ECLI:NL:GHLEE:2010:BN8205

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.492/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Kuiper
  • J. van Rijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een maatschap en de vraag of appel van tussenvonnis openstaat

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om de verdeling van een maatschap en de vraag of er in dit bijzondere geval appel van een tussenvonnis openstond. Het hof oordeelde dat dit inderdaad het geval was. De zaak betreft een geschil tussen [appellant] en de maatschap, bestaande uit [lid maatschap 1] en [lid maatschap 2]. Tijdens een comparitie op 10 mei 2010 zijn partijen tot een regeling gekomen over verschillende geschilpunten, waarbij het hof zijn voorlopige oordeel uit het tussenarrest van 23 februari 2010 als uitgangspunt nam. De partijen kwamen overeen dat de bedrijfskavels, inclusief de afstandskavel, aan de [geïntimeerden] zouden worden toebedeeld, met een uittreedsom van € 579.433,-- aan [appellant]. Daarnaast werd overeengekomen dat [geïntimeerden] een bedrag van € 1.250,-- zouden betalen voor het winstaandeel over 2002-2003. Het hof behandelde ook de rentevergoeding waar [appellant] recht op had na zijn uittreden uit de maatschap. Het hof oordeelde dat de contractuele rente van toepassing was, en dat de berekeningen die door de partijen waren gepresenteerd correct waren. Uiteindelijk vernietigde het hof de tussenvonnissen van de rechtbank en wees het eindarrest, waarbij het de kosten van de procedure compenseerde, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg. Het hof oordeelde dat de maatschap met ingang van 1 mei 2003 was opgehouden te bestaan en legde verschillende veroordelingen op aan de [geïntimeerden].

Uitspraak

Arrest d.d. 21 september 2010
Zaaknummer 107.002.492/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellant in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P. Stehouwer, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
1. [geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats], gemeente [gemeente],
hierna te noemen: De maatschap,
2. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] gemeente [gemeente],
hierna te noemen: [lid maatschap 1],
3. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
hierna te noemen: [lid maatschap 2],
geïntimeerden in het principaal en appellanten in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. J.S. Bauer, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 23 februari 2010 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
De bij voormeld tussenarrest gelaste comparitie heeft plaatsgevonden op 10 mei 2010, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal.
Vervolgens hebben beide partijen nog een akte genomen.
Daarna hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. Partijen zijn ter comparitie op een aantal geschilpunten een regeling overeengekomen, waarbij is uitgegaan van het voorlopig oordeel dat het hof heeft verwoord in het tussenarrest van 23 februari 2010.
2. Aan [geïntimeerden] zullen dan ook de bedrijfskavels worden toebedeeld, inclusief de afstandskavel, tegen betaling van een uittreedsom aan [appellant] van € 579.433,--waarbij [geïntimeerden] zullen meewerken aan toepassing van de zogenoemde "doorschuiffaciliteit".
2.1. De beide huiskavels zullen aan [appellant] worden toebedeeld, tegen betaling van een vergoeding aan [lid maatschap 1] van € 231,250,--.
2.2. Voorts zullen [geïntimeerden] terzake van het winstaandeel over 2002-2003 een bedrag van € 1.250,-- betalen (zonder rente).
2.3. Verder staat tussen partijen vast dat [appellant] kan beschikken over de waarde van de ledencertificaten als opgenomen in de laatste jaarrekening (€ 5.054,39) van de maatschap.
3. Het hof dient thans nog te beslissen aangaande een tweetal geschilpunten, namelijk rente over de uittreedsom die [geïntimeerden] aan [appellant] dienen te betalen en het recht van vruchtgebruik dat ten gunste van [appellant] moet worden gevestigd op een gedeelte van de afstandskavel.
4. Ten aanzien van de rentevergoeding heeft het hof in zijn tussenarrest van 23 februari 2010 reeds overwogen dat [appellant] vanaf het moment dat hij is uitgetreden aanspraak kan maken op een rentevergoeding ter grootte van de contractuele rente, tenzij beide partijen hebben geopteerd voor de wettelijke rente.
4.1. Partijen zijn het erover eens dat over de eerste twee jaar na genoemde datum de contractuele rente is verschuldigd, en dat deze gesteld kan worden op de door mr. Van Vliet berekende percentages van 2,777% over het eerste en van 2,768% over het tweede jaar.
4.2. [appellant] voert aan dat de contractuele regeling daarna is uitgewerkt en dat teruggevallen dient te worden op de wettelijke rente. [geïntimeerden] zijn van oordeel dat ook voor de jaren nadien de contractuele rente geldt, die op overeenkomstige wijze berekend dient te worden als door mr. Van Vliet voor de eerste twee jaar is gedaan. Het hof gaat niet mee met het standpunt van [appellant], nu dit neerkomt op een eiswijziging die in dit stadium van de procedure wegens strijd met de goede procesorde niet meer toelaatbaar is. [appellant] heeft immers tot en met het tussenarrest van 23 februari 2010 zelf altijd aanspraak gemaakt op betaling van de contractuele rente overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de tussen partijen opgemaakte maatschapsakte. Eerst in het zicht van de comparitie heeft - uitsluitend - hij zijn standpunt op dit onderdeel gewijzigd hetgeen het hof niet toelaatbaar acht. Het hof zal dan ook uitgaan van de contractuele rente berekend overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de maatschapsakte. [geïntimeerden] hebben ter comparitie een berekening van die percentages getoond, die zij bij akte van 29 juni 2010 in het geding hebben gebracht. [appellant] heeft de juistheid van de berekening als zodanig niet bestreden, zodat het hof van die percentages zal uitgaan.
4.3. Mitsdien wordt de uittreedsom verhoogd met de volgende rentepercentages (jaarlijkse renteberekening, waarbij het jaarlijkse rentebedrag voor het volgende jaar direct rentedragend wordt)
1 mei 2002 t/m 30 april 2003: 2,777%
1 mei 2003 t/m 30 april 2004: 2,768%
1 mei 2004 t/m 30 april 2005: 2,774%
1 mei 2005 t/m 30 april 2006: 2,718%
1 mei 2006 t/m 30 april 2007: 2,933%
1 mei 2007 t/m 30 april 2008: 3.978%
1 mei 2008 t/m 30 april 2009: 4,542%
1 mei 2009 t/m 30 april 2010: 3,006%
en vanaf 1 mei 2010 volgens dezelfde systematiek te berekenen.
5. Het tweede geschilpunt tussen partijen betreft het perceelsgedeelte van de afstandskavel waarop ten gunste van [appellant] een levenslang vruchtgebruik dient te worden gevestigd. Het hof zal op dit punt het voorstel van [appellant] volgen. [geïntimeerden] zijn op meerdere punten in het kader van de redelijkheid en billijkheid tegemoet gekomen. Diezelfde redelijkheid en billijkheid brengt mee dat zij niet dienen te overvragen - hetgeen wel het geval is in hun ter comparitie ingediende voorstel hetwelk uitsluitend hun eigen belangen diende - zodat het hof het thans redelijk en billijk acht gewijzigde voorstel van [appellant] over te nemen. Het hof hecht een kleurenfoto aan het origineel van dit arrest. Het geel omlijnde gedeelte, althans een daarmee qua ligging en vormgeving zoveel mogelijk overeenstemmend gedeelte, groot 3 hectare, wordt derhalve belast met een recht van vruchtgebruik ten gunste van [appellant]. Aan de noordoostelijke zijde van dit met vruchtgebruik belaste deel zullen [geïntimeerden] de mogelijkheid krijgen om het hun resterende gedeelte van het perceel vanaf de weg te bereiken met alle voor de uitoefening van de landbouw gebruikelijk materieel.
De slotsom
6. Nu het hof over alle vordering kan beslissen en partijen het hof ook hebben verzocht om de zaak niet naar de rechtbank terug te wijzen, zal het hof eindarrest wijzen, overeenkomstig hetgeen hiervoor is overwogen. Het hof zal de aangevochten tussenvonnissen vernietigen, aangezien de te nemen beslissingen afwijken van het door de rechtbank ingezette spoor.
Het hof zal, gelet op deze uitkomst en in aanmerking genomen dat partijen familieleden zijn, de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in appel, compenseren, in die zin dat elke partij de eigen proceskosten dient te dragen, daaronder begrepen hetgeen elk der partijen heeft betaald aan de partijdeskundigen.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het tussenvonnis van de rechtbank van 7 april 2004, 29 november 2006 en 28 november 2007;
verstaat dat de maatschap die heeft bestaan tussen [appellant], [lid maatschap 1] en [lid maatschap 2] met ingang van 1 mei 2003 heeft opgehouden te bestaan;
veroordeelt [lid maatschap 1] en [lid maatschap 2] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, om aan [appellant] terzake van uittreedsom tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van € 579.433,--, te vermeerderen met de contractuele rente daarover, als hiervoor vermeld in rechtsoverweging 4.3, vanaf 1 mei 2003 tot de dag der algehele voldoening, een en andere onder de verplichting van [lid maatschap 1] en [lid maatschap 2] om te opteren voor de fiscale doorschuiffaciliteit ten gunste van [appellant];
veroordeelt [lid maatschap 1] en [lid maatschap 2] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, om aan [appellant] te betalen de somma van € 1.250,-- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 mei 2010 tot de dag der algehele voldoening;
verstaat dat [appellant] kan beschikken over de waarde van de op zijn naam staande ledencertificaten als opgenomen in de laatste jaarrekening (€ 5.054,39) van de (oude) maatschap;
veroordeelt [lid maatschap 1] en [lid maatschap 2] om binnen één maand na betekening van dit arrest hun medewerking te verlenen aan de vestiging van een levenslang recht van vruchtgebruik ten gunste van [appellant] op een gedeelte, groot 3 hectare, van de afstandskavel, overeenkomstig het hiervoor is opgemerkt onder rechtsoverweging 5;
veroordeelt [lid maatschap 1] om binnen één maand na betekening van dit arrest aan [appellant] te leveren zijn aandeel in de huiskavels te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie A, nummers 4443, 4700 en 3592, tegen betaling van de somma van € 231.250,--;
verklaart de in dit arrest opgenomen veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hor beoroep, in die zin dat elke partij de eigen kosten draag, daarbij inbegrepen wat elke partij aan partij-deskundigen heeft betaald;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen door mrs Mollema, Kuiper en Van Rijssen, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 21 september 2010 in bijzijn van de griffier.