Parketnummer: 24-001304-09
Parketnummer eerste aanleg: 17-756252-08
Arrest van 22 september 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 26 mei 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1974] te [geboorteplaats],
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van voorarrest.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Hij heeft daartoe - naar het hof begrijpt - twee argumenten aangevoerd.
Ten eerste heeft de parketpolitie verdachte direct na afloop van de terechtzitting van de politierechter aangehouden en is hij in vreemdelingenbewaring gesteld. Daardoor heeft verdachte zijn verdediging niet in vrijheid kunnen voeren. Die vrijheid had hij evenmin ter terechtzitting van het gerechtshof omdat er voor verdachte niet de garantie bestond dat hij de zitting als vrij man kon verlaten. Deze gang van zaken levert volgens de raadsman schending op van art. 6 lid 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).
Art. 6 lid 3 aanhef en sub c EVRM luidt, voor zover hier relevant:
Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten: (...)
c. zichzelf te verdedigen of daarbij bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze (...).
Ten aanzien van de (on)mogelijkheid van verdachte om zichzelf in eerste aanleg in vrijheid te verdedigen overweegt het hof dat volgens de raadsman de verdachte pas na afloop van de zitting is aangehouden en in vreemdelingenbewaring is gesteld. Niet is gebleken dat verdachte tijdens de daaraan voorafgaande zitting zichzelf niet heeft kunnen (doen) verdedigen.
Voor wat betreft de (on)mogelijkheid om de verdediging in hoger beroep te voeren, overweegt het hof dat evenmin aannemelijk is geworden dat verdachte zichzelf toen niet heeft kunnen (doen) verdedigen. Verdachte heeft zelf noch via zijn raadsman te kennen gegeven persoonlijk ter terechtzitting te willen verschijnen. Hij heeft zijn raadsman zelfs niet op de hoogte gebracht van zijn huidige verblijfplaats. Hij heeft zijn raadsman wel uitdrukkelijk gemachtigd hem te verdedigen en de raadsman heeft dat gedaan. Er is voor noch na de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting om schorsing daarvan gevraagd teneinde verdachte alsnog in staat te stellen ter terechtzitting aanwezig te zijn.
Het verweer wordt verworpen.
Ten tweede is verdachte door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) een transactievoorstel ten bedrage van € 650,- gestuurd. Verdachte heeft dat voorstel niet ontvangen. Verdachte had een dergelijk voorstel echter wel geaccepteerd, aldus de raadsman. Het openbaar ministerie had ter terechtzitting een straf van eenzelfde aard dienen te eisen en niet een werkstraf - zoals in eerste aanleg - of een gevangenisstraf - zoals in hoger beroep -.
Het hof stelt vast dat zich in het dossier een aan verdachte gerichte brief van het CJIB met een transactievoorstel bevindt. Dat voorstel betreft het onderhavige feit en bevat een voorstel ten bedrage van € 650,-. De brief is verzonden aan het toenmalige GBA-adres van verdachte. De brief is aan het CJIB retour gezonden. Verdachte heeft de desbetreffende brief niet ontvangen.
Door de raadsman is geen beroep gedaan op relevante vervolgingsrichtlijnen.
Het hof overweegt dat het enkele feit dat door het CJIB een transactievoorstel aan de verdachte is verzonden, de verdachte dat voorstel niet heeft ontvangen en het openbaar ministerie ter terechtzitting vervolgens een andere - zwaardere - straf eist, niet leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging.
Het hof verwerpt ook dit verweer.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 11 oktober 2008 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (terwijl hij, verdachte, zich op korte afstand van die [slachtoffer] bevond) met een mes stekende/prikkende beweging(en) gemaakt in de richting van die [slachtoffer], in elk geval heeft hij, verdachte opzettelijk dreigend een mes zichtbaar voor die [slachtoffer] in zijn handen gehad.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij op 11 oktober 2008 te [plaats], [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (terwijl hij, verdachte, zich op korte afstand van die [slachtoffer] bevond) een mes zichtbaar voor die [slachtoffer] in zijn handen gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte is op 11 oktober 2008 naar de woning van aangever [slachtoffer] gegaan. Nadat hij ontdekte dat zijn echtgenote zich daar met aangever bevond, heeft hij een keukenmes gepakt en vervolgens [slachtoffer] daarmee bedreigd. Aangever heeft verdachtes handelen als erg bedreigend ervaren en was doodsbenauwd.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel van het justitieel documentatieregister d.d. 13 juli 2010, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden eerder is veroordeeld, ook ter zake van bedreiging.
Het hof heeft bij de bespreking van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging vastgesteld dat verdachte in deze zaak een transactievoorstel ten bedrage van € 650,- is gedaan. Blijkbaar vond het openbaar ministerie dat indertijd een passende sanctie.
Het hof acht in het onderhavige geval een onvoorwaardelijke geldboete van € 650,- een passende en noodzakelijke straf.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van zeshonderdvijftig euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van dertien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. P. Koolschijn en mr. J. Hielkema, in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman als griffier, zijnde mr. O. Anjewierden voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.