesprek voerde met behulp van een "headset" en oordopjes. Om het gesprek te kunnen beëindigen heeft zij de mobiele telefoon in de hand moeten nemen teneinde een knopje te kunnen indrukken. De betrokkene stelt dat niet zij maar de fabrikant had moeten worden bekeurd voor het produceren van een handsfree telefoonset waarmee het niet mogelijk is te bellen zonder de telefoon in de hand te nemen.
8. Het hof stelt voorop dat het verbod om als bestuurder tijdens het rijden een telefoon vast te houden is ingevoerd met het oog op de verkeersveiligheid. Het hof leidt uit hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd af dat zij de keuze heeft gemaakt om als bestuurder tijdens het rijden een telefoongesprek te beginnen of te beantwoorden, wetend dat de apparatuur waarvan zij zich bediende niet een volledig handsfree telefoongesprek mogelijk maakte. Nu de betrokkene in die omstandigheid geen aanleiding heeft gezien tot het maken van een andere keuze, zoals uitschakeling van de apparatuur gedurende de autorit, is het hof van oordeel dat de omstandigheden waarop de betrokkene zich beroept door haarzelf in het leven zijn geroepen en dat, gelet op artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, WAHV en de geschiedenis van de totstandkoming daarvan, matiging van de sanctie op die grond niet valt te rechtvaardigen. Het hof zal daarom de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Beswerda en Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Zomer als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.