Beschikking d.d. 12 augustus 2010
Zaaknummer 200.035.580
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat (gewezen procureur) mr. J.V. van Ophem,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
behandelend advocaat mr. E.G. Harderwijk,
kantoorhoudende te Groningen,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.W. Flipse, kantoorhoudende te Assen.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 18 maart 2009 heeft de rechtbank Assen - voor zover hier van belang - de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren op [1998], [kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren op [2000], [kind 3] (hierna: [kind 3]), geboren op [2003], en [kind 4] (hierna: [kind 4]), geboren op [2005], met ingang van 18 maart 2009 bepaald op € 54,- per kind per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 17 juni 2009, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 18 maart 2009 te vernietigen voor zover het de kinderalimentatie betreft en opnieuw beslissende te bepalen dat de man met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, aan de vrouw een kinderalimentatie van € 160,- per kind per maand moet voldoen, met dien verstande dat de man in de periode van 17 januari 2009 tot 27 mei 2009 een kinderalimentatie van € 145,- per kind per maand dient te voldoen, dan wel zodanig te beslissen als het hof juist acht.
De man is in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 25 augustus 2009 een verweerschrift in te dienen. Bij brief van 20 augustus 2009 is namens de man verzocht om uitstel. Op 21 augustus 2009 is dat verzoek afgewezen. De man heeft daarna niet alsnog binnen de termijn een verweerschrift ingediend.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 13 juli 2009 met bijlagen van mr. K.E. de Vries namens mr. Harderwijk, een brief van 25 februari 2010 met bijlagen van mr. Harderwijk en een brief van 25 februari 2010 met bijlagen van mr. Flipse.
Ter zitting van 9 maart 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn partijen en hun advocaten. De advocaten hebben ter zitting pleitaantekeningen overgelegd.
De beoordeling
Nagekomen stukken
1. Ingevolge artikel 1.4.3. van het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven moeten stukken waarop iemand zich wenst te beroepen zo spoedig mogelijk worden overgelegd, maar in ieder geval uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling. Op stukken die nadien worden overgelegd wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist.
2. Bij brief van 15 maart 2010 heeft mr. Flipse overeenkomstig het verzoek van het hof ter zitting jaaropgaven 2009 van de man in het geding gebracht.
Mr. Harderwijk heeft bij haar pleitaantekening ter zitting ook nog enkele bijlagen ingebracht. De man heeft daartegen geen bezwaar. Van deze stukken neemt het hof dan ook kennis.
3. Bij faxbrief van 10 mei 2010 heeft mr. Flipse een beschikking van de rechtbank Assen van 14 april 2010 ter kennisneming ingezonden. Bij faxbrief van 11 mei 2010 heeft mr. Harderwijk daartegen bezwaar gemaakt en verzocht die beschikking, waarbij de rechtbank volgens haar ten onrechte geen acht heeft geslagen op het verweerschrift van de vrouw, buiten beschouwing te laten.
Nu de faxbrief met bijlage van 10 mei 2010 na voornoemde zitting en bijna vier weken na de beschikking van 14 april 2010 en aldus niet met bekwame spoed is binnengekomen en de vrouw bovendien bezwaar heeft gemaakt tegen kennisname van die beschikking, zal het hof daarop geen acht slaan.
Inleiding
4. Uit de voorhuwelijkse relatie van partijen is [kind 1] geboren. Hij is op 21 oktober 1998 door de man erkend. Uit het huwelijk van partijen zijn geboren [kind 2], [kind 3] en [kind 4]. Bij beschikking van 13 augustus 2008 heeft de rechtbank Assen de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze is op 29 augustus 2008 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
5. Vóór de bespreking van de geschilpunten dient nog te worden opgemerkt dat de financiële gegevens van de man meermalen gewijzigd zijn (zoals hierna duidelijk zal worden), maar dat het hof voor zover het de periode tot de datum van de meest recente wijziging, te weten 1 januari 2010, betreft het niet noodzakelijk en doelmatig acht bij iedere wijziging een afzonderlijke draagkrachtberekening te maken. Die periode is immers al voorbij. Het hof zal daarom de gegevens over de periode van na te noemen datum van 29 augustus 2008 tot na te noemen datum van 20 maart 2009 en over de periode van 20 maart 2009 tot na te noemen datum van 1 januari 2010 steeds middelen.
De geschilpunten
6. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de ingangsdatum;
- de behoefte van de kinderen;
- de draagkracht van de man en wel op de volgende punten:
* het inkomen;
* het inkomen uit vermogen;
* de woonlasten;
* de kosten van de omgangsregeling;
* de kosten van de huwelijkse schulden;
* de extra kosten van de kinderen
* de studiekosten;
- de draagkracht van de vrouw en wel op de volgende punten:
* het inkomen;
* de woonlasten;
* de ziektekosten;
* de extra kosten van de kinderen.
De ingangsdatum
7. Anders dan de rechtbank, is de vrouw van mening dat de ingangsdatum van de kinderalimentatie niet 18 maart 2009 dient te zijn, maar 29 augustus 2008, de datum waarop de echtscheiding is ingeschreven. De man heeft daartegen ingebracht, dat voor de periode tot 1 december 2008, de datum waarop de echtelijke woning verkocht is, geldt dat er niet zou worden gesproken over een kinderalimentatie, omdat hij de hypotheek van de echtelijke woning nog betaalde en de kinderen de helft van de tijd bij hem waren. De vrouw heeft voldoende bestreden dat er sprake was van een dergelijke afspraak en van een (feitelijk) co-ouderschap. De vrouw bevestigt dat de kinderen van 12 december 2008 tot 17 januari 2009 volledig bij de man waren, maar heeft laten weten dat dat zonder haar instemming was. Dat heeft de man niet (voldoende) bestreden. Het door de man aangevoerde is, nu het bestreden is door de vrouw en niet door de man met stukken onderbouwd is, onvoldoende om af te wijken van het uitgangspunt dat de kinderalimentatie aanvangt op de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, in casu 29 augustus 2008. Het argument van de man dat hij van 1 december 2008 tot 1 februari 2009 werkloos is geweest leidt evenmin tot een andere conclusie. Wel wordt die omstandigheid bij het bepalen van de draagkracht van de man betrokken.
Het hof zal de ingangsdatum dan ook bepalen op 29 augustus 2008.
De behoefte van de kinderen
8. De vrouw heeft in eerste aanleg gesteld dat de behoefte van de kinderen € 225,- per kind per maand bedraagt. Omdat de man dit in eerste aanleg niet heeft weersproken, heeft de rechtbank dat bedrag overgenomen. De man heeft eerst ter zitting bij het hof deze behoefte bestreden. Nu de man geen incidenteel appel heeft ingesteld en dit geen nieuw feit betreft, zal het hof deze stelling als tardief en in strijd met de goede procesorde passeren.
De draagkracht van de man
* Het inkomen
9. Partijen verschillen van mening over het in de draagkrachtberekeningen te betrekken inkomen van de man.
10. Voor wat betreft het inkomen van de man in de periode van 29 augustus 2008 tot na te noemen datum van 20 maart 2009, zijnde 29 weken oftewel 6,7 maanden, geldt het volgende.
11. De man heeft in zijn brief van 25 februari 2010 aangevoerd dat zijn (bruto) inkomen tot 1 december 2008 € 30.000,- per jaar oftewel € 2.500,- per maand heeft bedragen. De vrouw heeft dat niet bestreden. Nog afgezien daarvan, vindt dit inkomen steun in de loonstroken van december 2007 en augustus 2008 tot en met oktober 2008. Dit loon zal het hof van 29 augustus 2008 tot 1 december 2008, dat is gedurende afgerond 3 maanden, meenemen. Uit die loonstroken blijkt dat daarbij een werkloosheidswetpremie van € 41,06 per maand en een WGA-premie van € 3,75 per maand zijn ingehouden. Deze gedurende 3 maanden gedane inhoudingen bedragen gemiddeld genomen over de periode van 29 augustus 2008 tot 20 maart 2009 ((3 x € 41,06) : 6,7) € 18,39 per maand respectievelijk ((3 x € 3,75) : 6,7) € 1,68 per maand.
12. Voorts heeft de man in zijn brief van 25 januari 2010 laten weten dat hij in de periode van 1 december 2008 tot 1 februari 2009 een bruto werkloosheidswet-uitkering ontving van € 1.750,- per maand. Dit inkomen is evenmin door de vrouw bestreden. Deze uitkering die gedurende 2 maanden is ontvangen, bedraagt gemiddeld genomen over de periode van 29 augustus 2008 tot 20 maart 2009 ((2 x € 1.750,-) : 6,7) € 522,39 per maand. Dat is afgerond € 6.269,- per jaar. Het hof zal de daarbij behorende bijdrage zorgverzekeringswet eveneens meenemen.
13. Voor de periode vanaf 1 februari 2009 geldt dat de man vanaf die datum bij Succesparken is gaan werken en dat de rechtbank in haar draagkrachtberekening is uitgegaan van een inkomen van € 31.200 per jaar oftewel € 2.600,- per maand. Nu partijen dat niet bestreden hebben, zal het hof de rechtbank hierin volgen.
De periode van 1 februari 2009 tot 20 maart 2009 is 7 weken oftewel 1,62 maand. Het over de periode van 29 augustus 2008 tot 20 maart 2009 genoten brutoloon bedroeg aldus gemiddeld (( 3 x € 2.500,- + 1,62 x € 2.600,-) : 6,7) € 1.748,06 per maand. Dat is afgerond € 20.977,- per jaar. Het hof zal de daarbij behorende bijdrage zorgverzekeringswet eveneens meenemen.
14. De man heeft laten weten dat doordat zijn contract niet is verlengd zijn dienstverband bij Succesparken per 1 februari 2010 is geëindigd, en dat hij vanaf die datum in dienst is getreden van DFB Adviesgroep voor drie dagen per week onder voorwaarde dat hij een opleiding volgt. Zijn brutoloon is € 1.860,- per maand oftewel € 22.320,- per jaar. Dat loon vindt steun in de overgelegde loonstrook van februari 2010. De vrouw is echter van mening dat het hof dient te blijven uitgaan van het inkomen van € 2.600,- per maand, nu de man zijn werk bij Succesparken vrijwillig heeft beëindigd en het inkomensverlies herstelbaar is.
15. De man heeft een e-mail van 26 januari 2010 aan zijn werkgever bijgevoegd waaruit blijkt dat het contract van de man afloopt en hij zelf ontslag heeft genomen omdat hem geen salaris meer wordt geboden, maar alleen provisie en onkostenvergoeding. De man heeft dan ook zelf het verlies van zijn arbeidsbetrekking bij Succesparken teweeggebracht. Vervolgens rijst de vraag of de man redelijkerwijs weer het oude inkomen(sniveau) kan verdienen en of dat van hem gevergd kan worden. Het hof beantwoordt die vragen bevestigend. De man kan weer ten minste het 'oude' bruto inkomen van € 2.600,- per maand verdienen. De man werkt namelijk volgens voornoemde loonstrook van februari 2010 een deeltijdfactor van 60%. Daar komt bij dat de vrouw het niet eens is met de keuze van de man om minder uren te werken om te studeren en dat de man niet heeft weersproken dat hij zijn studie zou kunnen combineren met een voltijd aanstelling. Overigens staat het de man weliswaar vrij om te kiezen voor een parttime aanstelling, maar gelet op zijn zwaarwegende onderhoudsverplichtingen mogen de financiële gevolgen niet zonder meer ten nadele van de kinderen komen.
Het hof merkt nog op dat bij een herstelbaar inkomen, zoals in dit geval, de regel, dat het buiten beschouwing laten van het inkomensverlies niet tot het resultaat mag leiden dat het totale inkomen van de man daalt tot beneden het niveau van 90% van de op hem toepasselijke bijstandsnorm (de zogeheten 90%-norm), niet van toepassing is.
* Het inkomen uit vermogen
16. De vrouw heeft aangevoerd dat de man een inkomen uit vermogen heeft van (bruto) € 3.000,- per jaar, omdat hij € 76.000,- heeft ontvangen uit de verkoop van de echtelijke woning. De man is het daar niet mee eens. De vrouw heeft haar deel van de overwaarde van de woning aangewend voor de aankoop van een eigen woning en voor de betaling van haar schulden. Dat datzelfde niet zou (mogen) gelden voor de man is onvoldoende gesteld, noch gebleken. Het hof zal daarom bij de man, noch bij de vrouw rekening houden met de gerealiseerde overwaarde van de echtelijke woning en/of het inkomen daaruit.
* De woonlasten
17. Tussen partijen staat ter discussie welke woonlasten van de man in zijn draagkrachtberekening betrokken dienen te worden. Niet in geschil is dat partijen de echtelijke woning per 1 december 2008 hebben verkocht. Volgens de vrouw bedroeg de netto hypotheekrente van de echtelijke woning ongeveer € 300,- per maand wat vergelijkbaar is met het aandeel van de man in zijn huurlasten vanaf 1 december 2008. De man heeft laten weten dat hij in de periode vanaf 29 augustus 2008 samen met zijn partner een huis in Een huurde voor € 600,- per maand, waarvan hij de helft betaalde. De vrouw heeft dat niet (uitdrukkelijk) bestreden.
Hij heeft daarnaast gesteld dat hij in januari 2009 de hypotheekrente van de echtelijke woning van oktober en november 2008, te weten € 600,- per maand, heeft betaald. De vrouw heeft daartegen ingebracht dat de man dat bedrag heeft laten storneren. Nu de juistheid van de stelling van de man genoegzaam blijkt uit het door de man bij zijn brief van 25 februari 2010 als bijlage 3 ingebrachte transactieoverzicht en de vrouw haar stelling niet met stukken heeft onderbouwd, neemt het hof genoemde betaling van de hypotheekrente wel in aanmerking. Kijkend naar de hele periode van 29 augustus 2008 tot na te noemen datum van 20 maart 2009, afgerond 7 maanden, bedraagt die rente gemiddeld € 85,71 per maand. Het hof zal de rente aldus meenemen in de draagkrachtberekening.
18. Niet in geschil is dat de man en zijn partner in [plaats] een nieuw huis hebben laten bouwen en tijdens de bouw een woning in [woonplaats] huurden. De vrouw is - anders dan de man - terecht van mening dat deze keus en de als gevolg daarvan dubbele woonlasten - de rentelast van de hypotheek en de huurlast - niet ten koste van de kinderen mogen gaan. Uit de verklaring van Succesparken van 24 februari 2009 en het transactieoverzicht van de Rabobank betreffende een betaling op 24 februari 2009 maakt het hof op dat de man en zijn partner de woning in [woonplaats] in maart 2009 zijn gaan huren. Uit de brief van 27 maart 2009 met bijlage van ABN AMRO blijkt dat de hypotheekrente vanaf 20 maart 2009 verschuldigd is. Vanaf die datum zal het hof alleen rekening houden met de woonlasten van de woning in [plaats]. De overweging van de rechtbank dat van de hypotheek van € 310.000,- een gedeelte van € 17.500,- consumptief is en dat de last van dat deel niet fiscaal aftrekbaar is en daarom buiten beschouwing dient te blijven, is niet door partijen bestreden. Uit voornoemde brief van de ABN AMRO blijkt dat de man en zijn partner niet een rentepercentage van 5,6%, zoals de rechtbank op basis van een offerte heeft meegenomen, maar een rentepercentage van 4,65% daadwerkelijk verschuldigd zijn. Het hof zal daarom rekening houden met een hypotheekrente van (4,65% rente x € 292.500,- (€ 310.000,- - € 17.500,- consumptief en niet aftrekbaar deel van de hypotheek) = € 13.601,25 per jaar, voor de helft toe te rekenen aan de man, dus € 6.800,63 per jaar oftewel € 566,72 per maand.
19. De man heeft aangevoerd dat hij € 5.006,97 aan vervallen bouwtermijnen heeft betaald op 17 maart 2009, omdat de vrouw niet wilde meewerken aan het transport van zijn woning. De man heeft daar echter geen gevolgen aan verbonden. Het hof zal daarom evenmin aan deze stelling gevolgen verbinden.
20. Voorts heeft de man aangevoerd dat de woning in [plaats] duurder bleek dan geschat en dat hij daarom een hypotheekverhoging van € 35.000,- heeft moeten aangaan. De vrouw verzet zich ertegen dat met deze verhoging rekening wordt gehouden.
21. De man heeft met stukken onderbouwd gesteld dat hij en zijn partner met ingang van 1 september 2009 voor deze hypotheek een rente van € 264,77 per maand betalen oftewel elk € 132,39 per maand. Over de periode van 20 maart 2009 tot 1 januari 2010, dat is 41 weken oftewel 9,46 maanden, heeft de man voor deze hypotheekverhoging gemiddeld een rente van ((4 x € 132,39): 9,46) € 55,98 per maand betaald. Vermeerderd met de hypotheekrente van € 566,72 bedragen de totale hypotheeklasten € 622,70 per maand oftewel € 7.472,- per jaar.
De vrouw heeft niet bestreden dat de hypotheekverhoging voor de woning nodig was. Het plafond voor de redelijke woonlasten ligt gebruikelijk rond 1/3e van het netto besteedbaar inkomen. Bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen wordt in dat kader geen rekening gehouden met eventuele fiscale voordelen voor de eigen woning. In het onderhavige geval is in de periode van 20 maart 2009 tot 1 januari 2010 het besteedbaar inkomen exclusief dat fiscaal voordeel circa € 2.115,- per maand. De netto woonlast van de man is in die periode € 391,- per maand. Deze is dan ook redelijk en behoeft geen correctie.
In de periode vanaf 1 januari 2010 is de rentelast in totaal € 831,49 per maand. Vanaf die datum is het besteedbaar inkomen exclusief het fiscaal voordeel eigen woning € 2.116,- per maand. De netto woonlast van de man is in die periode € 546,- per maand. Deze is eveneens redelijk en behoeft geen correctie.
22. De door de man in zijn brief van 25 februari 2010 genoemde WOZ-waarden van de woning in 2009 van € 152.000 en 2010 van € 330.000,- zijn niet door de vrouw bestreden. Het hof zal op basis daarvan het eigenwoningforfait in die jaren berekenen en meenemen.
23. De man heeft aangevoerd dat de lening van de woning meer bedraagt dan de getaxeerde executiewaarde en dat daarom de premie overlijdensrisicoverzekering van € 16,96 per maand meegenomen dient te worden. Dat deze verzekering is gekoppeld aan de hypotheek, blijkt niet uit de stukken. Dat deze premie anderszins noodzakelijk is, is evenmin gebleken. Het hof acht het gelet op de onderhoudsplicht van de man daarom niet redelijk deze kosten in de draagkrachtberekening te betrekken.
* De kosten van de omgangsregeling
24. Partijen verschillen van mening over de omvang van de verblijfskosten van de omgangsregeling.
25. Volgens de vrouw hebben de kinderen na de echtscheiding een weekend per veertien dagen bij de man doorgebracht. De man stelt dat de kinderen in de periode vanaf 29 augustus 2008 gemiddeld 5-7 dagen bij hem verbleven. De vrouw heeft gesteld dat de co-ouderschapregeling alleen in een proefperiode van zes weken is geprobeerd. Het hof acht dit aannemelijk nu de man die stelling niet voldoende heeft bestreden en uit de stukken blijkt dat de kort geding rechter op 15 oktober 2008 heeft bepaald, dat de omgangregeling tussen de man en de kinderen van een weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot maandagochtend gedurende de mediation van partijen zou worden voortgezet. Dat is 2 dagen per twee weken oftewel 52 dagen op jaarbasis. Voor de verblijfskosten geldt een forfaitair bedrag van € 5,- per kind per dag. De verblijfskosten bedragen dan ook op jaarbasis (4 kinderen x € 5,- x 52) € 1.040,- per jaar oftewel € 86,67 per maand.
26. Zoals al eerder is overwogen zijn de kinderen van 12 december 2008 tot 17 januari 2009 volledig bij de man geweest. Dit was echter zonder instemming van de moeder. Het hof acht het daarom niet redelijk om de kosten van dat verblijf van de kinderen in de kosten van de omgangsregeling mee te nemen.
27. Uit de stukken blijkt dat partijen op 16 januari 2009 overeengekomen zijn dat de man omgang met de kinderen heeft gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot maandagochtend en iedere woensdagmiddag tot donderdagmorgen (hierna voor het gemak genoemd: woensdagen), alsmede de helft van de schoolvakanties en de feestdagen. Deze regeling betekent dat de kinderen op jaarbasis (26 weekenden x 2 dagen =) 52 weekenddagen, 52 woensdagen en 30 vakantiedagen (te weten 6 vakantieweken minus 6 woensdagen en 6 weekenddagen vanwege de dubbeltelling van de weekend- en woensdagen tijdens de vakantie), zijnde in totaal 134 dagen per jaar bij de man verblijven. De verblijfskosten van deze regeling stelt het hof op (4 kinderen x € 5,- per dag x 134) € 2.680,- per jaar oftewel € 223,33 per maand.
28. De rechtbank heeft in haar beschikking van 27 mei 2009 een voorlopige omgangsregeling tussen de man en de kinderen vastgesteld inhoudende dat de kinderen een weekend per veertien dagen bij de man verblijven en wel van donderdagmiddag 15.15 uur uit school tot maandagochtend 8.30 uur naar school, alsmede de helft van de schoolvakanties en de feestdagen. De duur van de omgang in het omgangsweekend is bijna 4 dagen. Deze regeling betekent daarom dat de kinderen op jaarbasis (26 weekenden x 4 dagen =) 104 weekenddagen en 30 vakantiedagen (te weten 6 vakantieweken minus 12 weekenddagen vanwege de dubbeltelling van de weekenddagen tijdens de vakantie), zijnde in totaal 134 dagen per jaar bij de man verblijven. De verblijfskosten van deze regeling zijn dan ook hetzelfde gebleven. Van een andersluidende eindbeschikking van de rechtbank is nog niet gebleken.
29. Partijen verschillen tevens van mening over de reiskosten van de omgangsregeling.
30. Voor de periode van 29 augustus 2008 tot maart 2009 geldt dat de man in Een woonde. Niet bestreden is dat de afstand van de woning van de man in Een tot de woning van de vrouw in [woonplaats] 18 km bedraagt.
31. De omgangsregeling die tot 16 januari 2009 geldt, leidt tot 26 omgangsweekenden op jaarbasis. Per omgangsweekend dient de man 4 ritten te rijden. De autokosten worden berekend op basis van € 0,125 per km. De totale reiskosten zijn daarom (18 km x 4 ritten x 26 weekenden x € 0,125) € 234,- per jaar oftewel € 19,50 per maand. Tezamen met de verblijfskosten van € 86,67 per maand bedragen de omgangskosten € 106,17 per maand.
32. Niet bestreden is dat de omgangsregeling vanaf 16 januari 2009 - zoals de rechtbank heeft overwogen - meebrengt dat de man op jaarbasis voor 75 omgangsmomenten heen en weer rijdt. Het hof berekent de reiskosten van Een naar [woonplaats] daarom op (18 km x 4 ritten x 75 omgangsmomenten x € 0,125) € 675,- per jaar oftewel € 56,25 per maand. Vermeerderd met de verblijfskosten van € 223,33 per maand bedragen de omgangskosten dan € 279,58 per maand.
33. De periode van 29 augustus 2008 tot 16 januari 2009 is 20 weken oftewel 4,62 maanden. De periode van 16 januari 2009 tot 20 maart 2009 is 9 weken oftewel 2,08 maanden. Gemiddeld hebben de omgangskosten in de periode van 29 augustus 2008 tot 20 maart 2009 (4,62 x € 106,17 + 2,08 x € 279,58) : 6,7) € 160,- per maand bedragen.
34. In maart 2009 is de man verhuisd naar [woonplaats]. Niet bestreden is dat de afstand [woonplaats]-Eelde enkele reis 32 km bedraagt. De rechtbank heeft overwogen dat de omgangsregeling van 16 januari 2009, die tot 27 mei 2009 heeft gegolden, leidt tot op jaarbasis (23 weekenden + 46 woensdagen + 6 weken vakantie) 75 omgangsmomenten en € 100,- per maand reiskosten. Nu dat niet door partijen is bestreden zal het hof daar ook van uitgaan. Vermeerderd met de verblijfskosten van € 223,33 per maand bedragen de omgangskosten € 323,33 per maand.
35. De man heeft aangegeven, dat vanaf 27 mei 2009 het omgangsweekend al op donderdagmiddag begint, maar hij de kinderen op vrijdag ook nog heen en weer naar school moet brengen. Dat is niet bestreden. De man rijdt dan niet meer (52-6=) 46 x op jaarbasis op de woensdagen heen en weer maar eens in de twee weken op de vrijdagen. De reiskosten zijn daarom (23 x 4 ritten x 32 km x € 0,125) € 368,- per jaar oftewel € 30,67 per maand minder. De reiskosten zijn aldus in totaal € 69,33 per maand. Vermeerderd met de verblijfskosten van € 223,33 per maand bedragen de omgangskosten dan € 292,66 per maand.
36. De man heeft laten weten dat hij per 1 september 2009 naar [plaats] is verhuisd en dat dat 16 km bij de vrouw vandaan is. Het aantal omgangsmomenten is (23 weekenden + 6 weken vakantie + 23 vrijdagen) 52. De reiskosten berekent het hof daarom op (52 x 4 ritten x 16 km x € 0,125) € 416,- per jaar oftewel € 34,67 per maand. Vermeerderd met de verblijfskosten van € 223,33 per maand bedragen de omgangskosten dan € 258,- per maand.
37. De periode van 20 maart 2009 tot 27 mei 2009 is 9,5 weken oftewel 2,19 maanden. De periode van 27 mei 2009 tot 1 september 2009 is 14 weken oftewel 3,23 maanden. De periode van 1 september 2009 tot 1 januari 2010 is 4 maanden. Gemiddeld hebben de omgangskosten over de periode van 20 maart 2009 tot 1 januari 2010 - zijnde 41 weken oftewel 9,46 maanden - dan ook (2,19 x € 323,33 + 3,23 x € 292,66 + 4 x € 258,-) : 9,46) € 283,87 per maand bedragen.
* De kosten van de huwelijkse schulden
38. De vrouw heeft - evenals de man maar anders dan de rechtbank - in haar draagkrachtberekening achter het appelrekest rekening gehouden met de kosten van de studieschuld ad € 64,- per maand. Het hof zal daar ook rekening mee houden. De man wil daarnaast de huwelijkse schuld betreffende de Visa creditcardschuld in mindering brengen op zijn draagkracht. Nu het hof in het kader van het vermogen al rekening heeft gehouden met de aflossing van de schulden, zal deze schuld aan Visa buiten beschouwing blijven.
* De extra kosten van de kinderen
39. De man heeft laten weten dat hij de overblijfkosten van de kinderen per 1 april 2009 betaalt. De vrouw heeft daartegen ingebracht dat de kinderopvang op de donderdag en vrijdagmiddag niet nodig is, omdat zij zo nodig voor de kinderen kan zorgen. Het staat de man echter vrij de omgangsregeling voor die momenten zo in te vullen. Uit de factuur van de kinderopvang van 27 januari 2010 blijkt dat de man over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2009, negen maanden dus, € 35,60 diende bij te dragen oftewel € 3,95 per maand. Nu de vrouw deze factuur niet heeft bestreden en de door de man gestelde hogere kosten van € 30,- per maand niet met andere facturen of andere stukken zijn onderbouwd, zal het hof rekening houden met het factuurbedrag van € 35,60. Toegerekend aan de periode van 20 maart 2009 tot eind 2009 (9,46 maanden) is dat bedrag gemiddeld € 3,76 per maand.
Voor 2010 geldt dat de vrouw in de berekening van haar draagkracht rekening houdt met de kosten van de kinderopvang en de kinderopvangtoeslag en dat dat niet bestreden is. Het hof zal daarom de kosten van de kinderopvang niet eveneens bij de man op zijn draagkracht in mindering brengen.
40. De man heeft gesteld dat hij kosten maakt omdat de vrouw geen kleding, bekers en bakjes meegeeft. De vrouw wijst er terecht op dat de man deze kosten vrijwillig betaalt. In het licht van de betwisting door de vrouw heeft de man door de ingebrachte bonnetjes noch anderszins voldoende aangetoond, dat het noodzakelijk is dat hij iedere maand voor € 50,- kleding, bekers en bakjes voor de kinderen aanschaft en dat met dergelijke kosten rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de hoogte van zijn onderhoudsverplichting voor de kinderen.
* De studiekosten
41. De man is op 1 februari 2010 in dienst getreden van DFB Adviesgroep voor drie dagen per week. Volgens de man is daarbij voorwaarde dat hij een opleiding volgt. De man wil daarom zijn studiekosten op zijn draagkracht in mindering brengen. De vrouw is het daar niet mee eens. De noodzaak van deze studie en de daaraan verbonden kosten is niet met stukken onderbouwd. Het hof is van oordeel dat de man deze kosten daarom dient te bestrijden uit het aan hem vrij ter beschikking staande deel van de draagkrachtruimte.
* De draagkrachtberekening
42. Het hof gaat bij het berekenen van de draagkracht uit van het vorenstaande en de overige door de rechtbank gehanteerde gege¬vens die niet door partijen zijn betwist, zoals de pensioenpremie van € 789,- per jaar - dat is € 65,75 per maand - die ingehouden is op het brutoloon bij Succesparken. In de periode van 29 augustus 2008 tot 20 maart 2009 is gemiddeld een pensioenpremie van ((1,62 maand x € 65,75) : 6,7) 15,90 per maand ingehouden. Dat bedrag zal het hof dan ook betrekken in de draagkrachtberekening over die periode.
Voor zover de man in de door hem overgelegde draagkracht¬berekeningen posten heeft opgenomen die afwijken van de in de bestreden beschikking opgenomen berekening, zal het hof daarmee geen rekening houden nu op dat punt geen grieven zijn opgeworpen noch enige toelichting is verschaft, met uitzondering van het eigen risico van de ziektekostenverzekering van € 12,92 per maand die de vrouw ook heeft meegenomen in haar berekening van de draagkracht van de man.
Het hof berekent daarom de draagkracht van de man zoals weergegeven in de aangehechte en door de griffier gewaarmerkte draagkrachtberekeningen.
43. Uit de eerste berekening ("man 1") volgt dat de man in de periode met ingang van 29 augustus 2008 tot 20 maart 2009 een draagkracht heeft van (€ 325,- per maand vermeerderd met een fiscaal voordeel van € 127,- per maand, mede gelet op de omgangskosten) € 452,- per maand oftewel € 150,- per kind per maand. De man kan dan ook een kinderalimentatie van € 150,- per kind per maand betalen.
44. Uit de tweede berekening ("man 2") volgt dat de man in de periode van 20 maart 2009 tot 1 januari 2010 een draagkracht heeft van (€ 279,- per maand vermeerderd met een fiscaal voordeel van € 130,- per maand, mede gelet op de omgangskosten) € 409,- per maand oftewel afgerond € 136,- per kind per maand. De man kan derhalve een kinderalimentatie van € 136,- per kind per maand betalen.
45. Uit de derde berekening ("man 3") volgt dat de man in de periode vanaf 1 januari 2010 een draagkracht heeft van (€ 236,- per maand vermeerderd met een fiscaal voordeel van € 132,- per maand, mede gelet op de omgangskosten) € 368,- per maand. De door de man in deze periode te betalen kinderalimentatie zal het hof hierna bespreken.
De draagkrachtberekening van de vrouw
* Inleiding
46. De man heeft laten weten dat de vrouw nà de beschikking van de rechtbank is gaan samenwonen en dat er, daarom én omdat hij vragen over de ingebrachte stukken heeft, naar haar draagkracht dient te worden gekeken. Nu deze voor het eerst in hoger beroep opgeworpen stelling - indien waar - een nieuw feit betreft, zal het hof die stelling toetsen. Bij de bespreking van de geschilpunten ten aanzien van de draagkracht van de vrouw, zal het hof beginnen met dat nieuwe feit oftewel de woonsituatie van de vrouw.
* De woonlasten
47. De man heeft gesteld dat de vrouw in de periode van 18 maart 2009 tot 27 mei 2009 is gaan samenwonen met haar partner. Niet in geschil is dat de woning van de partner per 1 februari 2010 is verkocht en overgedragen. Nu de vrouw heeft gesteld dat zij eerst per 1 februari 2010 is gaan samenwonen en de stelling van de man geen steun vindt in de stukken, zal het hof zijn stelling passeren. Het hof gaat er daarom van uit dat de vrouw vanaf 1 februari 2010 samenwoont.
48. Niet in geschil is dat het eigenwoningforfait € 1.034,- per jaar is en dat deze voor de helft in de draagkrachtberekening dient te worden meegenomen. Onweer-sproken is ook dat de helft van het forfait overige eigenaarslasten dient te worden meegenomen. De vrouw heeft haar bijdrage voor de Vereniging van Eigenaren in haar berekening opgenomen. De man is het daar echter niet mee eens. Deze bijdrage behoort tot het forfait overige eigenaarslasten en zal door het hof niet afzonderlijk meegeteld worden.
49. Voorts is onbestreden dat de hypotheekrente € 6.216,- per jaar oftewel € 518,- per maand bedraagt. De vrouw heeft echter - anders dan de man - ten onrechte deze hypotheekkosten niet bij helfte tussen haar en haar partner verdeeld. Gesteld, noch gebleken is namelijk dat de partner niet in zijn eigen onderhoud kan voorzien. Het hof zal daarom slechts de helft van die hypotheekkosten in de draagkrachtberekening betrekken.
* Het inkomen
50. De vrouw is verpleegkundige, zo blijkt uit de stukken. Partijen zijn het niet eens over het in de draagkrachtberekening te betrekken inkomen van de vrouw.
51. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de vrouw onduidelijk is in de verstrekking van haar inkomensgegevens en wijst erop dat het in de zorgsector meer voorkomt dat iemand op twee locaties werkt en dat zij niet meer twee maar drie dagen per week werkt.
52. De vrouw heeft onder meer een loonstrook van december 2009 ingebracht van Zorggroep Drenthe waarop de cumulatieve inkomensgegevens van dat jaar vermeld staan. Uit dat stuk, dat vergelijkbaar is met een jaaropgave, blijkt dat het loon van 1 maart 2009 tot eind december 2009 € 13.702,57 heeft bedragen oftewel € 1.370,26 per maand. Dat is op jaarbasis € 16.443,07.
53. De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat zij 20 uren per week werkt en soms een paar uren meer. Uit de bijlage bij de door de vrouw ingebrachte arbeidsovereenkomst met Zorggroep Drenthe van 26 februari 2009 blijkt dat die overeenkomst voor de periode van 9 maart 2009 tot 28 februari 2010 is gewijzigd en de arbeidsduur 57 uren per vier weken bedraagt, waarvan 21 uren op locatie De Vijverhof en 36 uren op locatie Tienelswolde. Dat aantal uren is gelijk aan 14,25 uren per week oftewel afgerond 40% van een 36-urige werkweek en stemt overeen met de arbeidsduur van 61,74 uren per maand die de door de vrouw ingebrachte loonstroken van november 2009 en december 2009 vermelden. Uit die loonstroken blijkt ook dat de vrouw iedere maand een aantal overuren werkt. Het hof ziet in het door de man aangevoerde dan ook onvoldoende aanleiding af te wijken van de cumulatieve inkomensgegevens van 2009.
* De ziektekosten
54. De man is in zijn berekening van de draagkracht van de vrouw van 25 februari 2010 uitgegaan van een premie zorgverzekering van € 114,48 per maand. De vrouw heeft echter laten weten dat zij een totale premie € 109,88 per maand betaalt. Nu dat overeenstemt met de door haar ingebrachte polis van Univé over 2010 zal het hof van die premie uitgaan.
55. Omdat de vrouw, onweersproken door de man, heeft gesteld dat haar ziektekosten mede bestaan uit een eigen risico van € 12,92 per maand, zal het hof dat bedrag meenemen in de berekening.
56. De man is in zijn berekening van 25 februari 2010 voorts uitgegaan van een inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet van € 1.483,09 per jaar en de vrouw in haar berekening van 16 februari 2010 van € 1.046,44 per jaar. Uit voornoemde loonstrook van december 2009 blijkt een bijdrage van € 884,42 over de periode van 1 maart 2009 tot eind december 2009 oftewel € 1.061,30 per jaar.
57. De man heeft de vrouw in zijn berekening van 25 februari 2010 weliswaar een zorgtoeslag van € 61,- per maand toegerekend, maar hij heeft de stelling van de vrouw ter zitting dat haar zorgtoeslag € 58,- per maand bedraagt niet bestreden. Het hof zal van dat laatste bedrag dan ook uitgaan.
* De overige kosten van de kinderen
58. De vrouw heeft in haar berekening de kosten van zwemles, voetbal en de vrijwillige ouderbijdrage meegenomen. De man heeft ter zitting aangegeven dat hij het daar niet mee eens is.
59. Deze kosten zijn niet zo uitzonderlijk dat zij niet begrepen kunnen zijn in de gebruikelijke kosten van de kinderen oftewel in hun behoefte. Deze kosten kunnen dan ook niet in mindering op de draagkracht van de vrouw worden gebracht.
* De draagkrachtberekening
60. Het hof gaat bij het berekenen van de draagkracht van de vrouw uit van het vorenstaande en de overige door de vrouw aangevoerde gege¬vens die niet door de man zijn betwist, zoals de kosten van de kinderopvang van € 722,- per maand. Het hof zal echter - anders dan de vrouw heeft gedaan - de kinderopvangtoeslag van € 7.890,84 per jaar oftewel € 657,57 per maand daarop in mindering brengen en in de berekening enkel de netto kosten opnemen, te weten (€ 722,- - € 657,57) € 64,43 per maand.
Het hof berekent daarom de draagkracht van de vrouw zoals weergegeven in de aangehechte en door de griffier gewaarmerkte draagkrachtberekening.
61. Uit de vierde berekening die aan deze beschikking is gehecht ("vrouw") volgt dat de vrouw in de periode met ingang van 1 februari 2010 een draagkracht heeft van € 111,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
62. Van de draagkracht van de man is in de periode vanaf 1 januari 2010 € 368,- per maand beschikbaar en van de draagkracht van de vrouw € 111,- per maand. Nu de draagkracht van partijen tezamen van € 479,- per maand niet de totale behoefte van de kinderen, te weten € 675,- per maand, overstijgt, wordt de onderhoudsbijdrage van de man beperkt door zijn draagkracht. Hij dient daarom vanaf 1 januari 2010 aan de vrouw een kinderalimentatie van € 368,- per maand oftewel € 122,67 per kind per maand te voldoen.
Slotsom
63. Het hof zal de beschikking waarvan beroep vernietigen voor zover het de kinderalimentatie betreft en opnieuw beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het de kinderalimentatie betreft;
en in zoverre opnieuw beslissende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1], geboren op [1998], [kind 2], geboren op [2000], [kind 3], geboren op [2003], en [kind 4], geboren op [2005], met ingang van 29 augustus 2008 tot 20 maart 2009 op € 150,- per kind per maand, in de periode van 20 maart 2009 tot 1 januari 2010 op € 136,- per kind per maand en in de periode vanaf 1 januari 2010 op € 122,67 per kind per maand;
bepaalt dat deze bijdrage, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te worden voldaan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Aldus gegeven door mrs. Jonkman, voorzitter, Sekeris en Schipmölder, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 augustus 2010 in bijzijn van de griffier.