ECLI:NL:GHLEE:2010:BN8243

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.024.947/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • F. Fikkers
  • W. Wolters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg vaststellingsovereenkomst met betrekking tot windenergieprojecten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De zaak betreft de uitleg van een vaststellingsovereenkomst die op 30 juli 1999 was gesloten tussen [appellante] en [geïntimeerde] met betrekking tot een windenergieproject. In eerste aanleg had de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep. De grieven van [appellante] waren gericht tegen de vaststelling van feiten door de rechtbank en de uitleg van de vaststellingsovereenkomst. Het hof heeft de feiten die door de rechtbank waren vastgesteld, grotendeels overgenomen, en geconcludeerd dat de vaststellingsovereenkomst niet van toepassing was op het latere Project 2005, omdat dit project wezenlijk verschilde van het eerdere Project 1998. Het hof oordeelde dat de intentieverklaringen en de vaststellingsovereenkomst niet een open einde hadden en dat de afspraken enkel betrekking hadden op de zes windmolens van Project 1998. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellante] in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 21 september 2010.

Uitspraak

Arrest d.d. 21 september 2010
Zaaknummer 200.024.947/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. C.W. van der Zee, kantoorhoudende te Leeuwarden, die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
(voorheen [naam]),
gevestigd te [vestigingsplaats], gemeente [gemeente],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. W.F.W. Timmer, kantoorhoudende te Groningen,
voor wie heeft gepleit mr. V.J.M. Verlinden-Masson, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen, uitgesproken op achtereenvolgens 25 april 2007 en 10 december 2008 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 4 februari 2009 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis van 10 december 2008 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 3 maart 2009.
De conclusie van de memorie van grieven (met producties) luidt:
"(…) te vernietigen het vonnis van de Rechtbank Groningen op 10 december 2008 tussen partijen gewezen en opnieuw rechtdoende - zonodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van appellante (voorheen eiseres) toe te wijzen met veroordeling van geïntimeerde van de kosten van beide instanties."
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord (eveneens met producties) verweer gevoerd, met als conclusie:
"(…) bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Wolff in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze aan haar te ontzeggen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, en - zo nodig onder aanvulling of verbetering van de gronden - te bevestigen het vonnis van de rechtbank Groningen d.d. 10 december 2008 tussen partijen gewezen onder rolnummer 92192/HA ZA 07-202, met veroordeling van Wolff in de kosten van de procedure in beide instanties."
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten.
Tot slot hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
de feiten
1. Behoudens het gestelde in de grieven I en II is de weergave door de rechtbank van de vaststaande feiten in overweging 2. van het vonnis waarvan beroep noch door grieven noch anderszins bestreden. Daarom zal het hof ook van die niet bestreden feiten uitgaan, zulks met inachtneming van hetgeen hierna met betrekking tot de grieven I en II zal worden overwogen.
Het hof zal de feiten hierna verkort weergeven, aangevuld met hetgeen in hoger beroep tevens als vaststaand heeft te gelden.
1.1 Partijen hebben achtereenvolgens op 19 juni 1996 een "samenwerkingsverklaring en machtiging", op 19 februari 1998 een intentieverklaring met aanvulling en op 10 maart 1998 nogmaals een intentieverklaring (hierna: de intentieverklaring) getekend. De intentieverklaring heeft dezelfde inhoud als die van 19 februari 1998 en bevat nog een aanvulling daarop.
1.2 Artikel 16 van de intentieverklaring van 19 februari 1998 luidt:
"Afspraken over gedrag richting derden
De intentieverklaring is van kracht voor het projekt, dat ontwikkeld wordt voor het gebied in de Oostpolder en de direkte omgeving.
Zonder voorafgaande toestemming tussen partijen zullen geen verplichtingen naar derden worden aangegaan inzake de plaatsing van windturbines."
1.3 Artikel 2 van de intentieverklaring luidt:
"Intentie:
WNW (of een dochteronderneming) en [geïntimeerde] (of een door [geïntimeerde] gevoerde of te voeren onderneming), hebben de intentie om op de lokatie: Oostpolder, in de omgeving Oudeschip, nabij de Eemscentrale, gezamenlijk een windenergieprojekt te realiseren, op gronden waarop partijen plaatsingsrechten hebben verkregen of nog krijgen."
Artikel 9 van de intentieverklaring luidt:
""De intentieperiode wordt afgesloten voor de duur van 5 jaar. In deze periode zal een definitieve samenwerkingsvorm geconcretiseerd dienen te zijn."
1.4 [geïntimeerde] heeft in de loop van 1998 een plan ontwikkeld voor een windenergie-project op de dijk van de Eemshaven aan de Robbenplaatweg, bestaande uit zes molens, genaamd Project 1998. [geïntimeerde] heeft daartoe van de eigenaar van de dijk, Groningen Seaports, op 14 september 1998 een 'alleenrecht' verkregen om het Project 1998 te realiseren, met dien verstande dat dit recht verviel ingeval niet binnen twee jaar na 14 september 1998 een aanvang was gemaakt met de bouw van de windmolens. Het alleenrecht is nadien verlengd tot 1 augustus 2001 en is op die datum verlopen.
1.5 Nadat in de loop van 1999 tussen partijen een geschil is ontstaan over de vraag of de intentieverklaring ook van toepassing is op het Project 1998, hebben partijen, ter beëindiging van dat geschil, op 30 juli 1999 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarvan de inhoud blijkt uit een brief van [geïntimeerde] van die datum en die
- voor zover hier van belang - luidt:
"(…) Wij blijven van mening, dat de door u en ons getekende verklaringen geen betrekking hebben op de zes te plaatsen windmolens aan de Robbenplaatweg in de Eemshaven.
U heeft gezegd, dat u afstand doet van al uw rechten uit die verklaringen, ingeval u een 1/6 deel van de winst voor belastingen van de onderneming, die de 6 windturbines exploiteert, ontvangt.
Uiteindelijk, na veel wikken en wegen, hebben wij besloten accoord te gaan met uw voorstel."
1.6 Project 1998 is niet gerealiseerd omdat Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen (GS) weigerden een verklaring van geen bezwaar af te geven. GS wilden, in plaats van allerlei verschillende windmolenprojecten, een totaalplan voor de bouw van een groot aantal windmolens in de Eemshaven.
Inmiddels hadden Koop Tjuchem en Essent (later Millenergy) een dergelijk totaalplan ontwikkeld dat de goedkeuring van GS kon wegdragen.
1.7 In het najaar van 2001 is tussen Millenergy en [geïntimeerde] overleg gestart over deelneming van [geïntimeerde] in het door Millenergy in de Eemshaven te realiseren windmolenpark. Dit overleg is in 2003 definitief beëindigd.
1.8 [geïntimeerde] en [geïntimeerde] hebben vervolgens overlegd met Groningen Seaports om in aanmerking te komen voor een van de locaties voor windmolens in de Eemshaven. Aan hen zijn in 2005 door Groningen Seaports opstalrechten verleend voor de bouw van drie windmolens (Project 2005), met als locatie de dijk aan de Robbenplaatweg.
1.9 Het Project 2005 voorziet in een ander aantal, ander type en merk windmolens met een ander vermogen dan het Project 1998.
het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2. Stellende dat de vaststellingsovereenkomst van 30 juli 1999 ook betrekking heeft op het Project 2005 van [geïntimeerde] aan de Robbenplaatweg en dat zij daarom recht heeft op de in die vaststellingsovereenkomst neergelegde vergoeding, heeft
[appellante] gevorderd 1) voor recht te verklaren dat zij recht heeft op 1/6 deel van de winst vóór belastingen van de onderneming die het windmolenproject aan de Robbenplaatweg exploiteert, 2) [geïntimeerde] op straffe van een dwangsom te veroordelen bescheiden over te leggen waaruit blijkt welke onderneming het project exploiteert en wat de behaalde winst is, 3) [geïntimeerde] te veroordelen (indien zij de onderneming is die het windmolenproject exploiteert) 1/6 deel van de winst per jaar voor belastingen af te dragen, vermeerderd met de wettelijke rente, 4) [geïntimeerde] te veroordelen (indien de exploitatie van het windmolenproject nog niet is aangevangen) tot het halfjaarlijks op de hoogte houden van [appellante] van de vorderingen van het project en te bepalen dat [appellante] wordt aangemerkt als begunstigde van 1/6 deel van de winst voor belastingen van de onderneming die dat project exploiteert, op straffe van een dwangsom, en 5) [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten.
2.1 [geïntimeerde] heeft de vorderingen weersproken. Na bij tussenvonnis van 25 april 2007 een comparitie van partijen te hebben bevolen, welke comparitie op 30 mei 2007 is gehouden, heeft de rechtbank bij eindvonnis van 10 december 2008 de vorderingen van [appellante] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten.
met betrekking tot de grieven
3. De beide eerste grieven zijn gericht tegen de vaststelling door de rechtbank van
de feiten. Met grief I bestrijdt [appellante] dat Project 1998 zou zijn gelegen buiten de Oostpolder en dat het alleenrecht van [geïntimeerde] na 1 augustus 2001 zou zijn verlopen. Grief II komt op tegen de vaststelling dat Millenergy zich uit het overleg met [geïntimeerde] zou hebben teruggetrokken.
3.1 Gegrondverklaring van de grieven zal niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden, nu de met de grieven aangevallen feitenvaststelling de beslissing van de rechtbank niet dragen. De grieven treffen derhalve, wat daarvan verder ook zij, geen doel.
4. Met grief III komt [appellante] op tegen de door de rechtbank aan de vaststellings-overeenkomst van 30 juli 1999 gegeven uitleg, terwijl grief IV klaagt dat de rechtbank in het bestreden vonnis in overweging 4.3 ten onrechte heeft overwogen dat "in die uitleg het Project 2005 een ander project is". [appellante] stelt in deze grief voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Project 2005 gedeeltelijk is gelokaliseerd op dezelfde grond als indertijd Project 1998 en dat voor hetzelfde geld een andere locatie zou zijn aangegeven door de grond-eigenaar. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5. Het hof leest in de grieven en in de daarop gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of verweren dan die welke reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de rechtbank gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank te motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over.
Het hof voegt hieraan ter verduidelijking nog toe dat door [appellante] geen grief is gericht tegen de vaststelling door de rechtbank van het feit dat het Project 2005 in een ander aantal, ander type en merk windmolens met een ander vermogen voorziet dan het Project 1998. Reeds hieruit kan worden afgeleid dat de vaststellingsovereenkomst niet ziet op Project 2005 nu in de vaststellingsover-eenkomst slechts wordt gerept over de zes windmolens, waarmee naar oordeel van het hof verwezen wordt naar het Project 1998.
Daar komt bij dat in de intentieverklaringen een looptijd van vijf jaren was overeengekomen. Gesteld noch gebleken is dat de vaststellingsovereenkomst voor een langere termijn zou gelden dan de intentieverklaringen en zelfs tot in lengte van jaren en voor welk project dan ook gelding zou hebben, ongeacht enige bijdrage van [appellante] aan zo een project, met als enige voorwaarde dat het project op de betreffende locatie zou worden gerealiseerd. De vaststellingsover-eenkomst behelst niet een regeling met een dergelijk volstrekt open einde.
6. De grieven III en IV falen.
Slotsom
7. De slotsom luidt dat het bestreden vonnis van 10 december 2008 dient te worden bekrachtigd.
[appellante] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten het geding in hoger beroep (3 procespunten, tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis 10 december 2008 waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] op € 313,-- aan verschotten en op € 2.682,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, Fikkers en Wolters, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 21 september 2010 in bijzijn van de griffier.