ECLI:NL:GHLEE:2010:BN8263

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.013.930/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janse
  • A. Zandbergen
  • M. Weening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijs van een indeplaatsstellingsovereenkomst en de gevolgen van niet geleverd bewijs

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, stond de vraag centraal of Triovac BV kon bewijzen dat er op of omstreeks 1 mei 2004 een indeplaatsstellingsovereenkomst was gesloten tussen [appellant] en Ovac. Het hof heeft vastgesteld dat geen enkele getuige uit eigen wetenschap kon verklaren over de gestelde overeenkomst. De voormalige eigenaar van het pand waarin de Coco-bar is gevestigd, heeft verklaard niet betrokken te zijn geweest bij afspraken met [appellant] over de exploitatie van de speelautomaten. Deze verklaring was in overeenstemming met een eerdere schriftelijke verklaring, maar niet met een latere verklaring die hij onder ede had ingetrokken.

Getuigenverklaringen van de voormalige uitbater van de Coco-bar en andere getuigen gaven ook geen duidelijkheid over de afspraken die mogelijk gemaakt zijn. De getuigen konden niet bevestigen dat er een handtekening was gezet op de overeenkomst, en de verklaringen waren vaak tegenstrijdig of vaag. [appellant] zelf ontkende dat er ooit een exploitatieovereenkomst was besproken.

Het hof concludeerde dat de door Triovac overgelegde producties niet bijdroegen aan het bewijs dat de overeenkomst daadwerkelijk was gesloten. Uiteindelijk heeft het hof de vordering van Triovac afgewezen en het vonnis waarvan beroep vernietigd. Triovac werd veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties. Het arrest werd uitgesproken op 21 september 2010.

Uitspraak

Arrest d.d. 21 september 2010
Zaaknummer 200.013.930/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant, tevens eiser in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. H.C.L. Crozier, kantoorhoudende te Sneek,
tegen
Triovac BV,
gevestigd te Leeuwarden,
geïntimeerde, tevens verweerster in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Triovac,
advocaat: mr. P. van der Sluis, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 3 november 2009 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Naar aanleiding van het genoemde tussenarrest hebben getuigenverhoren plaatsgevonden op 18 februari en 23 april 2010. Hierna heeft Triovac een memorie na enquête houdende producties genomen. Vervolgens heeft [appellant] een memorie na enquête genomen, alsmede een afzonderlijke antwoordakte. Ten slotte hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. Het hof heeft Triovac opgedragen te bewijzen dat [appellant] en Ovac op of omstreeks 1 mei 2004 een indeplaatsstellingsovereenkomst hebben gesloten. Hierna zal het hof de vraag beantwoorden of zij in dat bewijs is geslaagd.
2. Het hof stelt vast dat geen van de getuigen uit eigen wetenschap over de gestelde overeenkomst heeft kunnen verklaren.
2.1 De voormalige eigenaar van het pand waarin Coco-bar is gevestigd, [voormalige eigenaar], heeft verklaard niet betrokken te zijn geweest bij afspraken die mogelijk zijn gemaakt met [appellant] over de exploitatie van de speelautomaten. Die verklaring is in overeenstemming met de door hem ondertekende schriftelijke verklaring van 19 maart 2008, maar niet met de eveneens door hem ondertekende verklaring van 19 mei 2009, welke hij tijdens zijn verhoor heeft ingetrokken. Het feit dat [voormalige eigenaar] vaag blijft over zijn bedoelingen bij ondertekening van die laatste verklaring, betekent niet dat die verklaring in weerwil van hetgeen [voormalige eigenaar] onder ede heeft verklaard nog aan het probandum kan bijdragen.
2.2 Ook getuige [getuige 1], de voormalige uitbater van Coco-bar, heeft verklaard nooit zelf aanwezig te zijn geweest bij afspraken die mogelijk tussen Ovac en [appellant] zijn gemaakt over de overname van het exploitatiecontract ten aanzien van de speelautomaten in de Coco-bar. Hij merkt wel op dat het steeds duidelijk is geweest dat de exploitatie van de bar op dezelfde voet zou worden voortgezet, maar uit zijn verklaring kan niet in voldoende mate worden afgeleid waaraan hij die veronderstelling ontleent.
2.3 Getuige [getuige 2] zegt nooit een handtekening te hebben gezien op de VAN-overeenkomst die volgens hem door [appellant] is ondertekend. Net als [voormalige eigenaar] en [getuige 1] vond hij die ondertekening vanzelfsprekend, en veronderstelt hij daarom dat [appellant] de exploitatieovereenkomst wel heeft overgenomen. Hij baseert dat verder op zijn bewering dat hij die overeenkomst in concept heeft gezien en dat zijn halfbroer, getuige [getuige 3], tegen hem heeft gezegd dat [appellant] die heeft getekend. Tegelijkertijd beschouwt hij [getuige 3] echter ook als een leugenaar.
2.4 Deze [getuige 3] zelf, die ook is gehoord, ontkent uitdrukkelijk dat hij met [appellant] ooit afspraken over de automaten heeft gemaakt, behalve dan dat ze konden blijven staan en dat de bestaande verdeelsleutel ook met Ovac zou gelden. Volgens hem is dat in dit soort situaties niet ongebruikelijk.
2.5 [appellant] zelf tenslotte, is ook duidelijk in zijn ontkenning. Hij bevestigt de lezing van [getuige 3]: toen hij de Coco-bar overnam, is nooit gesproken over een exploitatieovereenkomst met betrekking tot de automaten. Ook hij zegt wel mensen te kennen die zonder contract werken.
2.6 Het hof constateert verder dat ook de door Triovac nog overgelegde producties niet aan het probandum kunnen bijdragen.
3. De conclusie luidt dat al hetgeen uit de stukken blijkt en door de betrokkenen is verklaard, hoogstens de conclusie rechtvaardigt dat een aantal van deze personen in de veronderstelling heeft verkeerd dat [appellant] een zogenoemd VAN-contract had getekend. Dat zulks daadwerkelijk het geval is geweest, in echter niet komen vast te staan. In zoverre slagen de grieven. Voor het overige behoeven deze geen afzonderlijke bespreking. Waar de vordering van Triovac is gebaseerd op haar stelling dat [appellant] een dergelijke overeenkomst met haar heeft gesloten tot 1 november 2010 en [appellant] die overeenkomst ten onrechte voortijdig heeft beëindigd, strandt de vordering. Het hof leest in de memorie van antwoord sub 16 geen onderbouwde subsidiaire grondslag, inhoudende dat [appellant] aansprakelijk is voor de wijze waarop hij een (mondelinge) overeenkomst voor onbepaalde tijd vroegtijdig heeft beëindigd. De vordering is daarop ook niet toegesneden.
4. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. Triovac zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties (tariefgroep IV, in eerste aanleg 3 punten en in hoger beroep 3,5 punten, de kosten van het incident inbegrepen).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van Triovac af;
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot vergoeding van schade als gevolg van het gelegde beslag en de eventuele executie daarvan;
veroordeelt Triovac in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant]:
in eerste aanleg op € 1.120,= aan verschotten en € 2.682,= aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
in hoger beroep op € 1.571,80 aan verschotten en € 5.708,50,= aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de daarin vervatte vernietiging en veroordeling.
Aldus gewezen door mrs. Janse, voorzitter, Zandbergen en Weening, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van 21 september 2010 in bijzijn van de griffier.