Parketnummer: 24-002476-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-650782-07
Arrest van 13 augustus 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 8 oktober 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1975] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.S. Scheffers, advocaat te Veendam.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft op de vordering van de benadeelde partij beslist en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg d.d. 22 februari 2008 en 8 oktober 2008.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 1.265,56, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij in of omstreeks de periode van 8 december 2006 tot en met 9 december 2006, in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [benadeelde 1] (terwijl deze op de grond lag) tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 8 december 2006 tot en met 9 december 2006, in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon genaamd [benadeelde 1] (terwijl deze op de grond lag) tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft geschopt en/of getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Bespreking verweer
Verdachte en zijn raadsman hebben ter zitting van het hof aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat niet verdachte, maar diens echtgenote [naam] aangever in de nacht van 8 op 9 december 2006 tegen het hoofd heeft geschopt.
Het hof acht deze door verdachte aangedragen alternatieve lezing van de gebeurtenissen niet geloofwaardig. De verklaring van [echtgenote van verdachte] dat zij aangever tegen het hoofd heeft geschopt, wordt weerlegd door de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. Aan de laatstgenoemde verklaring hecht het hof extra waarde, nu [getuige 3] niet tot de vrienden- of kennissenkring van aangever behoort. Daarbij komt dat de door [echtgenote van verdachte] bij de politie en de rechter-commissaris afgelegde verklaringen niet consistent zijn. Het hof verwerpt dan ook het gevoerde verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 8 december 2006 tot en met 9 december 2006, in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [benadeelde 1] (terwijl deze op de grond lag) tegen het hoofd heeft geschopt of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft aangever [benadeelde 1] in de nacht van 8 op 9 december 2006 in een café in [plaats] tegen het hoofd geschopt. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever, die hier een scheurtje in zijn trommelvlies en een pijnlijke kaak aan heeft overgehouden. De gevolgen hadden veel ernstiger kunnen zijn.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 20 april 2010, waaruit onder meer blijkt dat verdachte in maart 2009 (onherroepelijk) is veroordeeld ter zake van een geweldsdelict, ditmaal gepleegd ten opzichte van zijn partner. Verdachte heeft hiervoor een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht opgelegd gekregen. Uit het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 21 juli 2010 blijkt dat de reclassering tevreden is over de wijze waarop verdachte gedurende dit toezicht werkt aan het terugdringen van de kans op recidive.
Het hof houdt eveneens rekening met de landelijk vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting ter zake van het onderhavige delict. Voor zware mishandeling geldt daarbij als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Dit betekent dat voor een poging tot zware mishandeling een gevangenisstraf voor de duur van
4 maanden als uitgangspunt heeft te gelden.
De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel de oplegging van genoemde straf. Gelet echter op het feit dat het onderhavige delict reeds in 2006 is gepleegd en verdachte blijkens voormeld reclasseringsrapport thans werkt aan zijn agressieproblematiek en daarmee op de goede weg is, zal volstaan worden met oplegging van een werkstraf van na te melden duur. Oplegging van een lagere werkstraf, zoals door de advocaat-generaal geëist, is gelet op de ernst van het feit niet aan de orde.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat zijn vordering is toegewezen tot het bij wijze van voorschot gevorderde bedrag van
€ 1.515,56 en dat de gevorderde wettelijke rente niet is toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Dit brengt met zich dat de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep slechts voortduurt voor zover die vordering in eerste aanleg is toe-gewezen.
De raadsman heeft aangevoerd dat de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, omdat verdachte moet worden vrij-gesproken van het ten laste gelegde. Het hof acht het primair ten laste gelegde echter bewezen. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als direct gevolg van dit feit schade heeft geleden. Het hof verstaat de vordering aldus dat deze slechts strekt tot vergoeding van een gedeelte van de rechtstreekse schade die door het bewezen ver-klaarde feit is geleden. Dit gedeelte van de schade is eenvoudig vast te stellen en wordt van de zijde van de verdediging inhoudelijk niet betwist. Het hof zal de vordering dan ook toewijzen.
Gelet op het bovenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoer-legging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Aangezien verdachte jegens voornoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van het slachtoffer ermee is gediend, zal het hof voormeld toegewezen bedrag tevens toewijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdveertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdtwintig dagen zal worden toegepast;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde 1], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van duizend vijfhonderdvijftien euro en zesenvijftig cent;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt
- tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van duizend vijfhonderdvijftien euro en zesenvijftig cent ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfentwintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P. Koolschijn, voorzitter, mr. W.P.M. ter Berg en mr. L.T. Wemes, in tegenwoordigheid van mr. E. Hoekstra als griffier, zijnde mr. L.T. Wemes buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.