ECLI:NL:GHLEE:2010:BN4778

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.049.509
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Idsardi
  • J. Melssen
  • M.J. van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de ontheffing van het gezag van de moeder over de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 19 augustus 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.J. Skála, had in eerste aanleg een verzoek tot ontheffing van het gezag ontvangen van de Raad voor de Kinderbescherming, die de ontheffing had toegewezen. De moeder was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep aangetekend. De rechtbank had vastgesteld dat het goed ging met het kind sinds hij bij de vader woonde en dat het in het belang van het kind was dat hij bij de vader bleef wonen. De moeder was niet verschenen ter zitting van het hof, wat het hof hinderde in het verkrijgen van een indruk van haar en haar visie op de situatie. Het hof heeft overwogen dat de moeder ongeschikt was om haar zorgplicht te vervullen en dat de wettelijke vereisten voor de ontheffing van het gezag waren voldaan. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en bepaald dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt. De uitspraak benadrukt het belang van stabiliteit en continuïteit voor het kind, en de noodzaak voor de moeder om te communiceren met de betrokken instanties.

Uitspraak

Beschikking d.d. 19 augustus 2010
Zaaknummer 200.049.509
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.J. Skála, kantoorhoudende te Haren,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Groningen en Drenthe,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
Belanghebbende:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
niet in rechte verschenen.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 26 augustus 2009 heeft de rechtbank Assen het verzoek van de raad tot ontheffing van de moeder van het gezag over de minderjarige [het kind], geboren op [2001], toegewezen en bepaalt dat het ouderlijk gezag voortaan alleen aan de vader toekomt.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 26 november 2009, heeft de moeder verzocht de beschikking van 26 augustus 2009 te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek van de raad alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 18 februari 2010, heeft de raad het verzoek bestreden en verzocht het beroep van de moeder af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken.
Ter zitting van 29 juli 2010 is de zaak behandeld. Verschenen is de advocaat van de moeder. Hoewel behoorlijk opgeroepen zijn niet verschenen de moeder, de raad en de vader.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten, zoals neergelegd in de bestreden beschikking van de rechtbank, is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
2. Het hof vult hierbij nog aan dat de ondertoezichtstelling van [het kind] met ingang van 7 februari 2010 niet is verlengd.
Overwegingen van het hof
3. Gelijk de rechtbank heeft overwogen is genoegzaam komen vast te staan dat het goed gaat met [het kind] sinds hij bij de vader woont en dat het in het belang van [het kind] is dat hij ook bij de vader blijft wonen.
4. Dat neemt niet weg dat de moeder [het kind] blijft bevragen over het wonen bij haar. Dit blijkt niet alleen uit de informatie van de vader, maar ook uit de stukken van de raad en de informatie van BJZ. Moeder accepteert in feite niet dat [het kind] duurzaam bij de vader woont en bespreekt met [het kind] haar wens om hem in de toekomst weer zelf (bij haar thuis) te gaan verzorgen en op te voeden.
5. Volgens de raad vindt [het kind] dit vervelend, maar is hij niet bang dat zijn moeder hem zal weghalen bij vader. Hij gaat op dergelijke vragen van haar niet in en schijnbaar lijdt hij niet onder deze vragen van de moeder. Desondanks is het slecht voor hem dat de moeder zijn verblijfplaats steeds weer ter discussie stelt. Dit kan gevoelens van onveiligheid oproepen. Het belang van [het kind] brengt met zich dat hij recht heeft op stabiliteit, continuïteit en duidelijkheid. Het gedrag van de moeder druist tegen dit belang in.
6. Voorts is duidelijk dat het met moeder moeilijk communiceren is. Ze reageert niet op brieven en uitnodigingen van BJZ, contacten met de raad weigert ze. De door haar advocaat geschetste weerstand van de moeder jegens de hulpverlening op grond van haar ervaringen in het verleden, doet hieraan niet af. Het gaat immers om haar kind en de moeder zou het gesprek met degenen die in zijn belang willen handelen, dan wel in zijn belang beslissingen nemen, juist moeten aangaan.
7. Nu moeder er voor heeft gekozen om niet in persoon ter zitting van het hof te verschijnen, heeft het hof ook geen indruk kunnen krijgen noch van de moeder zelf, noch van haar visie op een en ander. Deze keuze dient voor rekening en risico van de moeder te komen.
8. Door de rechtbank is rechtens vastgesteld dat de moeder ongeschikt en/of onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van [het kind] te vervullen. Nu de moeder daartegen niet heeft gegriefd, staat dit daarmee vast.
Aan de wettelijke vereisten voor de ontheffing (artikel 1:266 BW en 1:268 lid 1 en lid 2 onder a BW) is daarmee voldaan.
Slotsom
9. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
10. Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt ten aanzien van de proceskosten. Derhalve zullen de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.
Aldus gegeven door mrs. Idsardi, voorzitter, Melssen en Van der Meer, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van donderdag 19 augustus 2010 in bijzijn van de griffier.