parketnummer: 24-003127-09
parketnummer eerste aanleg: 17-675106-09
Arrest van 23 september 2010 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van
27 november 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1993] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.J. de Vries, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal vrijspreken en hem ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 28 uren, subsidiair 14 dagen vervangende hechtenis.
Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering na voorwaardelijke veroordeling gedeeltelijk zal toewijzen, met dien verstande dat het hof, in plaats van jeugddetentie voor de duur van één maand, een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, zal opleggen aan de verdachte.
Tenslotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof met betrekking tot het overige deel van de vordering na voorwaardelijke veroordeling, te weten jeugddetentie voor de duur van één maand, de proeftijd zal verlengen met één jaar.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 11 januari 2009, te [plaats], in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen het oor, althans tegen het hoofd, heeft geslagen en/of gestompt, en/of (in elk geval) (met kracht) tegen het lichaam heeft geduwd, - waardoor, althans mede waardoor, deze [slachtoffer] door / tegen een (houten) hek is gevallen - en/of vervolgens die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen de knie en/of in de zij, in elk geval tegen het lichaam heeft geschopt/getrapt en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in het gezicht heeft geslagen en/of gestompt en/of een zogenoemd knietje tegen de kaak en/of de mond, althans tegen het hoofd, heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 11 januari 2009, te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of tegen een knie en/of in de zij en/of/althans (elders) tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt, - (mede) ten gevolge waarvan die [slachtoffer] door/tegen een hek is gevallen - en/of (vervolgens) een zogenoemd knietje tegen de kaak en/of de mond, althans tegen het hoofd, heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vrijspraak ter zake van het primair ten laste gelegde
Het hof acht - met de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte - niet bewezen hetgeen onder primair aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs van het subsidiair ten laste gelegde
De verdachte heeft ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer], zoals subsidiair ten laste gelegd. De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat hij [slachtoffer] enkel een duw tegen het lichaam heeft gegeven en dat die duw mogelijkerwijs voor een klap is aangezien.
In het proces-verbaal van aangifte heeft [slachtoffer] onder meer verklaard dat de verdachte hem een duw heeft gegeven en vervolgens tegen het lichaam heeft geslagen en geschopt.
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2], beiden behorende tot de vrienden- of kennissenkring van de verdachte, hebben bij de politie verklaard dat zij hebben gezien dat de verdachte [slachtoffer] een duw heeft gegeven en hem vervolgens tegen zijn achterste heeft geschopt.
De getuigen [getuige 3] en [getuige 4], beiden behorende tot de vrienden- of kennissenkring van [slachtoffer], hebben bij de politie verklaard dat zij hebben gezien dat de verdachte [slachtoffer] een duw heeft gegeven en hem vervolgens met zijn vuisten heeft geslagen. [getuige 3] en [getuige 4] hebben daarnaast bij de politie verklaard dat zij hebben gezien dat [slachtoffer] door de verdachte door een hekwerk werd gedrukt/geduwd. [getuige 3] verklaart niet over schoppen of trappen. [getuige 4] verklaart dat er niet geschopt is.
Op basis van het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde, zoals hieronder bewezen verklaard.
Anders dan [slachtoffer] in zijn aangifte heeft verklaard, acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] op enig moment een knietje tegen de kaak en/of mond, althans tegen het hoofd heeft gegeven, nu deze vermeende gedraging geen bevestiging vindt in enig ander bewijsmiddel. Daarnaast spreekt het hof vrij van het schoppen en trappen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 januari 2009, te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], meermalen tegen het lichaam heeft geslagen - ten gevolge waarvan die [slachtoffer] door/tegen een hek is gevallen - waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Strafbaarheid
Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Uit het strafdossier van de verdachte blijkt dat de verdachte zich - kennelijk naar aanleiding van een eerder treffen op 11 januari 2009 tussen het jongere broertje van de verdachte enerzijds en [slachtoffer] anderzijds - schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van die [slachtoffer], zoals bewezen verklaard.
De verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van die [slachtoffer] en heeft hem pijn en letsel toegebracht.
Het hof hanteert ter zake van een dergelijk delict een oriëntatiepunt voor straftoemeting dat in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf impliceert.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 juli 2010 blijkt - ten nadele van de verdachte - dat hij reeds eerder ter zake van mishandeling is veroordeeld.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit de door de Raad voor de Kinderbescherming over de verdachte opgemaakte rapporten van 28 april 2009, 24 juni 2009 en
3 september 2010, alsmede de door de Jeugdreclassering over de verdachte opgemaakte rapporten van 11 november 2009 en 6 september 2010, en zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Uit de meest recente rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering blijkt dat er geen zorgen zijn met betrekking tot de persoonlijke situatie van de verdachte. Integendeel: er zijn veel positieve berichten over hem te melden. Zo heeft hij een eerder aan hem opgelegde (forse) werkstraf voltooid, heeft hij de training probleemhantering en conflictoplossing en daarop volgende individuele gesprekken van Accare goed volbracht en heeft hij zich enthousiast op zijn huidige stage gestort. Daarnaast werkt hij goed mee aan de door de Jeugdreclassering aan hem geboden begeleiding en is sprake van een stabiele thuissituatie. Gebleken is dat hij meer weerbaar is geworden en dat hij leerbaar is, zij het dat hij veel herhaling en tijd nodig heeft, alvorens het geleerde beklijft.
Zijn vaardigheden dienen als het ware in te slijten in het dagelijks leven.
Wanneer de verdachte ter zake van het thans aan de orde zijnde delict nu geconfronteerd zou worden met een vrijheidsbenemende straf, zou dat uit pedagogisch oogpunt bezien niet verstandig zijn, aangezien dat de positieve ontwikkelingen zou (kunnen) doorkruisen.
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert in het belang van de verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf en acht daarnaast continuering van het reeds uit hoofde van een eerder opgelegd voorwaardelijke strafdeel van kracht zijnde toezicht door de jeugdreclassering in de vorm van de maatregel hulp en steun aangewezen.
De positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte en zijn goede voornemens lijken te worden onderschreven door het uitblijven van hernieuwd contact tussen de verdachte en politie en justitie sinds het delict dat op 11 januari 2009 is gepleegd.
Het hof is - evenals de advocaat-generaal - van oordeel dat de positieve gedragsontwikkeling van de verdachte ondersteuning verdient en zal derhalve het advies van de Raad voor de Kinderbescherming opvolgen.
Gelet op al het bovenstaande en vanuit een oogpunt van normhandhaving en speciale preventie is het hof van oordeel dat in dit geval - met name gelet op de positieve ontwikkelingen in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte - nog volstaan kan worden met de oplegging aan de verdachte van een deels voorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf, van hierna te noemen duur.
Het hof zal daarbij een werkstraf opleggen waarvan het onvoorwaardelijk deel van iets langere duur is dan de duur van de werkstraf die door de advocaat-generaal is gevorderd, omdat de ge?iste straf naar het oordeel van het hof onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde feit.
Het hof acht wel geboden dat aan de verdachte als bijzondere voorwaarde een verplicht contact met de jeugdreclassering wordt opgelegd, nu de verdachte de nodige hulp en steun kan ontlenen aan dat contact, alsmede ter controle op de continuering van de gesignaleerde positieve ontwikkelingen van de verdachte.
Anders dan de advocaat-generaal, die continuering van het reclasseringstoezicht enkel heeft willen bereiken door middel van verlenging van de proeftijd van een deel van de voorwaardelijk opgelegde straf waarop de (hierna te bespreken) vordering na voorwaardelijke veroordeling betrekking heeft, zal het hof het reclasseringstoezicht opleggen als bijzondere voorwaarde bij het voorwaardelijk strafdeel van de thans op te leggen straf. De door het hof gekozen optie waarborgt een langere duur van het reclasseringstoezicht dan middels de verlenging van de proeftijd mogelijk zou zijn.
Het hof acht die langere duur van belang, gelet op hetgeen de jeugdreclassering heeft geconstateerd met betrekking tot het wat minder vlotte tempo van leerbaarheid bij de verdachte.
Tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden van 27 november 2008 is de veroordeelde onder meer veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Blijkens het onderzoek ter terechtzitting van het hof is voormeld vonnis onherroepelijk geworden op 11 december 2008. De proeftijd is op 12 december 2008 ingegaan.
De officier van justitie heeft op 27 oktober 2009 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde voorwaardelijke straf, ten aanzien waarvan bij voormeld vonnis het bevel was gegeven, dat die straf voorwaardelijk niet zou worden ten uitvoer gelegd, op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het thans aan de orde zijnde ten laste gelegde feit.
Nu gebleken is dat de veroordeelde het thans aan de orde zijnde en bewezen verklaarde feit heeft begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd, kan het hof in beginsel op grond van het vorenstaande de tenuitvoerlegging gelasten van voormelde straf.
Het hof zal dat evenwel niet doen, op dezelfde gronden als hierboven zijn vermeld ter zake van de onwenselijkheid van het op dit moment opleggen van een vrijheidsbenemende straf aan de veroordeelde.
Het hof zal de vordering na voorwaardelijke veroordeling dan ook afwijzen, onder verlenging van de proeftijd met één jaar.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14d, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77cc en
300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het aan de verdachte subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zestig uren, met het bevel dat, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat een gedeelte van de werkstraf ter grootte van dertig uren, subsidiair vijftien dagen vervangende jeugddetentie, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van de Jeugdreclassering en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van die instelling;
draagt genoemde instelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
bepaalt dat dit toezicht door genoemde instelling reeds tijdens de proeftijd kan worden beëindigd;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf die aan de veroordeelde voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden van 27 november 2008;
verlengt de bij dat vonnis gestelde proeftijd met één jaar.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P.J.M. van den Bergh, voorzitter, mr. S.H. Wachter en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier. Mr. Van den Bergh is buiten staat dit arrest te ondertekenen.