ECLI:NL:GHLEE:2010:BN4793

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.061.114
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Melssen
  • M.J. van der Meer
  • A. Idsardi
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het belang van de verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 19 augustus 2010 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [2006], die sinds 27 december 2006 onder toezicht is gesteld en uit huis geplaatst. De vader, die de machtiging voor maximaal negen maanden wilde verlengen, heeft in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter van 22 december 2009 aangevochten. De kinderrechter had eerder de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar verlengd. Het hof heeft vastgesteld dat het belang van de minderjarige, die in een pleeggezin verblijft, zwaarder weegt dan het belang van de vader bij hereniging. Het hof oordeelt dat de continuïteit in de opvoedingssituatie van de minderjarige essentieel is voor haar ontwikkeling en hechting. De vader heeft aangegeven dat hij het gezag over de minderjarige wil aanvragen, maar dit verzoek is nog niet gedaan. Het hof heeft ook geconstateerd dat er zorgsignalen zijn met betrekking tot de minderjarige, die behoefte heeft aan structuur en duidelijkheid. De communicatie tussen de ouders en de betrokken instantie, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (LJ&R), dient te verbeteren. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat.

Uitspraak

Beschikking d.d. 19 augustus 2010
Zaaknummer 200.061.114
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.M. Haverkort, kantoorhoudende te Lelystad,
tegen
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Lelystad,
geïntimeerde,
hierna te noemen: LJ&R,
Belanghebbenden:
1. [belanghebbende],
wonende te [woonplaats], voorheen te [plaats],
hierna te noemen: de moeder,
2. [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 22 december 2009 heeft de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing voor dag en nacht van de minderjarige [het kind] (hierna: [het kind]), geboren op [2006], in een pleeggezin, met ingang van 27 december 2009 verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling oftewel één jaar.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 22 maart 2010, heeft de vader verzocht de beschikking van 22 december 2009 te vernietigen voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing betreft en opnieuw beslissende de machtiging voor maximaal zes maanden te verlengen. Ter zitting heeft de vader verzocht de machtiging voor maximaal negen maanden te verlengen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 27 april 2010, heeft LJ&R het verzoek bestreden en verzocht het verzoek van de vader niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 2 juli 2010 met bijlagen van W.H. van Wijk. De brief van 26 april 2010 van P.J. Dudok met een brief van de moeder als bijlage is retour gezonden, omdat deze niet via een advocaat in het geding was gebracht.
Ter zitting van 15 juli 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vader, bijgestaan door mr. Haverkort, de heer A. Berends en mevrouw Van Wijk namens het LJ&R en de moeder, bijgestaan door de heer P. Dudok van Kwintes. De pleegouders en de raad zijn opgeroepen, maar niet verschenen.
De beoordeling
1. [het kind] is geboren uit de affectieve relatie tussen de vader en de moeder. Het gezag over [het kind] berust bij de moeder. De vader heeft weliswaar laten weten dat hij voornemens is om het (mede) gezag over [het kind] te verzoeken, maar hij heeft dat nog niet gedaan.
Met ingang van 27 december 2006 is [het kind] onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Sinds maart 2008 verblijft zij bij de pleegouders, een perspectiefbiedend pleeggezin.
2. LJ&R en de moeder achten de uithuisplaatsing in het pleeggezin nog steeds gerechtvaardigd. De vader bestrijdt niet dat de moeder niet in staat is [het kind] de juiste zorg te bieden, maar hij bepleit met name dat het LJ&R gaat onderzoeken of [het kind] bij hem geplaatst kan worden.
3. In deze zaak dient de vraag of de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin al dan niet terecht verlengd is. Het hof kan in deze procedure niet de plaats bepalen waar de uithuisplaatsing ten uitvoer gelegd wordt. Het hof is voldoende geïnformeerd en acht het door de vader verzochte onderzoek naar de mogelijkheden van (thuis)plaatsing van [het kind] in zijn gezin niet nodig om tot een oordeel over voornoemde vraag te kunnen komen. Nu het hof aan het verzoek tot onderzoek niet het door de vader beoogde gevolg kan verbinden, zal het hof het verzoek passeren.
4. De vader bestrijdt dat [het kind] al veel onveiligheid heeft meegemaakt. Dat neemt echter niet weg dat er zorgsignalen zijn. Het hof maakt namelijk uit de stukken en het verhandelde ter zitting op dat [het kind] een negatieve manier van aandacht trekken heeft, grenzen opzoekt en niet weet wanneer ze stoppen moet. Ze heeft veel duidelijkheid en structuur nodig. Zorgpunt is dat ze gemakkelijk onbekenden en dan vooral mannen benadert. [het kind] kan heftig reageren op wisselingen in haar omgeving. LJ&R heeft aangegeven dat [het kind] zich in de hechtingsfase bevindt (waarvan blijkens vakliteratuur gedurende globaal de eerste vijf levensjaren sprake is). Zij is hechtingsvaardigheden aan het ontwikkelen. Zij is op de pleegmoeder gericht, zij wil bij de pleegmoeder zijn en zoekt haar op, ook om getroost te worden en verbreking van het contact brengt haar van streek. Bij de pleegmoeder ervaart [het kind] veiligheid en voorspelbaarheid. Ook zorgelijk is dat [het kind] spullen van de andere kinderen in het pleeggezin of van school heeft weggenomen en soms heeft vernield.
5. Op grond hiervan acht het hof voortzetting van de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [het kind]. Het belang van [het kind] verzet zich namelijk tegen beëindiging van de uithuisplaatsing, omdat dat het hechtingsproces zou doorbreken. Daar komt bij dat gelet op de artt. 3 lid 1 en 20 IVRK aan het belang van de minderjarige bij continuïteit in de opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces een zwaarwegende betekenis dient te worden toegekend en dat het belang van [het kind] weegt zwaarder dan het recht van de vader op hereniging met [het kind]. Dit neemt niet weg dat de vader - en zo ook de moeder - regelmatig omgang met [het kind] dient te (blijven) hebben.
Verder acht het hof niet aannemelijk dat na afloop van de door de vader verzochte termijn de gronden voor de machtiging niet meer aanwezig zullen zijn.
6. Het hof heeft overigens vastgesteld dat de communicatie tussen het LJ&R en de ouders verbetering behoeft. Op regelmatige basis dient aan alle betrokkenen duidelijkheid te verschaffen omtrent het verder te volgen (behandelings)traject van [het kind].
Slotsom
7. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Aldus gegeven door mrs. Melssen, voorzitter, Van der Meer en Idsardi, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 19 augustus 2010 in bijzijn van de griffier.