ECLI:NL:GHLEE:2010:BN3954

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
10 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.054.475/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Breemhaar
  • J. Zuidema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een pand door krakers en de verzekerbaarheid van het pand

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen, uitgesproken op 24 december 2009. De zaak betreft de ontruiming van een pand dat door [appellant] en andere krakers werd bewoond. De N.V. Nederlandse Uitvaart Verzekering Maatschappij Nuvema, de geïntimeerde, had de voorzieningenrechter verzocht om ontruiming van het pand, omdat het niet meer te verzekeren zou zijn. [Appellant] stelde dat er spoedeisend belang was bij de procedure, omdat een vernietigend vonnis zou kunnen leiden tot een schadeclaim tegen Nuvema en het ongedaan maken van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg.

Het hof oordeelde dat het spoedeisend belang van [appellant] niet voldoende was onderbouwd. De ontruiming had inmiddels plaatsgevonden, waardoor de vraag of Nuvema onrechtmatig had gehandeld, enkel in een bodemprocedure kon worden beslist. Het hof concludeerde dat de grieven van [appellant] faalden, omdat hij geen nieuwe stellingen had gepresenteerd die de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter konden weerleggen. De voorzieningenrechter had duidelijk gemotiveerd waarom de gevorderde voorzieningen waren toegewezen, en het hof nam deze overwegingen over.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep. De proceskosten werden vastgesteld op € 313,-- aan verschotten en € 894,-- aan salaris voor de advocaat, en deze veroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Arrest d.d. 10 augustus 2010
Zaaknummer 200.054.475/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging aangevraagd,
advocaat: mr. E.Tj. van Dalen, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
N.V. Nederlandse Uitvaart Verzekering Maatschappij Nuvema,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Nuvema,
advocaat: mr. J.B. Dijkema, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 24 december 2009 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 11 januari 2010 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van Nuvema tegen de zitting van 26 januari 2010.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"om bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, het op 24 december 2009 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen onder zaaknummer 114418 tussen partijen gewezen vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog geïntimeerde in haar inleidende vordering niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar inleidende vordering af te wijzen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door Nuvema verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, appellant in zijn vordering niet ontvankelijk te verklaren, dan wel de ingestelde vordering aan appellant te ontzeggen, onder gelijktijdige bekrachtiging van het door de voorzieningenrechter op 24 december 2009 tussen partijen gewezen vonnis onder zaaknummer 114418, één en ander onder aanvulling en/of verbetering van gronden, met veroordeling van appellant in de kosten van beide instanties."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
Met betrekking tot het spoedeisend belang:
1. [appellant] stelt dat het spoedeisend belang bij het voeren van een procedure in hoger beroep primair tweeledig is, te weten:
a. bij een eventueel vernietigend vonnis komt vast te staan dat Nuvema jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, zodat de weg voor een schadeclaim open komt te staan;
b. het ongedaan maken van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg.
2. Nuvema betwist het spoedeisend belang, nu ontruiming inmiddels heeft plaatsgevonden op grond van het vonnis in eerste aanleg, zodat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld. Nuvema erkent dat de proceskostenveroordeling in eerste aanleg wel een belang oplevert, maar geen spoedeisend belang.
3. [appellant] ziet eraan voorbij dat de vraag of Nuvema onrechtmatig heeft gehandeld, door op basis van het kort geding vonnis waarvan beroep tot ontruiming over te gaan, slechts in een bodemprocedure kan worden beslist (HR 16 november 1984, NJ 1985, 547). Nu het voorlopige karakter van een voorziening in kort geding zich bovendien niet verdraagt met het geven van een declaratoire beslissing, heeft [appellant] in zoverre geen (spoedeisend)belang bij het voeren van de procedure in appel.
4. De door [appellant] in appel aangevochten proceskostenveroordeling in eerste aanleg levert echter wel voldoende belang op voor het voeren van de procedure in appel en legt aan het hof de vraag voor of de uitspraak van de voorzieningenrechter (ex tunc) juist is gewezen (HR 31 mei 2002, NJ 2003, 343).
Met betrekking tot de vaststaande feiten:
5. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 2 (2.1 tot en met 2.7) van het beroepen vonnis (waarvan een afschrift aan dit arrest is gehecht) is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan.
Voorts staat, als gesteld en erkend, in hoger beroep het volgende vast:
- Het voorheen door [appellant] en de (overige) krakers bewoonde pand aan de [adres] is inmiddels ontruimd.
Met betrekking tot de grieven:
6. Grief I richt zich tegen de beslissing van de voorzieningenrechter om de door Nuvema gevorderde voorzieningen toe te wijzen en tegen de daaraan ten grondslag liggende rechtsoverwegingen. Grief II richt zich tegen de veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in eerste aanleg.
Nu het lot van grief II afhankelijk is van de vraag of grief I al dan niet doel treft, zal het hof de grieven gezamenlijk behandelen.
7. Het hof leest in hetgeen [appellant] in de grieven heeft aangevoerd geen wezenlijk andere stellingen en verweren dan welke reeds in eerste aanleg door hem waren aangevoerd.
8. De voorzieningenrechter heeft in het beroepen vonnis duidelijk en gemotiveerd aangegeven op grond waarvan hij de stellingen en verweren van [appellant] heeft verworpen en de gevorderde voorzieningen heeft bevolen. Het hof verenigt zich met deze overwegingen en neemt die hierbij over. Het hof voegt daar, naar aanleiding van het in de toelichting op grief I gestelde, nog het volgende aan toe.
9. Kern van het bezwaar van [appellant] tegen het vonnis in eerste aanleg is dat naar zijn mening Nuvema in onvoldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat er geen verzekeringsmaatschappij te vinden is die bereid is het pand te verzekeren, alsmede dat er naar zijn mening geen sprake was van een onaanvaardbaar hoog brandrisico.
10. Anders dan [appellant] aangeeft, is voor de voorzieningenrechter niet de brief van 25 september 2009 van doorslaggevend belang geweest, maar veeleer de inhoud van de brief van 18 november 2009, waarin verslag wordt gedaan van de risico-inventarisatie door een technisch inspecteur en waarin zijdens Aegon wordt aangekondigd dat de branddekking, op basis van die bevindingen, per 30 november 2009 definitief wordt beëindigd.
11. [appellant] heeft weliswaar de bevindingen van de bedoelde technisch inspecteur betwist en aangegeven dat deze bevooroordeeld zou zijn tegen krakers, doch hij laat – ook in hoger beroep – na deze betwisting van enige onderbouwing te voorzien, zodat het hof aan die betwisting voorbij gaat.
12. Dat de technisch inspecteur heeft geconstateerd dat in het pand hennepplanten hingen te drogen wordt door [appellant] niet betwist. Dat in het pand hennep werd gekweekt is door Aegon vervolgens slechts als – voor de hand liggende - mogelijkheid geopperd. Nu [appellant] geen enkele verklaring heeft gegeven voor het door de technisch inspecteur geconstateerde feit, gaat het hof voorshands mee in de gedachtegang van Aegon en oordeelt het aannemelijk dat de aangetroffen hennep ook in het pand is gekweekt.
13. Voornoemde aspecten zijn door de voorzieningenrechter terecht in de belangenafweging tussen partijen betrokken. Het moge zo zijn dat van de zijde van Nuvema niet hard is gemaakt dat het pand niet elders voor brand te verzekeren zou zijn geweest, van het tegendeel is door [appellant] evenmin een spoor van bewijs geleverd, zodat aan dit aspect geen doorslaggevende betekenis toekomt.
14. De grieven falen.
Slotsom
15. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in hoger beroep (salaris advocaat: 1 punt tarief II).
Beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 24 december 2009, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van deze procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Nuvema begroot op € 313,-- aan verschotten en op € 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, Breemhaar en Zuidema en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 10 augustus 2010 in bijzijn van de griffier.