ECLI:NL:GHLEE:2010:BN5124

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.046.573/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • F. Fikkers
  • A. de Hek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van appel in verband met bevoegdheidsgebrek van appellant

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, is de appellant, vertegenwoordigd door mr. S.S. Ilahi, in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank [woonplaats] van 4 september 2009. De geïntimeerde, Stichting Nijestee, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Janssen, heeft de appellant in eerste aanleg gedagvaard. Het hof heeft in een tussenarrest van 13 april 2010 overwogen dat de appellant, in verband met het over zijn goederen ingestelde bewind, niet bevoegd is om zelf te procederen. De appellant werd in de gelegenheid gesteld om dit bevoegdheidsgebrek te herstellen door een bewijs van instemming van de bewindvoerder of een machtiging van de kantonrechter over te leggen. De zaak werd verwezen naar de rol van 11 mei 2010 voor het nemen van een akte door de appellant.

Echter, op de roldata van 11 mei, 25 mei en 22 juni 2010 heeft de appellant geen akte genomen. Op 6 juli 2010, na een verzoek van de stichting, is akte van niet dienen verleend. Het hof heeft vervolgens de stukken overgelegd gekregen voor het wijzen van arrest. In de verdere beoordeling heeft het hof vastgesteld dat de appellant geen bewijs van instemming of machtiging heeft overgelegd, waardoor hij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep.

De appellant wordt als de in het ongelijk gestelde partij beschouwd en wordt veroordeeld in de kosten van het geding in appel, met een geliquideerd salaris van de advocaat. Het hof heeft geen aanleiding gezien om ambtshalve toepassing te geven aan artikel 245 Rv. De beslissing van het hof is dat het door de stichting meer of anders gevraagde wordt afgewezen.

Uitspraak

Arrest d.d. 24 augustus 2010
Zaaknummer 200.046.573/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. S.S. Ilahi, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
Stichting Nijestee,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: de stichting,
advocaat: mr. H.J.M. Janssen, kantoorhoudende te Groningen.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 13 april 2010 wordt hier overgenomen. In dat arrest heeft het hof overwogen dat [appellant], in verband met het over zijn goederen ingestelde bewind, niet bevoegd is om in deze zaak zelf te procederen, zodat hij in beginsel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het door hem ingestelde appel. Het hof heeft [appellant] echter in de gelegenheid gesteld om dit bevoegdheidsgebrek te herstellen door hetzij een bewijs van instemming van de bewindvoerder met het voeren van de appelprocedure, hetzij een machtiging van de kantonrechter over te leggen. Het hof heeft de zaak daartoe verwezen naar de rol van 11 mei 2010 voor het nemen van een akte door [appellant].
Het verdere procesverloop
Noch ter rolle van 11 mei 2010, noch (na aanhouding) ter rolle van 25 mei 2010 en 22 juni 2010 is een akte genomen. De zaak is vervolgens, met partij peremptoir, verwezen naar de rol van 6 juli 2010. [appellant] heeft ook op die datum geen akte genomen, waarna, zoals door de stichting was gevraagd, op die datum akte van niet dienen is verleend.
Ten slotte heeft de stichting de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. Nu [appellant] niet alsnog een bewijs van instemming door de bewindvoerder met het voeren van deze appelprocedure, dan wel een machtiging van de kantonrechter heeft overgelegd, dient hij om de in het tussenarrest vermelde redenen niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep.
2. [appellant] moet worden beschouwd als de in het ongelijk gestelde partij. Het hof zal hem dan ook veroordelen in de kosten van het geding in appel (geliquideerd salaris van de advocaat: 1 punt, tarief II). Omdat het vonnis in eerste aanleg - dat een proceskostenveroordeling ten laste van [appellant] bevat - niet wordt vernietigd, heeft de stichting geen belang bij een beslissing inzake de proceskosten in eerste aanleg, zoals door haar gevorderd.
3. Het hof ziet in de omstandigheden van het geval geen aanleiding om ambtshalve toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 245 Rv.
De beslissing:
Het gerechthof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn appel tegen het vonnis van 4 september 2009, gewezen door de voorzieningenrechter van de rechtbank [woonplaats];
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van de stichting gevallen, op
€ 313,00 aan verschotten en op € 894,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
wijst het door de stichting meer of anders gevraagde af.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, Fikkers en De Hek, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 24 augustus 2010 in bijzijn van de griffier.