ECLI:NL:GHLEE:2010:BN6430

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
7 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.044.320/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Zandbergen
  • A. Wind
  • J. van Rijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van dwangsommen in hoger beroep na eerdere veroordeling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Assen. De rechtbank had [appellant] eerder veroordeeld tot nakoming van een verplichting tot overdracht van een perceel bos aan [geïntimeerde], vrij van schulden en fiscale claims. Bij vonnis van 18 januari 2007 werd [appellant] op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeeld om ervoor te zorgen dat deze overdracht voor 8 februari 2007 zou plaatsvinden. De dwangsom was vastgesteld op € 1.000 per dag dat [appellant] niet aan deze verplichting voldeed. De overdracht vond uiteindelijk plaats op 28 februari 2007, maar [geïntimeerde] vorderde in deze procedure alsnog betaling van de verbeurde dwangsommen, die in totaal € 20.000 bedroegen.

Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] al over een executoriale titel beschikte op basis van het vonnis van 18 januari 2007. Het belang van de onderhavige procedure is volgens het hof dat [geïntimeerde] zekerheid krijgt over de vraag of daadwerkelijk dwangsommen zijn verbeurd, voordat hij tot executiemaatregelen overgaat. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in hoger beroep werd veroordeeld. De grieven van [appellant] werden verworpen, omdat het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de vertraging in de levering aan [appellant] moest worden toegerekend, mede vanwege de keuze om een Estse advocaat in te schakelen.

De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere veroordeling van [appellant] en benadrukt het belang van het nakomen van juridische verplichtingen, evenals de gevolgen van het niet tijdig voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

Arrest d.d. 7 september 2010
Zaaknummer 200.044.320/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. G. Berghuis, kantoorhoudende te Drachten,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal en appellant in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.H. Hemmes, kantoorhoudende te Assen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 27 augustus 2008 en 3 juni 2009 door de rechtbank Assen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 29 juli 2009 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 3 juni 2009 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 6 oktober 2009.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
''het vonnis van de rechtbank Assen van 3 juni 2009, gewezen tussen appellant als gedaagde en geïntimeerde als eiseres, te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, geïntimeerde in zijn vordering niet ontvankelijk te verklaren, althans hem deze te ontzeggen, althans deze af te wijzen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.''
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
''het vonnis van de Rechtbank Assen d.d. 3 juni 2009 te bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, althans en opnieuw rechtdoende met verbetering van gronden de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie toe te wijzen en die van [appellant] in reconventie af te wijzen, althans [appellant] in die vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, één en ander met veroordeling van [appellant] in de kosten in conventie, reconventie en hoger beroep.''
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft twee genummerde grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.2 en 2.3 een aantal feiten als vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan.
Het geschil
2. In mei 2002 zijn partijen overeengekomen dat [appellant] zijn aandeel in een perceel bos te [woonplaats] vrij van schulden en fiscale claims aan [geïntimeerde] in eigendom zou overdragen. Bij vonnis van 26 januari 2005 is [appellant] veroordeeld tot nakoming van die verplichting. Bij vonnis van 18 januari 2007 is [appellant] vervolgens op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeeld om alles te doen wat in zijn vermogen ligt om te zorgen dat voor 8 februari 2007 volledig aan het vonnis van 26 januari 2005 uitvoering zou worden gegeven, door in elk geval binnen die termijn naar zijn vermogen zorg te dragen voor de overdracht en levering van zijn aandeel in het onderhavige bos in [woonplaats], vrij van fiscale verplichtingen, middels een notaris te Estland. De dwangsom is daarbij bepaald op € 1.000,= voor elke dag of deel daarvan, na betekening van het vonnis, dat [appellant] niet, niet tijdig of niet volledig zijn medewerking verleent aan de voldoening van het vonnis van 18 januari 2007. De levering heeft daarna op 28 februari 2007 ten overstaan van een notaris in Estland plaatsgehad.
3. [geïntimeerde] heeft (in conventie) veroordeling van [appellant] gevorderd tot betaling van € 20.000,= aan verbeurde dwangsommen, vermeerderd met wettelijke rente. Die vordering is in het bestreden vonnis toegewezen. Tegen die toewijzing richten zich de grieven.
De grieven
4. Het hof stelt ten eerste vast dat [geïntimeerde] met het vonnis van 18 januari 2007 al over een executoriale titel beschikte. Het belang bij de onderhavige procedure, waarin voor dezelfde dwangsommen een tweede titel wordt gevraagd, begrijpt het hof aldus dat [geïntimeerde] daarmee zekerheid krijgt over de vraag of daadwerkelijk dwangsommen zijn verbeurd, voordat hij eventueel tot executiemaatregelen overgaat.
5. Het hof stelt ten tweede vast dat de rechtbank doorslaggevend heeft geoordeeld dat een 'kink in de kabel' is ontstaan door de kennelijk ontoereikende kennis van de Estse advocaat van [appellant] (Laterei) en dat dit aan [appellant] moet worden toegerekend, mede omdat het de eigen keuze van [appellant] is geweest om zich niet rechtstreeks met een Estse notaris te verstaan. In de grieven, zoals die zijn toegelicht, kan niet worden gelezen dat de rechtbank aldus ten onrechte voor rekening en risico van [appellant] heeft gelaten dat hij zich van een Estse advocaat als hulppersoon heeft bediend. Het hof heeft deze uitgangspunten voor juist te houden, nu geen rechtsregel van openbare orde tot een ander oordeel dwingt.
6. De strekking van de onderdelen 27 en 28 van de memorie van grieven zoals het hof die begrijpt, is dat de rechtbank niet had mogen aannemen dat de vertraging in de levering is veroorzaakt door de ontoereikende kennis die Laterei van het toepasselijke recht had. De grieven falen in dit opzicht omdat van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in het algemeen mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van de voor de overdracht benodigde bescheiden en dat hij daarover deugdelijk en tijdig adviseert. Het hof zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die onder de gegeven omstandigheden tot een ander oordeel dwingen.
7. Anders dan met de grieven voor het overige wordt verondersteld, valt in de beslissing van de rechtbank niet te lezen (i) dat sprake is van een resultaatsverplichting, (ii) dat [appellant] een persoonlijk verwijt treft, of (iii) dat voor de te maken risicoafweging van belang is of (ook) de Lestse notaris is tekortgeschoten. De grieven bevatten dus in zoverre geen klachten die tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden. Ze falen om die reden voor het overige.
De slotsom
8. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (tariefgroep II, 1 punt).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] in hoger beroep op € 600,-- aan verschotten en € 894,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. Zandbergen,Wind en Van Rijssen, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van 7 september 2010 in het bijzijn van de griffier.