Beschikking d.d. 31 augustus 2010
Zaaknummer 200.047.224
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. F. Hofstra,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. Szirmai,
kantoorhoudende te Heerenveen.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 19 augustus 2009 heeft de rechtbank Leeuwarden de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1], geboren op [1993] in de gemeente [gemeente] en [kind 2], geboren op [1998] in de gemeente [gemeente], over de periode van 4 februari 2009 tot 15 juni 2009 bepaald op €192,- per kind per maand en vanaf 15 juni 2009 op €171,50 per kind per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 22 oktober 2009, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 19 augustus 2009 te vernietigen en opnieuw beslissende de verschuldigde kinderalimentatie over de periode van 4 februari 2009 tot 15 juni 2009 vast te stellen op een bedrag van € 344,- per kind per maand, althans op een zodanig bedrag als het hof juist mocht achten, en over de periode vanaf 15 juni 2009 vast te stellen op een bedrag van € 249,- per kind per maand, althans op een zodanig bedrag als het hof juist mocht achten.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 4 januari 2010, heeft de man het verzoek bestreden en verzocht de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar de daarbij ingestelde verzoeken te ontzeggen c.q. deze af te wijzen.
Tevens heeft de man bij voormeld verweerschrift incidenteel beroep ingesteld en daarin verzocht de beschikking van 19 augustus 2009 te vernietigen en opnieuw beslissende de door de man aan de vrouw te betalen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] met ingang van 4 februari 2009 te bepalen op nihil, althans op een zodanig bedrag als het hof juist acht.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 16 februari 2010, heeft de vrouw het verzoek in het incidenteel beroep bestreden en verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde incidenteel appel, dan wel hem de daarbij ingestelde verzoeken te ontzeggen c.q. deze af te wijzen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder een brief van 7 juli 2010 van mr. Hofstra met bijlagen.
Het hof heeft aan de minderjarige [kind 1] een zogeheten kindformulier toegezonden om haar in de gelegenheid te stellen kenbaar te maken of en zo ja, op welke wijze zij haar mening omtrent de kwestie in hoger beroep wenst te geven. Dit formulier is door het hof retour ontvangen. Zij heeft daarop aangegeven dat zij niet met een rechter wil praten. Wel heeft zij haar mening omtrent de hoogte van de onderhoudsbijdrage te haren behoeve kenbaar gemaakt.
Ter zitting van 12 augustus 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de man en de vrouw bijgestaan door hun respectieve advocaten. Beide advocaten hebben onder meer het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota.
De beoordeling
1. [kind 1] en [kind 2] zijn geboren uit de affectieve relatie tussen partijen die in 1998 is verbroken. De man heeft [kind 1] erkend. [kind 2] is geboren kort na het verbreken van de relatie. De man heeft haar niet erkend.
2. De vrouw heeft na het verbreken van de relatie gedurende langere tijd, tot september 2008, een bijstandsuitkering ontvangen. In verband met zijn onderhoudsplicht ten aanzien van [kind 1] en [kind 2] en de aan zijn zijde bestaande draagkracht, heeft de man gedurende die tijd aan de gemeente Boarnsterhim een verhaalsbijdrage voldaan ten behoeve van [kind 1]. Sinds september 2008 heeft de vrouw eigen inkomsten uit arbeid en is de bijstandsuitkering stopgezet.
3. De vrouw heeft zich in februari 2009 gewend tot de rechtbank Leeuwarden met het verzoek de door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] te bepalen op € 345,- per kind per maand met ingang van 1 september 2008.
4. De rechtbank heeft bij de beschikking waarvan beroep, aan de hand van het huidige gezamenlijke inkomen van partijen, de behoefte van beide kinderen vastgesteld op € 260,- per kind per maand en vervolgens aan de hand van een vergelijking van de draagkracht van ieder van partijen het aandeel van de man in deze behoefte vastgesteld op € 192,- per kind per maand voor de periode van 4 februari 2009 tot 15 juni 2009 en op € 171,50 per kind per maand voor de periode vanaf 15 juni 2009.
5. Beide partijen zijn van deze beschikking in hoger beroep gekomen.
De nagekomen stukken
6. Het hof heeft geen kennis genomen van de bijlage die is gehecht aan de pleitnota van mr. Szirmai. Deze bijlage is ruim buiten de in artikel 1.4.3 van het proces-reglement genoemde termijn van tien dagen voor de zitting in het geding gebracht, terwijl de bijlage strekt ter onderbouwing van de woonlasten van de man welke door de vrouw al van aanvang af ter discussie zijn gesteld zodat de man deze eerder in het geding had kunnen brengen. Naar het oordeel van het hof is er, mede gelet op het bezwaar van de wederpartij, evenmin anderszins aanleiding om de bijlage in afwijking van de regel op deze late termijn te accepteren.
De tijdigheid van het incidenteel appel
7. De vrouw stelt dat het incidenteel appel door de man niet tijdig is ingesteld aangezien een dergelijk appel uitsluitend bij verweerschrift kan worden ingesteld, voor indiening van dat verweerschrift een termijn is gegeven tot uiterlijk 4 januari 2010 en het verweerschrift, gezien de data op de stukken en de data op de stempels van binnenkomst van die stukken, simpelweg niet op 4 januari 2010 kan zijn binnengekomen.
8. Ingevolge het bepaalde in artikel 358 lid 4 Rv kan bij verweerschrift incidenteel beroep worden ingesteld. In het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven is in artikel 1.1.3 betreffende de indiening van stukken, voor zover hier van belang, opgenomen dat het verweerschrift in hoger beroep kan worden ingediend door toezending per fax aan de griffie van het hof. Na indiening per fax worden de stukken per omgaande nagezonden per post of afgegeven aan de balie. In artikel 1.3.3 betreffende het aantal in te dienen exemplaren is voorts bepaald dat een verweerschrift in hoger beroep en de bijgevoegde stukken in meervoud worden ingediend: vijf exemplaren voor het hof en één exemplaar voor iedere overige belanghebbende. Het hof zorgt voor verzending naar de overige belanghebbende(n).
9. Uit de brieven in het correspondentiemapje in het griffiedossier blijkt dat het hof aan de man gelegenheid heeft gegeven om uiterlijk op 4 januari 2010 een verweerschrift in te dienen. Dit verweerschrift is op 4 januari 2010 over de fax binnengekomen (zonder producties) met een begeleidend schrijven van die datum met de mededeling dat het verweerschrift met producties per post in zesvoud zal worden toegezonden. Op dit begeleidend schrijven is vervolgens, ten bewijze van de binnenkomst bij het hof, een ingekomen-stempel geplaatst met de datum 4januari 2010.
10. Het hof heeft vervolgens de originele verweerschriften in zesvoud ontvangen vergezeld van een begeleidend schrijven van 5 januari 2010. Zowel op dit begeleidend schrijven als elk van de verweerschriften is door medewerkers van de griffie een ingekomen-stempel geplaatst met de datum 4 januari 2010. Een origineel exemplaar daarvan is vervolgens doorgezonden aan de vrouw met een termijn voor reactie, verweer in het incidenteel appel.
11. De datum van 4 januari 2010 als vermeld op de originelen betreft de datum waarop het verweerschrift in juridische zin is ingekomen bij de griffie van het hof en dat is, gezien artikel 1.1.3 van het procesreglement, de datum waarop een fax-exemplaar van het verweerschrift door het hof is ontvangen.
12. Het vorenstaande betekent dat de man kan worden ontvangen in het door hem ingestelde incidenteel appel. Dat de originele verweerschriften enerzijds, in de tekst, de datum 4 januari 2010 vermelden en anderzijds, in een onderschrift de datum 5 januari 2010 is voor het hof geen relevante omstandigheid, doch heeft kennelijk te maken met de datum van uitdraai (van de originelen) met het oog op toezending per post en een automatische aanpassing van het onderschrift aan die datum.
De ingangsdatum
13. De rechtbank heeft bij de beroepen beschikking de ingangsdatum van de door de man aan de vrouw te betalen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de beide minderjarige kinderen van partijen, bepaald op 4 februari 2009, de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift van de vrouw.
14. Nu geen van partijen een grief heeft gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum, zal ook het hof bij het vaststellen van de door de man aan de vrouw (eventueel) te betalen bijdrage ten behoeve van haar en de beide kinderen van partijen, eveneens uitgaan van deze ingangsdatum, te weten 4 februari 2009.
De geschilpunten
15. De geschilpunten tussen partijen betreffen -kort gezegd- de behoefte van de kinderen en het aandeel van ieder van partijen daarin, in het licht van ieders draagkracht.
De behoefte van de kinderen
16. Tussen partijen is in geschil op welk bedrag de behoefte van de kinderen dient te worden gesteld. Partijen strijden in het bijzonder over de hoogte van het bij de beantwoording van die vraag in aanmerking te nemen gezinsinkomen.
* het uitgangspunt
17. De kinderbijdrage wordt gebruikelijk vastgesteld op basis van de CBS-Nibud tabel met betrekking tot het eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen. Aan de hand van de leeftijd van het kind/de kinderen en het gezinsinkomen kan uit deze tabel worden afgeleid welke uitgaven die ouders gebruikelijk ten behoeve van dat kind/die kinderen doen. De behoefte van dat kind/die kinderen kan alsdan in redelijkheid worden gesteld op het bedrag van deze uitgaven c.q. kosten.
18. Anders dan de man veronderstelt, dient het gezinsinkomen niet te worden vastgesteld op het totaal van de inkomens van elk van de ouders op het (exacte) moment van het feitelijk uiteengaan. De kinderbijdrage dient te worden bepaald aan de hand van het netto gezinsinkomen tijdens de laatste jaren van het huwelijk c.q. de relatie, tenzij het huidige inkomen van een van de onderhoudsplichtige ouders hoger is dan dat inkomen.
19. Tussen partijen is niet in geschil dat de samenleving tussen partijen feitelijk is verbroken met het vertrek van de vrouw met [kind 1] uit de gezamenlijke woning eind maart 1998. Het hof acht het dan ook redelijk om het gezinsinkomen vast te stellen aan de hand van het inkomen van elk van partijen over -in beginsel en, gezien de beschikbare gegevens, zo mogelijk- het jaar 1997, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn dat de respectieve inkomens in de daaraan voorafgaande jaren substantieel hoger dan wel lager zijn geweest.
20. Aan de zijde van de man ontbreken gegevens over 1997 en de jaren daarvoor. Op basis van de verhaalsbeschikking van de gemeente van 1 juli 1998 zoals deze door de man bij brief van 3 augustus 2010 in het geding is gebracht, stelt het hof het inkomen van de man tijdens de laatste jaren van de relatie van partijen op het in die beschikking tot uitgangspunt genomen inkomen, te weten een bedrag van ƒ1.982,- netto per maand.
21. De vrouw heeft, ter onderbouwing van haar stellingen dat zij ook na de geboorte van [kind 1] betaalde werkzaamheden buitenshuis heeft verricht, bij brief van 14 juli 2010 een verklaring van de belastingdienst in het geding gebracht waaruit kan worden afgeleid dat zij in 1997 een bruto inkomen heeft ontvangen van ƒ23.345,- neerkomende op ongeveer ƒ1.450,- netto per maand. Het hof acht hiermee voorts aannemelijk dat de vrouw, anders dan de man ook ter zitting in hoger beroep nog heeft gesteld, in ieder geval tijdens de laatste jaren van het huwelijk ook inkomsten uit arbeid heeft ontvangen.
22. Het gezinsinkomen, waaraan kan worden afgemeten welke kosten partijen ten behoeve van de kinderen tijdens de relatie hebben dan wel bij voortzetting van de relatie zouden hebben gemaakt, kan dan ook worden bepaald op totaal ƒ 3.450,- ofwel €1.565,- netto per maand.
23. Uit de overwegingen en de berekening van de draagkracht van de man die hierna is opgenomen, blijkt dat het huidige inkomen van de man € 2.242,- netto per maand bedraagt. Dit inkomen dient te worden verminderd met het fiscaal voordeel ad €234,- per maand dat ter zake van de rentebetalingen op de hypothecaire eigenwoning schuld door de man wordt ontvangen en ook dient daarop de inkomensafhankelijke bijdrage ad € 177,- per maand in mindering te worden gebracht. Het huidige inkomen van de man voor de berekening van de behoefte van de kinderen bedraagt dan € 1.831,- netto per maand en overstijgt daarmee het gezinsinkomen dat partijen destijds ter beschikking heeft gestaan. De behoefte van de kinderen dient dan ook te worden vastgesteld aan de hand van dit hogere inkomen. Indien partijen de samenleving hadden voortgezet was dit hogere inkomen ook mede ten goede aan de kinderen gekomen.
24. Uitgaande van de leeftijd van de kinderen (4 punten) en een inkomen van de man van € 1.831,- netto per maand, kan de behoefte van de kinderen op basis van de CBS-Nibud tabellen met betrekking tot het eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen (2008) worden vastgesteld op € 342,- per maand ofwel € 171,- per kind per maand.
De draagkracht van de man
25. Tussen partijen is in geschil de draagkracht van de man op het punt van zijn inkomen, de woonlasten en de ziektekosten.
het inkomen
26. Het geschil betreffende het inkomen van de man strekt zich niet uit tot het inkomen van de man uit dienstbetrekking, maar betreft zijn bijverdiensten als steward bij sportwedstrijden.
27. Partijen zijn het er over eens dat voor het inkomen uit dienstbetrekking kan worden uitgegaan van de jaaropgave 2009, die door de man bij brief van 3 augustus 2010 in het geding is gebracht. Uit deze jaaropgave blijkt een bruto inkomen van € 31.802,-.
28. De man heeft met betrekking tot zijn werkzaamheden als steward bij schaatswedstrijden een jaaropgave over 2009 in het geding gebracht waaruit blijkt dat een bedrag van € 1.062,- bruto is uitbetaald over dat jaar. Uit deze jaaropgave blijkt ook dat er loonbelasting is ingehouden. Er is fiscaal gezien dan ook sprake van belaste inkomsten. In het licht van deze constatering en bij gebreke aan iedere onderbouwing van de gestelde kosten, acht het hof de stelling van de man dat deze inkomsten uitsluitend betrekking hebben een vergoeding van de kosten niet aannemelijk. Deze inkomsten dienen in de berekening van de draagkracht te worden betrokken.
29. Met betrekking tot zijn werkzaamheden als steward bij voetbalwedstrijden is ter zitting in hoger beroep gebleken dat tussen partijen niet langer in geschil is dat de man hiervoor een vergoeding ontvangt die onbelast is. Daarmee is aannemelijk dat deze vergoeding uitsluitend een vergoeding is van de kosten die de man bij/door zijn werkzaamheden moet maken. Deze vergoeding kan dan ook, ook voor wat betreft de berekening van zijn draagkracht, niet worden aangemerkt als inkomen van de man.
de woonlasten
30. De man heeft in verband met het verbreken van de samenleving met zijn toenmalige partner op 15 juni 2009 zijn nieuwe woning betrokken. Tussen partijen is in geschil met welke woonlasten verbonden aan deze woning rekening dient te worden gehouden, waarbij het geschil zich toespitst op de premie ter zake van een levensverzekering.
31. De man heeft in eerste aanleg de akte van levering alsmede de hypotheekakte, beide verleden op 2 juni 2009, in het geding gebracht ter onderbouwing van de door hem gestelde aankoop van een woning en de daarvoor aangegane (hypothecaire) financiering. Aan de hypotheekakte is, in de vorm van een door de man ondertekende offerte, een overeenkomst tot geldlening met hypotheekstelling en inpandgeving gehecht waarnaar in de akte wordt verwezen en waaraan in de akte uitvoering wordt gegeven. Uit deze offerte blijkt dat de man een bedrag van €144.000,- heeft geleend in twee verschillende delen, een aflossingsvrije hypotheek en een spaargroei hypotheek, met een totaal te betalen rente van €618,- per maand. Aan de spaargroei hypotheek is een levensverzekering gekoppeld met het doel vermogen op te bouwen om deze hypothecaire lening (geheel dan wel gedeeltelijk) te kunnen aflossen. In de hypotheekakte zijn bepalingen ter zake van verpanding en machtiging opgenomen om ook te waarborgen dat de uitkering uit de verzekering te zijner tijd daarvoor wordt gebruikt.
32. Bij zijn beroepschrift heeft de man vervolgens een kopie van de polis van deze spaargroeiverzekering in het geding gebracht. Uit deze polis blijkt dat de man met ingang van 1 juni 2009 een bedrag van € 113,87 per maand aan premie verschuldigd is. Aan deze polis is ook een verpandingsclausule gehecht waarin melding wordt gemaakt van een bestaande verpanding en machtiging teneinde te waarborgen dat bij uitkering van de verzekering de uitgekeerde gelden ten gunste zullen strekken van de bank die de geldlening heeft verstrekt.
33. Het hof acht daarmee voldoende aannemelijk geworden dat de levensverzekering verplicht gekoppeld is aan (een deel van) de op de woning rustende hypotheek en dat de man ter zake een premie van afgerond € 114,- per maand verschuldigd is. Het hof acht voorts aannemelijk dat de man deze premie ook daadwerkelijk betaald. In het kader van de hypothecaire financiering is de verzekering verplicht gesteld en de premiebetaling is noodzakelijk voor instandhouding van deze verzekering. Bij het niet betalen van de premie zal door de bank, dan wel de verzekeringsmaatschappij de nodige stappen worden ondernomen teneinde de betaling af te dwingen.
34. Het vorenstaande betekent dat het hof als woonlasten van de nieuwe woning van de man rekening zal houden met een bedrag van € 618,- per maand aan hypotheekrente en een bedrag van € 114,- per maand aan premie. Verder zal het hof, zoals gebruikelijk, rekening houden met het forfait overige eigenaarslasten van €95,- per maand.
35. Wat betreft de woonlasten in de periode tot 15 juni 2009 zal het hof rekening houden met de lasten die de rechtbank in haar berekening over die periode in aanmerking heeft genomen. Het hof zal ook de door de rechtbank gehanteerde bijdrage van de toenmalige partner van de man in de woonlasten overnemen.
de ziektekosten
36. Ter zitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat de man uitsluitend in 2009 het eigen risico van destijds € 155,- heeft gerealiseerd door de aankoop van contactlenzen. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij over 2010 nog geen eigen risico heeft gerealiseerd. Gelet hierop acht het hof niet op voorhand aannemelijk geworden dat het eigen risico thans jaarlijks gerealiseerd zal worden. Er zal dan ook geen rekening worden gehouden met het eigen risico.
37. Het hof zal verder de inkomensafhankelijke bijdrage in de ziektekosten overnemen van de jaaropgaven 2009 zijnde een bedrag van € 2.053,- en een bedrag van € 68,-. Daarnaast zal het hof, in navolging van de rechtbank, de premie basisverzekering ad € 90,- per maand en de premie aanvullende verzekering ad € 19,- per maand in aanmerking nemen.
de draagkracht van de man
38. Gelet op het vorenstaande en voorts gelet op de verdere posten die in de beschikking waarvan beroep in de berekening van de draagkracht van de man zijn opgenomen, berekent het hof de draagkracht van de man in elk van de te onderscheiden perioden als volgt (beide naar de tarieven van januari 2009).
de periode tot 15 juni 2009
inkomen dienstbetrekking (incl. bijdrage ZVW 2.053) 31.802
inkomen steward (incl. bijdrage ZVW 68) 1.062
belastbaar inkomen uit arbeid 32.864
eigen woning forfait 754 +
rente hypothecaire schuld 4.633-
belastbare inkomsten eigen woning 3.879 -
belastbaar inkomen uit werk en woning 28.985
schijf I 33,5 % 5.989
schijf II 42 % 4.665 +
totaal inkomensheffing 10.654
heffingskortingen (alg/arb) 3.511-
verschuldigde inkom.heffing 7.143
inkomen 32.864
inkom.heffing 7.143 -
besteedbaar inkomen per jaar 25.721
besteedbaar inkomen per maand 2.143
alimentatievrije voet 697
woonlasten
rente 386
forfait 95
bijdrage partner 241 -
ziektekosten
premie basisverz. 90
premie aanvull.verz. 19
inkomensafh. bijdrage 177
in avv norm begrepen deel 43 -
draagkrachtloos inkomen 1.180 -
draagkrachtruimte 963
Van de draagkrachtruimte van € 963,- is 70 % ofwel een bedrag van € 674,-per maand beschikbaar voor kinderalimentatie. De man zal voorts fiscaal voordeel kunnen ontvangen over de bijdrage die hij voor de kinderen zal voldoen, zijnde een bedrag van € 91,- netto per maand.
de periode vanaf 15 juni 2009
inkomen dienstbetrekking (incl. bijdrage ZVW 2.053) 31.802
inkomen steward (incl. bijdrage ZVW 68) 1.062
belastbaar inkomen uit arbeid 32.864
eigen woning forfait 715 +
rente hypothecaire schuld 7.416 -
belastbare inkomsten eigen woning 6.701 -
belastbaar inkomen uit werk en woning 26.163
schijf I 33,5 % 5.989
schijf II 42 % 3.480 +
totaal inkomensheffing 9.469
heffingskortingen (alg/arb) 3.511-
verschuldigde inkom.heffing 5.958
inkomen 32.864
inkom.heffing 5.958 -
besteedbaar inkomen per jaar 26.906
besteedbaar inkomen per maand 2.242
alimentatievrije voet 697
woonlasten
rente 618
premie 114
forfait 95
ziektekosten
premie basisverz. 90
premie aanvull.verz. 19
inkomensafh. bijdrage 177
in avv norm begrepen deel 43 -
draagkrachtloos inkomen 1.767 -
draagkrachtruimte 475
Van de draagkrachtruimte van € 475,- is 70 % ofwel een bedrag van afgerond €333,-per maand beschikbaar voor kinderalimentatie. De man zal voorts fiscaal voordeel kunnen ontvangen over de bijdrage die hij voor de kinderen zal voldoen, zijnde een bedrag van € 91,- netto per maand.
De draagkracht van de vrouw
39. Tussen partijen is in geschil de draagkracht van de vrouw op het punt van haar inkomen, de (fiscale) voordelen in verband met de kinderen in haar gezin en de ziektekosten.
het inkomen
40. Tussen partijen is in geschil welk inkomen in de berekening van de vrouw dient te worden betrokken, waarbij het geschil zich toespitst op de vraag of de vrouw redelijkerwijs in staat moet worden geacht meer inkomsten uit arbeid te genereren dan zij op dit moment doet teneinde harerzijds een (grotere) bijdrage te leveren in de kosten van de kinderen.
41. Uit de drie jaaropgaven over 2008 blijkt dat de vrouw in dat jaar een totaal bruto inkomen heeft ontvangen van € 20.347,-. Zij heeft in dat jaar zowel op basis van een contract via een uitzendbureau als op basis van een eigen dienstbetrekking werkzaamheden bij verzorgingcentrum Leppehiem gewerkt.
42. In hoger beroep heeft de vrouw slechts een jaaropgave over 2009 in het geding gebracht, waaruit een bruto inkomen blijkt van € 11.607,-. Dit betreft de jaaropgave van haar werkzaamheden uit haar dienstbetrekking bij verzorgingscentrum Leppehiem waarbij tot 1 september 2009 niet en vanaf die datum wel de loonheffingskorting (zijnde algemene heffingskorting en de arbeidskorting) in aanmerking is genomen. Uit haar nieuwe contract bij dit verzorgingshuis, ingaande 1 maart 2010 voor 14 uur per week, kan worden afgeleid dat de vrouw met ingang van 1 september 2009 tot 1 maart 2010 een tijdelijke uitbreiding van haar contracturen heeft gehad van gemiddeld 15 uur per week. Uit de brief van 15 april 2010 van het UWV betreffende de toekenning van de ww-uitkering leidt het hof af dat de vrouw een zogeheten loongerelateerde basisuitkering heeft ontvangen van 3 maanden gebaseerd op een gemiddeld aantal gewerkte uren van 33,38 uur per week tegen een gemiddeld dagloon van 69,54 per dag.
43. Deze gegevens over 2009, in onderling verband en samenhang, in ogenschouw nemende acht het hof aannemelijk dat de vrouw, naast haar inkomsten die blijken uit de door haar overgelegde jaaropgave over 2009, in dat jaar nog andere inkomsten uit arbeid heeft gehad.
44. In de eerste plaats is het niet in aanmerking nemen van de loonheffingskorting tot 1 september 2009 door Leppehiem een indicatie voor het bestaan van een andere dienstbetrekking waar deze korting wel in aanmerking is genomen. Het hebben ontvangen van een loongerelateerde basis ww-uitkering naar een dagloon van €69,54 betekent dat de vrouw voorafgaand aan haar werkloosheid met ingang van 5 maart 2010 in het zogeheten refertejaar, dat dan voor haar loopt van 1 maart 2009 tot 1 maart 2010, gedurende 261 dagen een gemiddeld loon van €69,54 heeft ontvangen zijnde over dat gehele jaar afgerond € 18.150,-.
45. Wanneer uitsluitend wordt uitgegaan van werkzaamheden in de maanden maart tot en met december 2009 en rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat de vrouw vanaf september 2009 gemiddeld 15 uur per week meer heeft gewerkt dan voordien, acht het hof het redelijk om van genoemd bedrag van € 18.150,- een bedrag van €14.500,- aan de tien maanden van 2009 toe te rekenen. Wanneer voorts rekening wordt gehouden met enige inkomsten over de maanden januari en februari 2009 acht het hof het redelijk om uit te gaan van een gemiddeld inkomen van € 16.000,- over 2009.
46. Met ingang van 5 maart 2010 ontvangt de vrouw een ww-uitkering gedurende twee maanden een uitkering van 75 % van het dagloon, zijnde € 52,16 per dag en een maand een uitkering naar 70 % van het dagloon, zijnde € 48,68 per dag. Over de maanden maart, april en mei 2010 en uitgaande van 21,75 uitkeringsdagen per maand heeft de vrouw uit hoofde van haar ww-uitkering gemiddeld genomen afgerond € 1.100,- bruto per maand bedragen inclusief vakantiegeld. Verder heeft de vrouw gedurende deze haar inkomsten uit arbeid ontvangen uit haar parttime dienstverband bij Leppehiem zoals dat blijkt uit de gewijzigde arbeidsovereenkomst, overgelegd bij brief van 7 juli 2010. Hierbij is aannemelijk dat een deel van deze inkomsten (14 uur per week) zullen hebben geleid tot een korting op de ww-uitkering (33,8 uur per week).
47. Het hof zal voor de berekening van de draagkracht tot 1 juni 2010 om redenen van doelmatigheid uitgaan van een inkomen van € 16.000,- bruto per jaar.
48. Vanaf juni 2010 heeft de vrouw uitsluitend inkomsten uit haar parttime dienstverband bij Leppehiem zoals dat blijkt uit de gewijzigde arbeidsovereenkomst, overgelegd bij brief van 7 juli 2010. Op basis van haar dienstverband van 14 uur per week bedraagt haar bruto inkomen € 605,60 per maand. Dit komt neer op een inkomen van afgerond € 7.850,- bruto per jaar inclusief vakantiegeld.
49. Verder heeft de vrouw een oproepcontract bij ZORGassist BV, maar het hof acht aannemelijk -en gerechtvaardigd- dat zij tot op heden geen gevolg heeft gegeven aan oproepen in verband met de dagelijkse zorg voor haar beide kinderen. Beide kinderen zijn ernstig getraumatiseerd en [kind 1] is vanaf juni 2010 voor een aantal maanden opgenomen in een residentiële inrichting (crisisopvang) en zal na de vakantie, die zij thuis in het gezin van de vrouw doorbrengt, therapeutische dagbehandeling ondergaan waarbij de steun en begeleiding van de vrouw noodzakelijk zal zijn. Dat de vrouw op dit moment de prioriteit geeft aan het verlenen van feitelijke zorg en ondersteuning van haar beide kinderen acht het hof redelijk, ook nu dit ten koste gaat van haar inkomen. Ook wanneer moet worden aangenomen dat de vrouw binnen afzienbare tijd wel werkzaamheden zal kunnen verrichten op basis van het oproepcontract, acht het hof -gezien de ernst van de problematiek van [kind 1]- niet aannemelijk dat daarmee de totale inkomsten van de vrouw (inclusief heffingskortingen en kindgebondenbudget) aanzienlijk zullen uitstijgen boven het draagkrachtloos inkomen van ongeveer € 1.000,- per maand, zoals dat hierna in de berekening is opgenomen.
50. Anders dan de man kennelijk ingang wil doen vinden, is het hof dan ook van oordeel dat op dit moment van de vrouw in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij zodanige verdere inkomsten uit arbeid verwerft, dat zij een (hogere) bijdrage zal kunnen leveren in de kosten van de kinderen.
51. Voor de periode met ingang van 1 juni 2010 zal het hof dan ook uitgaan van een inkomen van de vrouw van afgerond € 7.850,- bruto per jaar.
de fiscale voordelen in verband met de kinderen
52. In hoger beroep is niet langer in geschil dat in geval de draagkracht van de vrouw wordt vastgesteld om te bezien of in hoeverre zij kan bijdragen in de kosten van de bij haar verblijvende minderjarigen kinderen, deze beide kinderen voor wat betreft de te hanteren alimentatievrije voet en het draagkrachtpercentage buiten beschouwing dienen te worden gelaten.
53. Nu niet is gesteld of gebleken dat binnen het gezin van de vrouw naast de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] nog andere kinderen worden verzorgd en opgevoed en evenmin sprake is van samenwoning met een partner die geheel of ten dele voor rekening van de vrouw komt, zal het hof de vrouw aanmerken als alleenstaande en een alimentatievrije voet naar de norm van een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70 hanteren.
54. Wel zal het hof bij de berekening van de draagkracht van de vrouw rekening houden met de heffingskortingen waarop zij aanspraak kan maken als gevolg van de omstandigheid dat binnen haar gezin de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] worden verzorgd en opgevoed, te weten de alleenstaande ouderkorting, de aanvullende alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De vrouw komt ook over 2010 nog in aanmerking voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting aangezien [kind 2] geboren is na 31 december 1997, de peildatum voor die korting. Het hof merkt hierbij op dat deze kortingen, tezamen met de algemene heffingskorting waarop iedere belastingplichtige aanspraak kan maken en de eventuele arbeidskorting waarop iedere werkende aanspraak kan maken, nimmer meer zal (kunnen) bedragen dan de totaal door de vrouw verschuldigde inkomstenbelasting.
55. Verder zal het hof, zoals tussen partijen niet langer in geschil is, rekening houden met het kindgebondenbudget waarop de vrouw aanspraak kan maken.
de ziektekosten
56. Ten aanzien van het eigen risico ter zake de ziektekosten is het hof van oordeel dat dergelijke lasten meegenomen dient te worden indien aannemelijk is dat deze kosten jaarlijks zal worden gerealiseerd.
57. De vrouw heeft bij brief van 7 juli 2010 een overzicht van de zorgverzekeraar in het geding gebracht waaruit blijkt dat de vrouw in 2009 het eigen risico volledig heeft gerealiseerd. Gelet op de door haar verder geschetste psychische problematiek van de kinderen acht het hof voorts aannemelijk dat ook over 2010 en de komende jaren het eigen risico gerealiseerd zal worden. Het hof zal daarom dit eigen risico ad € 155,- over 2009 in de berekening van de draagkracht van de vrouw betrekken.
58. Het hof zal verder de inkomensafhankelijke bijdrage in de ziektekosten relateren aan het door het hof in aanmerking te nemen inkomen van de vrouw, bij een inkomen van € 16.000,- naar 6,9 % daarvan ofwel een bedrag van € 1.104,- per jaar en bij een inkomen van € 7.850,- naar 7,05 % daarvan ofwel een bedrag van € 554,- per jaar. Daarnaast zal het hof, in navolging van de rechtbank, de premie basisverzekering ad € 96,- per maand en de premie aanvullende verzekering ad €27,- per maand in aanmerking nemen alsmede de zorgtoeslag ad € 58,- per maand.
de draagkracht van de vrouw
59. Gelet op het vorenstaande en voorts gelet op de verdere posten die in de beschikking waarvan beroep in de berekening van de draagkracht van de man zijn opgenomen, berekent het hof de draagkracht van de vrouw in elk van de te onderscheiden perioden als volgt (tot 1 juni 2010 naar de tarieven van januari 2009 en vanaf 1 juni 2010 naar de tarieven van januari 2010).
de periode tot 1 juni 2010
inkomen dienstbetrekking 16.000
bijdrage ZVW 1.104
belastbaar inkomen uit arbeid 17.104
belastbaar inkomen uit werk en woning 17.104
schijf I 33,5 % 5.730
totaal inkomensheffing 5.730
heffingskortingen (alg/arb) 6.060-
verschuldigde inkom.heffing 0
inkomen dienstbetrekking 17.104
kindgebonden budget 1.322 +
inkom.heffing 0 -
besteedbaar inkomen per jaar 18.426
besteedbaar inkomen per maand 1.535
alimentatievrije voet 697
woonlasten
huur 327
huurtoeslag 117 -
ziektekosten
premie basisverz. 96
premie aanvull.verz. 27
eigen risico 13
inkomensafh. bijdrage 92
in avv norm begrepen deel 43 -
zorgtoeslag 58 -
draagkrachtloos inkomen 1.034 -
draagkrachtruimte 501
Van de draagkrachtruimte van € 501,- is 70 % ofwel een bedrag van afgerond €350,-per maand beschikbaar voor kinderalimentatie.
de periode vanaf 1 juni 2010
inkomen dienstbetrekking 7.850
bijdrage ZVW 554
belastbaar inkomen uit arbeid 8.404
belastbaar inkomen uit werk en woning 8.404
schijf I 33,5 % 2.811
totaal inkomensheffing 2.811
heffingskortingen (alg/arb) 4.351-
verschuldigde inkom.heffing 0
inkomen dienstbetrekking 8.404
kindgebonden budget 1.322 +
inkom.heffing 0 -
besteedbaar inkomen per jaar 9.726
besteedbaar inkomen per maand 810
alimentatievrije voet 702
woonlasten
huur 327
huurtoeslag 117 -
ziektekosten
premie basisverz. 96
premie aanvull.verz. 27
eigen risico 13
inkomensafh. bijdrage 46
in avv norm begrepen deel 43 -
zorgtoeslag 58 -
draagkrachtloos inkomen 992 -
draagkrachtruimte 0
De vrouw heeft in deze periode geen ruimte om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2].
Het aandeel van ieder van partijen in de kosten van kinderen
60. De kosten van de [kind 1] en [kind 2] zijn door het hof gesteld op een bedrag van € 171,- per kind per maand. De man is, gezien zijn draagkracht en rekening houdend met het fiscaal voordeel dat hij kan ontvangen, in staat in deze kosten bij te dragen met een bedrag van afgerond € 383,- per kind per maand in de periode tot 15 juni 2009 en met een bedrag van € 212,- per kind per maand in de periode daarna. De vrouw is, gezien haar draagkracht, in staat in de kosten bij te dragen met een bedrag van € 175,- per kind per maand tot 1 juni 2010. Met ingang van die datum is zij niet langer in staat een bijdrage te leveren.
61. In beginsel dienen de man en de vrouw als onderhoudsplichtigen naar rato van hun draagkracht te voorzien in de kosten van de kinderen. Het hof ziet in de omvang van de bij ieder van partijen aanwezige draagkracht (tot 1 juni 2010) noch in de verhouding tussen ieders draagkracht aanleiding om af te wijken van dit uitgangspunt. In haar pleidooi om de kosten volledig voor rekening van de man te laten, miskent de vrouw voorts dat hij niet onderhoudsplichtig is jegens haar. Er is dan ook geen reden om, en wel ten laste van de man, de aan de zijde van de vrouw beschikbare draagkracht volledig aan haar te laten ter voorziening in de kosten van haar levensonderhoud.
62. In de periode tot 15 juni 2009 is voor elk van de kinderen beschikbaar (383 + 175) € 558,- per maand. Het aandeel van de man in de kosten van de kinderen bedraagt derhalve 383 : 558 x 171,- zodat hij in deze periode € 117,- per kind per maand dient te voldoen.
63. In de periode tot 1 juni 2010 is voor elk van de kinderen beschikbaar (212 + 175) € 387,- per maand. Het aandeel van de man in de kosten van de kinderen bedraagt derhalve 212 : 387 x 171,- zodat hij in deze periode € 94,- per kind per maand dient te voldoen.
64. In de periode vanaf 1 juni 2010 is alleen aan de zijde van de man draagkracht voor de kinderen beschikbaar en wel een bedrag van € 212,- per kind per maand. De man is vanaf 1 juni 2010 in staat om volledig in de kosten van de kinderen ad €171,- per kind per maand te voorzien en is daartoe ook gehouden, nu het de vrouw aan de ruimte ontbreekt.
De slotsom
65. Het vorenstaande betekent dat de beschikking waarvan beroep dient te worden vernietigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1], geboren op [1993], en [kind 2], geboren op [1998], over de periode van 4f ebruari 2009 tot 15 juni 2009 op € 117,- per kind per maand, over de periode vanaf 15 juni 2009 tot 1 juni 2010 op € 94,- per kind per maand en vanaf 1 juni 2010 op € 171,- per kind per maand;
bepaalt dat deze bijdragen, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dienen te worden voldaan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven door mrs. Melssen, voorzitter, Van der Meer en Van Lokven-Van der Meer, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van dinsdag 31 augustus 2010 in bijzijn van de griffier.