Ten aanzien van de feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.19 ) van genoemd vonnis van 21 juli 2010 is, behoudens ten aanzien van de vaststelling waartegen grief 1 is gericht, geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, zulks met inachtneming van hetgeen hierna met betrekking tot grief 1 zal worden overwogen.
Het hof zal hierna die feiten herhalen, aangevuld met enige feiten die in hoger beroep tevens als vaststaand hebben te gelden.
1.1. [appellant] heeft via indeplaatsstelling medio april 2004 van [verhuurder] en [verhuurder] de bedrijfsruimte gehuurd, plaatselijk bekend Gelkingestraat 48 te Groningen. Hij drijft daarin een kapsalon onder de naam "Kapsalon Butterfly".
1.2. De rechtsvoorgangers van [appellant] als huurder waren [voormalig huurder]i (huurovereenkomst d.d. 26 september 2001) en [voormalig huurder 2] (overeenkomst van 7 maart 2003). Ook tussen [voormalig huurder] en [voormalig huurder 2] is sprake geweest van indeplaatsstelling.
1.3. Van de overname van de huurovereenkomst door [appellant] is een akte (allonge) opgemaakt, die door [verhuurder] op 19 april 2004 is ondertekend en door [appellant] op 15 april 2004.
1.4. Blijkens de considerans van de allonge is de oorspronkelijke huurovereenkomst van 26 september 2001 (dus met [voormalig huurder] als huurder) aan die allonge gehecht, evenals de nadere overeenkomst die met [voormalig huurder 2] is gesloten.
Artikel 2 van de allonge bepaalt dat [appellant] per 1 mei 2004 jegens verhuurder alle aanspraken en rechten uit de overeenkomst kan doen gelden, waartegenover [appellant] verklaart alle verplichtingen daaruit voortvloeiende jegens verhuurder onverminderd en ongewijzigd stipt en getrouw te zullen nakomen.
1.5. Artikel 4 van de allonge bevat een aantal wijzigingen op de oorspronkelijke huurovereenkomst. Zo is de gebruiksomschrijving gewijzigd in die van kapsalon en heeft de verhuurder een wijziging van artikel 10 bedongen, dat na de wijziging als volgt luidt:
"huurder zal toestaan de verhuurder op ieder gewenst moment het pand door de voordeur kan betreden om de bovenverdieping te bereiken. Daarnaast heeft verhuurder het recht de ruimte op de bovenverdieping in gebruik te geven dan wel te verhuren aan derden. Verhuurder dan wel de huurder/gebruiker van de ruimte op de bovenverdieping heeft het recht van medegebruik van het toilet op de begane grond"
1.6. In de oorspronkelijk huurovereenkomst van 26 september 2001 is in artikel 11 opgenomen:
"Huurder zorgt er voor dat de entree en de toegang tot de kelder schoon blijven. De kelder is voor huurder alleen toegankelijk voor het bedienen en onderhouden van de C.V.-installatie en het opnemen van de meterstanden van gas en water".
1.7. Op 6 mei 2004 is een proces-verbaal van oplevering van het pand Gelkingestraat 48 opgemaakt, waarin de afwijkingen aan het object worden beschreven en de nadere afspraken die partijen hebben gemaakt, ondermeer de volgende afwijking:
"in souterrain + magazijn losse spullen achtergebleven"
en als actie:
"nieuwe huurder verwijdert deze".
1.8. Op 1 maart 2005 heeft WbW het pand in eigendom verkregen en is zij de verhuurster van [appellant] geworden. WbW is een samenwerkingsproject van de gemeente Groningen en de woningbouwcorporatie Lefier.
1.9. WbW heeft het pand in 2006 gerenoveerd. Na de renovatie is Gelkingestraat 48, tezamen met het naastgelegen pand op nr. 46 dat ook eigendom was van WbW, in een aantal appartementen gesplitst bij notariële akte van 30 mei 2007. Nadien heeft WbW een aantal van die appartementen verkocht. Bij de splitsing is ook een Vereniging van Eigenaars (VvE) opgericht.
1.10. Ten gevolge van de renovatie heeft [appellant] in 2006 geruime tijd het gehuurde moeten verlaten. Hij heeft per 1 januari 2007 de begane grond van het gerenoveerde bedrijfspand weer betrokken.
1.11. De renovatie heeft geleid tot een rechtszaak tussen [appellant] en WbW, over huurachterstanden en schadevergoeding over en weer, waarbij WbW stelde dat [appellant] de verbouwing had belemmerd en [appellant] dat WbW hem weg wilde pesten uit het gehuurde.
1.12. Bij vonnis van 12 april 2007 heeft de kantonrechter te Groningen de huurovereenkomst tussen [appellant] en WbW ontbonden en een tussenvonnis inzake de schadekwestie gewezen. De ontbinding is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
1.13. [appellant] is van dit vonnis in appel gekomen. Het hof heeft bij arrest van 6 augustus 2008 een comparitie van partijen gelast, die op verzoek van partijen bij voortduring is uitgesteld.
1.14. Op 9 juli 2008 heeft de kantonrechter eindvonnis gewezen waarbij [appellant] veroordeeld is tot betaling van een bedrag van € 28.049,49 aan vertragingsschade aan WbW, de door [appellant] tot 31 december 2006 te betalen huurprijs is gematigd en WbW is veroordeeld tot betaling van € 5.895,18 aan [appellant] terzake van diverse vergoedingen. Tegen dit vonnis is (dubbel) appel ingesteld, doch er is nog niet van grieven gediend.
1.15. Het pand Gelkingestraat 48 beschikte oorspronkelijk over een kelder/souterrain en was ooit in gebruik als bediendewoning. In de kelder bevonden zich tot de renovatie de nutsaansluitingen en meters van het hele pand. Bij de renovatie zijn deze aansluitingen naar de respectieve appartementen verplaatst.
1.16. Bij de akte van splitsing is ook de kelder gesplitst en is het voorste deel toebedeeld aan appartementsindex 8, dat het huisnummer Gelkingestraat 48a heeft gekregen. Dit appartement beslaat voorts het grootste gedeelte van bovenverdieping van het oorspronkelijke Gelkingestraat 48. De kapperszaak bevindt zich in appartementsindex 7 (uitsluitend de begane grond van het oude perceel 48), waaraan het "nieuwe" huisnummer Gelkingestraat 48 is toegekend.
1.17. Gelkingestraat 48a wordt door WbW verhuurd aan de heren [huurder kelder] en [huurder kelder 2].
1.18. De achterste helft van de kelderverdieping is door WbW aan de VvE in gebruik gegeven als gemeenschappelijke fietsenkelder. Hiervan maken ook de huurders van een aantal nog steeds bij WbW in eigendom zijnde appartementen gebruik.
1.19. Deze achterste kelder is toegankelijk via een buitentrap, ten behoeve waarvan op de begane grond (reeds van oudsher) een koof is gemaakt.
[appellant] heeft via deze koof een verbinding binnendoor naar de achterste kelder gemaakt. De daartoe aangelegde constructie, met ondermeer een stutpaal in de trapopening, bemoeilijkt het gebruik van de buitentrap door de andere appartementsbewoners.
1.20. Op 27 september 2009 heeft [appellant] het openen van de buitendeur van de kelder van binnenuit onmogelijk gemaakt.
1.21. Toen WbW zich daarover beklaagde bij [appellant] heeft [appellant] zich bij brief van 7 oktober 2009 op het standpunt gesteld dat de kelder deel uitmaakt van het door hem gehuurde object. Vervolgens heeft WbW een kort geding aanhangig gemaakt, waarna [appellant] de genoemde buitendeur van de kelder weer heeft geopend. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 27 november 2009 mede op die grond de door WbW gevorderde ontruiming van het gehele bedrijfspand door [appellant] afgewezen.
1.22. WbW heeft vervolgens tezamen met de VvE een nieuw kort geding geëntameerd en herstel van de kelder in oude toestand gevorderd. Bij vonnis van 26 februari 2010 heeft de voorzieningenrechter de vordering afgewezen, omdat niet vaststaat of de kelder tot het oorspronkelijk gehuurde behoorde en omdat die vraag aan het hof in de bodemprocedure is voorgelegd. De voorzieningenrechter heeft voorts de reconventionele vordering van [appellant] afgewezen die ertoe strekte dat niemand, hangende de appelprocedure, gebruik zou mogen maken van de achterste kelder.
1.23. Op 13 juni 2010 hebben de bewoners van appartement 48a bij WbW geklaagd dat zij niet in hun kelder komen. Na onderzoek door WbW bleek dat [appellant] het slot van de toegangsdeur tot het voorste gedeelte van die kelder had vervangen.
Op 16 juni 2010 heeft huurder [huurder kelder] aangifte gedaan van inbraak in zijn kelder.
1.24. Bij brief van 14 juni 2010 heeft WbW [appellant] verzocht en gesommeerd om de voorste kelder ter vrije beschikking van WbW te stellen, opdat deze weer aan de huurders het ongestoorde woongenot kon verschaffen.
1.25. Kort voor de behandeling van het kort geding op 14 juli 2010 heeft [appellant] ook het achterste gedeelte van de kelder weer voor zichzelf in gebruik genomen en de toegangsdeur voor anderen afgesloten.