De beoordeling
Vaststaande feiten
1.1. Tegen de vaststelling van de feiten door de kantonrechter zijn geen grieven gericht, zodat ook in appel van deze feiten kan worden uitgegaan. Deze feiten komen, tezamen met hetgeen omtrent de feiten als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist overigens vaststaat, op het volgende neer.
1.2. [appellante] is exploitant van een tankstation aan de Rijksweg A7 ([locatie]) op de locatie [locatie]. De Staat is eigenaar van deze locatie en heeft deze verhuurd aan [geïntimeerde] (voorheen [voormalige naam geïntimeerde] genoemd – het hof zal de namen [voormalige naam geïntimeerde] en [geïntimeerde] hierna door elkaar gebruiken). [geïntimeerde] heeft het op de locatie gebouwde tankstation in 1991 in exploitatie en onderhuur gegeven aan de v.o.f. [naam]. Door een indeplaatsstelling op grond van artikel 7:307 BW huurt [appellante] het tankstation met ingang van 1 januari 2004 van [geïntimeerde].
1.3. Op grond van de Wet tot veiling van bepaalde verkooppunten van motorbrandstoffen van 16 juni 2005 (hierna: de Benzinewet) worden de huurrechten voor benzinestations langs rijkswegen geveild. De Benzinewet kent een uitgebreide overgangsregeling, die voorziet in compensatie van de zittende concessiehouders en exploitanten/onderhuurders. De concessiehouders mogen meebieden op de veiling. Wanneer een ander het hoogste bod uitbrengt, ontvangen zij de koopprijs. Wanneer zij zelf het hoogste bod uitbrengen, zijn zij maximaal 30% van het verschil tussen hun eigen - hoogste - bod en het op een na hoogste bod verschuldigd aan de Staat. De exploitant/onderhuurder krijgt van de nieuwe huurder een overeenkomst aangeboden, die hem in staat stelt om tot en met 2017 gemiddeld een netto winstaandeel te genieten dat gelijk is aan het netto winstaandeel dat hij in de drie jaren voorafgaand aan de veiling van de desbetreffende locatie genoot. De Benzinewet voorziet in een regeling voor een berekening van het winstaandeel van de exploitant door een accountant (artikel 9) en van de wijze waarop het aanbod dient te worden gedaan (artikel 11). In dit verband is onder meer (in artikel 11 lid 3) bepaald dat het voorstel vergezeld dient te gaan van een schriftelijk oordeel van een deskundige, inhoudend dat de aangeboden overeenkomst de exploitant redelijkerwijs in staat stelt om tot en met 2017 het overeenkomstig artikel 9 berekende netto winstaandeel te genieten.
1.4. Op 15 december 2005 zijn de huurrechten van de locatie [locatie] op grond van de Benzinewet geveild. Voorafgaand aan de veiling is het in artikel 9 Benzinewet bedoelde gemiddeld netto winstaandeel over de jaren 2002 tot en met 2004 door een accountant vastgesteld op € 92.000,00 per jaar. [geïntimeerde] heeft bij de veiling het hoogste bod - € 1.291.767,00 - uitgebracht. Het een na hoogste bod bedroeg € 400.000,00. [geïntimeerde] heeft € 193.765,05 aan de Staat moeten betalen.
1.5. In een op 21 december 2005 gedateerde brief aan [appellante] schreef [geïntimeerde] (toen nog [voormalige naam geïntimeerde] geheten) onder meer:
Zoals u bekend heeft [voormalige naam geïntimeerde] Nederland B.V. op de veiling van 15 december 2005 het recht verworven een nieuwe huurovereenkomst met de dienst Domeinen aan te gaan voor het tankstation gelegen langs de A-7 te [locatie]. De nieuwe huurovereenkomst gaat in per 15 maart 2006, heeft een looptijd van 15 jaar en eindigt derhalve op 14 maart 2021.
Volgens de Wet tot veiling van bepaalde verkooppunten van motorbrandstoffen dienen de nieuwe rechthebbende en de bestaande exploitant een nieuwe exploitatieovereenkomst te sluiten. In dit geval is dit echter niet nodig, aangezien de thans vigerende exploitatieovereenkomst u kennelijk in staat heeft gesteld het in het biedboek opgenomen gemiddeld netto winstaandeel te genereren en er feitelijk niets veranderd (het hof leest: verandert) ten aanzien van het tankstation. Deze exploitatieovereenkomst en aanvullende afspraken zullen daarom op de thans geldende voorwaarden worden voortgezet.
Graag vertrouwen wij u dat u hiermee instemt. Wij verzoeken u het bijgevoegde exemplaar van deze brief voor akkoord getekend te retourneren.
(…)
1.6. In een brief van 7 februari 2006 aan [voormalige naam geïntimeerde] schreef [directeur] van [appellante]:
Wij stellen vast dat in uw brief (geantidateerd op 21 december 2005), welke wij op 3 februari j.l. ontvingen, u aan ons voorstelt om de “oude”afspraak te continueren.
Reeds op 18 december 2005 hebben wij aangegeven geen ruimte te zien voor verdere huurbetaling.
Uw voorstel stelt ons niet in staat het gemiddelde nettowinstaandeel te behalen zoals dit voorafgaand aan de veiling is vastgesteld.
Wij zijn ervan overtuigd dat de deskundige tot hetzelfde oordeel zal komen.
Wij herrinneren (het hof leest: herinneren) [voormalige naam geïntimeerde] er nogmaals aan dat de tijd erg begint te dringen, als u de datum van 10 februari wilt halen.
1.7. Op 23 januari 2006 is Mazars Paardekooper Hoffman N.V., hierna te noemen: Mazars, benoemd als de deskundige in de zin van artikel 11 lid 3 Benzinewet.
1.8. Op 8 maart 2006 heeft [voormalige naam geïntimeerde] aan [appellante] een nieuwe exploitatieovereenkomst met bijlagen aangeboden voor de periode 15 maart 2006 tot en met 31 december 2017. Hierin is de door [appellante] aan [voormalige naam geïntimeerde] jaarlijks verschuldigde exploitatievergoeding bepaald op € 29.800,00. [voormalige naam geïntimeerde] heeft deze exploitatieovereenkomst tezamen met een exploitatiebegroting naar Mazars gestuurd.
1.9. In een brief van 9 maart 2006 aan [appellante] heeft Mazars [appellante] in kennis gesteld van de haar verleende opdracht en heeft zij [appellante] gevraagd om schriftelijk uiteen te zetten waarom deze exploitatieovereenkomst haar naar haar mening redelijkerwijs niet in staat stelt om tot en met het kalenderjaar 2017 het berekende gemiddeld netto winstaandeel te genieten.
1.10. In een brief van 9 maart 2006 aan [voormalige naam geïntimeerde], met een kopie aan Mazars, heeft [appellante] kritiek geleverd op de exploitatiebegroting. In deze brief schreef zij onder meer:
Wij handhaven ons voorstel van € 1,00 huur in een situatie waarin [voormalige naam geïntimeerde] de kosten voor elektra voor haar rekening neemt en wij een normale vergoeding voor elektra aan [voormalige naam geïntimeerde] betalen van
€ 1.000,-- per maand zijnde € 12.000,-- op jaarbasis )begroting bijgevoegd.
1.11. Mazars heeft op 10 april 2006 het concept van een “gemotiveerd schriftelijk oordeel (ex artikel 11 lid 3 van de Wet tot veiling van bepaalde verkooppunten van motorbrandstoffen)” naar partijen gestuurd. Dit concept-oordeel heeft betrekking op het in rechtsoverweging 1.8 bedoelde voorstel van 8 maart 2006. In de paragraaf “oordeel” van het concept-rapport is onder meer het volgende vermeld:
Op grond hiervan komen wij tot het oordeel dat, uitgaande van:
(…)
de aangeboden nieuwe overeenkomst de exploitant redelijkerwijs in staat stelt om tot en met het kalenderjaar 2017 gemiddeld een netto winstaandeel te genieten dat gelijk is aan diens gemiddeld netto winstaandeel in de jaren 2002 tot en met 2004; een en ander zoals weergegeven in artikel 11 lid 3 van de Benzinewet, mits de in bijlage A genoemde tijden aangepast worden aan de in de huidige exploitatieovereenkomst bedoelde openingstijden.
1.12. Naar aanleiding van het concept rapport van Mazars schreef [voormalige naam geïntimeerde] in een brief van 25 april 2006 aan Mazars onder meer:
Heden hebben wij met onze industrie een overleg gehad met Domeinen inzake o.a. het Gemiddeld Netto Winstaandeel. Door Domeinen is stellig aan ons bevestigd dat bij een gelijkblijvende concessiehouder er voor de exploitant niets wijzigt, zodat de oude lopende exploitatieovereenkomst tot de wettelijke einddatum doorgezet kan worden en na hernieuwde aanbieding de nieuwe exploitatieovereenkomst wordt.
Wij dienen de exploitant daarom de bestaande overeenkomst nogmaals voor te leggen en hen te verzoeken deze hernieuwd te tekenen.
Wij verwijzen naar uw verslag van 5 april 2006 en delen u mede dat wij vasthouden aan onze steeds ingenomen opvatting, waarin:”[voormalige naam geïntimeerde] was en is van mening dat een nieuwe exploitatieovereenkomst in deze situatie niet noodzakelijk is.”
Die opvatting is vandaag door Domeinen bevestigd.
Wij danken u bij dezen voor uw tijd en aandacht voor het door ons ingebrachte alternatief, hetwelke wij bij deze op grond van het bovenstaande intrekken en wat daarmee komt te vervallen.
1.13. In een brief van 25 april 2006 aan [appellante], waarbij [voormalige naam geïntimeerde] refereerde aan het standpunt dat vermeld is in de in rechtsoverweging 1.5 aangehaalde brief van 21 december 2005, schreef zij dat de juistheid van dit standpunt door Domeinen bevestigd was en deelde zij [appellante] mee dat de oude exploitatieovereenkomst de nieuwe exploitatieovereenkomst vormt die op grond van artikel 11 van de Benzinewet van 15 maart 2006 tot en met 31 december 2017 van kracht zal zijn. [voormalige naam geïntimeerde] verzocht [appellante] uiterlijk op 4 mei 2006 met dit voorstel in te stemmen en wees [appellante] er op dat bij niet aanvaarding op grond van artikel 11 lid 8 Benzinewet de bestaande exploitatieovereenkomst eindigt.
1.14. [voormalige naam geïntimeerde] heeft op 27 juli 2006 aan Domeinen verzocht om de opdracht aan Mazars aldus te specificeren dat daarbij wordt uitgegaan van de oorspronkelijke exploitatieovereenkomst. Nadat Domeinen de eerdere opschorting van de werkzaamheden betreffende de aan Mazars verleende opdracht had ingetrokken, heeft Mazars op 25 april 2007 haar schriftelijk oordeel over het voorstel tot handhaving van de bestaande exploitatieovereenkomst gegeven. In dat oordeel heeft Mazars onder meer het volgende vermeld:
In de voorliggende situatie zijn er geen gevolgen van de veiling als zodanig. Immers de nieuwe huurder is dezelfde als de huurder vóór de veiling en voert hetzelfde merk. Ook de nieuwe exploitatieovereenkomst is inhoudelijk hetzelfde als de oude. De veiling als zodanig verandert dus niets aan de verdiencapaciteit van de bestaande exploitant. In dit licht bezien voldoet de aangeboden exploitatieovereenkomst aan de criteria van artikel 11 lid 3 van de Benzinewet.
Naar het oordeel van de deskundige wordt het door de exploitant tot en met 2017 te behalen gemiddeld netto winstaandeel niet beïnvloed door de veiling en de door de huurder aangeboden nieuwe exploitatieovereenkomst.
Hoewel bij de huidige omstandigheden het berekende gemiddeld netto winstaandeel ad EUR 92.000 door de exploitant hoogstwaarschijnlijk feitelijk niet gehaald zal worden, wordt naar de mening van deskundigen de exploitant op basis van de nieuwe exploitatieovereenkomst redelijkerwijs in staat gesteld om tot en met het kalenderjaar 2017 gemiddeld een netto winstaandeel te genieten dat gelijk is aan diens gemiddeld netto winstaandeel in de jaren 2002 tot en met 2004, aannemende dat de door de deskundige op grond van de Benzinewet in acht te nemen uitgangspunten (hypothesen) zich daadwerkelijk zouden voordoen.
1.15. Op 7 mei 2007 heeft [appellante] aan [voormalige naam geïntimeerde] laten weten dat zij de overeenkomst van 10 augustus 2006 accepteert onder voorbehoud van de uitkomst van een aanhangig te maken bodemprocedure.
1.16. Artikel 16 van de exploitatieovereenkomst van 10 augustus 2006 bepaalt onder meer:
16.1 De exploitatieovereenkomst, die tot stand is gekomen op grond van het bepaalde in artikel 11, van de Wet zal op verzoek van één van de bij die exploitatieovereenkomst betrokken partijen (derhalve de huurder of de exploitant) twee jaren na de ingang van de huurovereenkomst, doch in ieder geval niet later dan tweeënhalf jaar na ingang van de huurovereenkomst, worden geëvalueerd door een onafhankelijke deskundige als bedoeld in artikel 11, zesde lid, van de wet.
(…)
16.6 Indien het netto winstaandeel als bedoeld in artikel 9 van de Wet bij evaluatie 20% of meer afwijkt van het netto winstaandeel over de evaluatieperiode, wordt de exploitatieovereenkomst zodanig aangepast dat de afwijking naar het oordeel van de onafhankelijke deskundige ongedaan wordt gemaakt, tenzij het verschil is veroorzaakt door:
a. Wijzigingen in de marktomstandigheden, zoals bijvoorbeeld wijziging van Passantenstroom, de wijziging van de prijsconcurrentie of veranderingen ten gevolge van overheidsregulering;
b. Gewijzigde inspanning van de exploitant.
16.7 De in lid 6 bedoelde aanpassing van de exploitatieovereenkomst heeft terugwerkende kracht tot aan de dag van ingang van de huurovereenkomst.
1.17. Op 5 augustus 2008 heeft [appellante] de daartoe door Domeinen aangewezen deskundige, de heer P.B. Beelen RA van Demac Accountants, verzocht de overeenkomst de evalueren als bedoeld in artikel 16 van de exploitatieovereenkomst. In de conclusie van zijn rapport van 2 oktober 2008 oordeelde Beelen onder meer:
Bij de nieuwe exploitatieovereenkomst in 2006 is geen rekening gehouden met de in 2005 gewijzigde marktomstandigheden voor de veiling.
Doordat reeds voor de veiling en met name in 2005 de daling in liters is ingezet en bovendien bekend was dat door de concurrentieverzwaring het aantal liters zou afnemen lijkt mij een aanpassing van de vaste huurvergoeding van € 14.240 noodzakelijk, opdat de exploitant na de veiling het vernoemde nettowinstaandeel kan behalen.
De daling van de doorzet vanaf januari 2006 is fors doch het is voor ons niet mogelijk te achterhalen of dit komt door andere oorzaken dan marktomstandigheden.
Uit aangehechte bijlage 2 met de berekening van het genormaliseerde exploitatieresultaat blijkt dat het gemiddeld winstaandeel over 2006 en 2007 uitkomt op € 65.655. Het nettowinstaandeel ingevolge artikel 9 bedraagt € 92.000. De afwijking met het gemiddeld winstaandeel bedraagt
€ 26.345 en is groter dan 20%.
Indien de exploitatieovereenkomst wordt aangepast zodanig dat de vaste exploitatievergoeding in 2006 wordt verlaagd met € 14.240, is naar mijn mening de exploitant in staat een gelijk winstaandeel te behalen na de veiling aan dat van voor de veiling.