Beschikking d.d. 5 augustus 2010
Zaaknummer 200.035.108
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B. van der Veen, kantoorhoudende te Drachten,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. D.M. Velthuis-Leutenegger, kantoorhoudende te Sneek.
Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 4 maart 2009, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie op 29 mei 2009, heeft de vrouw het hof verzocht de beschikking van 4 maart 2009 te vernietigen voor zover daarbij omtrent de kinderalimentatie is beslist op de wijze als aan het eind van die beschikking omschreven, en opnieuw beslissende te bepalen dat de man met ingang van 1 augustus 2008 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna genoemde minderjarige kinderen van partijen dient te voldoen van € 230,- per kind per maand althans een in goede justitie te bepalen bedrag.
Bij verweerschrift, binnengekomen bij de griffie op 24 juli 2009, heeft de man het verzoek van de vrouw bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de vrouw in haar verzoek dan wel afwijzing van het verzoek.
Tevens heeft de man bij dat verweerschrift incidenteel appel ingesteld en daarin verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen voor wat betreft de daarin vastgestelde ingangsdatum van de kinderalimentatie, kosten rechtens.
Bij verweerschrift, binnengekomen bij de griffie op 25 augustus 2009, heeft de vrouw het incidenteel verzoek van de man bestreden en geconcludeerd tot afwijzing ervan.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder de brief met bijlagen van mr. Velthuis-Leutenegger van 22 januari 2010, de brief met bijlagen van mr. Van der Veen van 26 januari 2010 en de brief met bijlagen van mr. Velthuis-Leutenegger van 29 januari 2010.
De zaak is behandeld ter zitting van het hof op 9 februari 2010. De man is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De vrouw heeft zich doen vertegenwoordigen door haar advocaat.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Partijen hebben tot november 2001 een relatie met elkaar gehad waaruit drie kinderen zijn geboren, die allen door de man zijn erkend: [kind 1], geboren te [1996], [kind 2], geboren te [1999] en [kind 3], geboren te [2000]. De kinderen verblijven bij de vrouw die van rechtswege het gezag over hen uitoefent.
2. De man is sinds de relatiebreuk van partijen hertrouwd en samen met zijn echtgenote heeft de man één minderjarige dochter. In januari 2008 heeft de man zijn woning in [plaats] te koop gezet. Een paar weken eerder heeft de man besloten om een woning in [woonplaats] te laten bouwen waarin hij sinds begin januari 2009 met zijn nieuwe gezin zijn intrek heeft genomen.
3. De vrouw heeft op 6 oktober 2008 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank waarin zij onder meer heeft verzocht te bepalen dat de man met ingang van 1 juni 2008 een bedrag van € 495,-- per kind per maand alimentatie aan haar dient te betalen, althans een in goede justitie te betalen bedrag.
4. De man heeft zich zich bij verweerschrift van 28 november 2008 tegen dat verzoek verweerd. Volgens de berekening van de man in dat verweerschrift is de behoefte van de kinderen aan een bijdrage van de man niet € 495,- per kind per maand zoals de vrouw heeft gesteld, maar € 418,- per kind per maand. Voorts heeft de man onder verwijzing naar een door hem overgelegde draagkrachtberekening gesteld dat - wanneer geen rekening wordt gehouden met de dubbele woonlasten die de man op dat moment heeft - zijn draagkracht hooguit een bijdrage van € 199,- per kind per maand toelaat.
5. Bij de bestreden beschikking van 4 maart 2009 heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw in zoverre toegewezen, voor zover hier van belang, dat de man met ingang van 1 augustus 2008 tot de datum van transport van zijn woning te [plaats]
- welke datum op dat moment nog niet bekend was - doch uiterlijk tot 1 augustus 2009 € 40,-- per kind per maand alimentatie aan de vrouw moet betalen en vanaf het moment van transport van zijn woning te [plaats], doch niet op een latere datum dan 1 augustus 2009, € 203,-- per kind per maand. De rechtbank heeft derhalve aan de zijde van de man tot 1 augustus 2009 rekening gehouden met dubbele woonlasten.
6. De woning van de man in [plaats] is per 31 juli 2009 getransporteerd, zodat de man vanaf 1 augustus 2009 geen dubbele woonlasten meer heeft.
De behoefte van de kinderen aan een bijdrage van de man
7. Bij de bestreden beschikking is de rechtbank uitgegaan van de door de man in zijn verweerschrift berekende behoefte van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] onder de overweging dat die berekening door de vrouw niet (langer) is bestreden. Nu partijen daartegen geen grief hebben gericht zal het hof als vaststaand aannemen dat de behoefte van de kinderen kan worden becijferd op € 418,- per kind per maand.
Het geschil
8. De grieven van de vrouw in het principaal appel betreffen de draagkracht van de man, meer in het bijzonder op het punt van zijn woonlasten. De man kan zich blijkens zijn grief in het incidenteel appel niet vinden in de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum, 1 augustus 2008.
De ingangsdatum
9. De man heeft betoogd dat de ingangsdatum van de hier in geding zijnde bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1], [kind 2] en [kind 3], dient te worden bepaald op de dag waarop het inleidend verzoek is ingediend, te weten 6 oktober 2008. De vrouw is het daar niet mee eens en schaart zich achter de keuze van de rechtbank voor 1 augustus 2008 als ingangsdatum.
10. Het hof overweegt dat de rechter op grond van artikel 1:402 BW in beginsel vrij is in het bepalen van de ingangsdatum van de alimentatie, hetgeen in de praktijk doorgaans betekent dat de ingangsdatum wordt bepaald op de dag van indiening van het verzoek omdat de onderhoudsplichtige in ieder geval vanaf die dag rekening kan en dus moet houden met de aanspraken van de tot onderhoud gerechtigde(n).
11. De rechtbank heeft gemotiveerd aangegeven waarom zij de ingangsdatum op 1 augustus 2008 heeft bepaald. Daarbij heeft de rechtbank een belangenafweging gemaakt. De man heeft hiertegen onvoldoende ingebracht, zodat het hof evenals de rechtbank van 1 augustus 2008 zal uitgaan.
De draagkracht van de man
12. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van de bijstandsnorm voor een echtpaar. De man heeft in eerste aanleg aangevoerd, dat hij is hertrouwd en dat hij samen met zijn echtgenote een minderjarige dochter heeft. De echtgenote van de man werkt niet. De rechtbank heeft in haar alimentatieberekening deze norm gehanteerd. De vrouw heeft deze norm in haar appelschrift niet bestreden. Zij is in de door haar overgelegde alimentatieberekening ook van de bijstandsnorm voor een echtpaar uitgegaan.
* het inkomen van de man
13. Het hof zal voor wat betreft het inkomen van de man uitgaan van de jaaropgaaf 2008 van zijn werkgever Atos Origin Nederland B.V. Uit die jaaropgaaf blijkt een belastbaar loon van € 80.364,- en een ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 2.249,-.
14. Het hof zal de fiscale bijtelling ter zake van de leaseauto in mindering brengen op het belastbaar loon vanwege het bijzondere karakter van die bijtelling. Namens de man is in dit verband betoogd dat de bijtelling € 568,71 per maand bedraagt, maar het hof stelt vast dat niet alle salarisstroken van de man beschikbaar zijn zodat de precieze hoogte van die bijtelling niet kan worden vastgesteld. Uit de salarisstroken die wel voorhanden zijn blijkt dat de bijtelling niet elke maand even hoog is. Zo is de bijtelling in de maanden april 2009 en mei 2009 € 568,71, in de maanden oktober tot en met december 2009 € 361,50 per maand en in de maanden april tot en met juni 2008 € 484,87 per maand. Nu het hof geen volledig inzicht heeft in de precieze achtergronden en omvang van de bijtelling zal het hof deze naar redelijkheid vaststellen op € 400,- per maand oftewel € 4.800,- per jaar.
15. Het in aanmerking te nemen belastbaar inkomen aan de zijde van de man komt daarmee op € 75.564,- per jaar. Uit de stukken, in bijzonder de salarisspecificatie over de maand december 2009, blijkt voorts dat het inkomen van de man in 2009 niet substantieel verschilt van dat in 2008. Voor zover de man heeft betoogd dat het inkomen van de man in 2010 minder is geworden overweegt het hof dat daarvan geen relevante stukken voorhanden zijn zodat het hof aan die stelling voorbij zal gaan.
16. Het in de draagkrachtberekening te hanteren inkomen is ontleend aan de jaaropgave. In dat inkomen zijn niet de onbelaste inkomsten zoals het spaarloon verwerkt. Daarom zal het hof het bedrag van € 75.564,- vermeerderen met een bedrag van € 51,08 per maand, derhalve op jaarbasis een bedrag van afgerond € 613,-. Het in de draagkrachtberekening te betrekken inkomen van de man stelt het hof vast op € 76.177,-.
* de woonlasten
17. De vrouw kan zich niet vinden in de beslissing van de rechtbank om bij de berekening van de draagkracht van de man over de periode tot 1 augustus 2009 rekening te houden met dubbele woonlasten. De vrouw vindt het niet juist, gelet op de onderhoudsverplichtingen van de man jegens de kinderen, dat hij een woning in [woonplaats] heeft gekocht terwijl de woning in [plaats] nog niet verkocht was. Primair stelt de vrouw zich daarom op het standpunt dat bij de berekening van de draagkracht van de man slechts rekening dient te worden gehouden met een enkele woonlast. Subsidiair is de vrouw van mening dat tenminste een correctie op de dubbele woonlasten van de man dient te worden toegepast in het licht van de algemeen gebruikelijke (Trema) norm voor redelijke woonlasten.
18. Het hof volgt de vrouw niet in het voormelde primaire standpunt omdat het hof voldoende aannemelijk acht gelet op de stagnerende woningmarkt in de loop van 2008 en mede gelet op de door de man ingebrachte brief van zijn makelaar Jan de Lange van 6 december 2007, dat de verkoop van de woning in [plaats] (per januari 2008) langer heeft geduurd dan voorzien. Gelet op de aanzienlijke afstand van de woning van de man in [plaats] tot zijn werk – onbetwist is dat de man dikwijls dagelijks 350-400 km moest reizen - is de beslissing van de man om te verhuizen naar [woonplaats] ook niet onredelijk, ook niet ten opzichte van zijn onderhoudsverplichtingen. Ook de onderhoudsgerechtigden hebben er immers baat bij dat de man zijn werkplek op adequate wijze kan bereiken. Het hof zal daarom evenals de rechtbank over de periode van 1 augustus 2008 tot 1 augustus 2009 aan de zijde van de man rekening houden met de dubbele woonlasten, evenwel voor zover redelijk.
19. In dit verband ziet het hof geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt als verwoord in de Trema normen dat rekening wordt gehouden met de volledige, voor zover redelijke, woonlast van de onderhoudsplichtige.
20. De rechtbank is voor wat betreft de hoogte van de (dubbele) woonlasten van de man uitgegaan van de door de man in eerste aanleg overgelegde draagkrachtberekening(en). De hoogte van de toenmalige woonlasten verbonden aan de woning van de man in [plaats] is in dit verband tussen partijen niet in geschil. Blijkens de stukken gaat het om een hypotheekrente van € 772,22 per maand en een premie levensverzekering van € 123,84 per maand. De WOZ waarde van de woning in [plaats] bedroeg laatstelijk € 226.000,-. Het hof zal bij de bepaling van de hoogte van de (dubbele) woonlasten van de man in de periode van 1 augustus 2008 tot 1 augustus 2009 genoemde bedragen overnemen.
21. De lasten voor de woning in [woonplaats] zijn in eerste aanleg overeenkomstig de door de man aangeleverde gegevens bepaald op € 1.744,34 en € 23,- per maand aan hypotheekrente en € 247,- per maand voor een premie levensverzekering bij een WOZ waarde van € 360.000,-.
22. Uit het door de man in hoger beroep overgelegde en door de vrouw niet (langer) betwiste hypotheekoverzicht, blijkt dat de maandelijkse lasten van de woning in [woonplaats] tot 1 augustus 2009 behoorlijk fluctueerden, naar het hof begrijpt in verband met betalingen en terugstortingen uit het bouwdepot. Het hof zal daarom voor wat betreft de in aanmerking te nemen hypotheekrente voor de woning in [woonplaats] uitgaan van de gegevens in het door de man overgelegde hypotheekplan, waaruit een hypotheekrente blijkt (2009) van € 1.656,- per maand, een aflossing van € 84,- per maand en een premie levensverzekering van € 247,- per maand. Deze laatste lasten zijn naar het oordeel van het hof voldoende aangetoond.
23. Wel zal het hof de door de man opgevoerde hypotheekschuld voor de woning in [woonplaats] corrigeren met een bedrag van € 13.654,- en een bedrag van € 8.000,-. Uit de door de man overgelegde stukken in eerste aanleg blijkt dat het bedrag van € 13.654,- is meegefinancierd ter aflossing van een negatief saldo op de betaalrekening. Ter zitting is gebleken dat het bedrag van € 8.000,- deels meegefinancierd is als bouwrente en deels als meerwerk. Hat hof acht het niet redelijk deze bedragen als hypotheekverplichting mee te nemen, te meer daar de man € 25.000,- heeft ontvangen uit de verkoop van de woning in [plaats]. Hij had deze kosten uit dit bedrag kunnen bestrijden.
24. Het totale hypotheekbedrag van € 387.900,- wordt derhalve verminderd met een bedrag van € 21.654,-, zodat het hof een bedrag van € 366.246,- tegen een rentepercentage van 5,2 % in de draagkrachtberekening zal betrekken. Dit komt neer op een bedrag van € 1.587,- per maand.
25. Daarnaast zal het hof corrigeren op onredelijke woonlasten, omdat de man ervoor gekozen heeft een dure woning te laten bouwen. Deze wens van de man hoeft niet ten koste te gaan van de onderhoudsverplichtingen die hij ten opzichte van zijn kinderen heeft. Bovendien is de man beter dan de vrouw in staat de gevolgen van zijn keuze financieel op te vangen.
26. Voor het overige zal het hof in zijn draagkrachtberekening uitgaan van de niet betwiste gegevens in de draagkrachtberekening in eerste aanleg nu daartegen niet is gegriefd.
27. Het voorgaande leidt tot de door de griffier gewaarmerkte en aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekeningen. Het hof memoreert dat twee draagkrachtberekeningen worden gemaakt, namelijk één voor de periode van
1 augustus 2008 tot 1 augustus 2009 en één voor de periode na 1 augustus 2009.
28. Uit de draagkrachtberekening voor de periode van 1 augustus 2008 tot
1 augustus 2009 (inclusief fiscaal voordeel in verband met de uitgaven voor de kinderen) volgt dat de man voldoende draagkracht heeft voor de door de vrouw verzochte bijdrage van € 230,- per kind per maand. In deze draagkrachtberekening is een correctie opgenomen voor onredelijk hoge woonlasten van € 471,- per maand.
29. Uit de draagkrachtberekening voor de periode na 1 augustus 2009, waarbij dus geen rekening meer wordt gehouden met dubbele woonlasten, volgt dat de draagkracht van de man eveneens toereikend is voor de door de vrouw verzochte bijdrage van € 230,- per kind per maand. Na 1 augustus 2009 is geen sprake meer van een onredelijke woonlast in verhouding tot het inkomen van de man .Op grond van de per 1 maart 2009 in werking getreden nieuwe voorrangsregeling en de in verband daarmee gewijzigde Trema normen, dient de man in deze periode 50 % van zijn draagkrachtruimte beschikbaar te houden voor kinderalimentatie.
De slotsom
30. Dienovereenkomstig zal het hof onder vernietiging van de bestreden beschikking opnieuw beslissen als volgt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 4 maart 2009 waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
bepaalt de door de man aan de vrouw verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1], geboren op [1996], [kind 2], geboren op [1999] en [kind 3], geboren op [2000], met ingang van 1 augustus 2008 op € 230,- per kind per maand;
bepaalt dat deze bijdragen telkens bij vooruitbetaling dienen te worden voldaan voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Aldus gegeven door mrs. Garos, voorzitter, Jonkman en Meijer-Campfens, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof op donderdag 5 augustus 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.