ECLI:NL:GHLEE:2010:BN9718

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
28 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.064.188/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Melssen
  • A. Garos
  • J. Feunekes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen wegens onvoldoende ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 28 september 2010, gaat het om de afwijzing van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [kind 1] en [kind 2]. De ouders, hierna gezamenlijk aangeduid als de ouders, hebben in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter van 3 februari 2010 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling voor een jaar was verlengd op verzoek van Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe (BJZ). De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. J. Dekens, stelden dat er geen concrete ontwikkelingsbedreiging was voor hun kinderen, en vroegen de rechtbank om de eerdere beschikking te vernietigen.

Tijdens de zitting op 24 augustus 2010 zijn de ouders en hun advocaat verschenen, evenals vertegenwoordigers van BJZ. Het hof heeft vastgesteld dat BJZ in haar rapportages drie ontwikkelingsbedreigingen voor beide kinderen heeft geformuleerd, maar het hof oordeelt dat deze niet voldoende onderbouwd zijn. Het hof heeft in overweging genomen dat BJZ in het afgelopen jaar voldoende mogelijkheden heeft gehad om de situatie van de kinderen te beoordelen, en dat er geen ernstige bedreigingen voor hun zedelijke of geestelijke belangen zijn aangetoond.

Het hof concludeert dat de zorgen van BJZ, onder andere over de thuissituatie en de ontwikkeling van de kinderen, niet voldoende zijn om de ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. De ouders hebben bovendien aangegeven dat het goed gaat met de kinderen, wat ook door BJZ wordt bevestigd. Het hof vernietigt daarom de beschikking van de kinderrechter en wijst het verzoek van BJZ tot verlenging van de ondertoezichtstelling af. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Beschikking d.d. 28 september 2010
Zaaknummer 200.064.188
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
1. [verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. [verzoekster],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat mr. J. Dekens, kantoorhoudende te Odoorn,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe,
gevestigd te Assen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 3 februari 2010 heeft de kinderrechter in de rechtbank Assen op verzoek van BJZ de termijn van de ondertoe[zichtst]elling van de minderjarigen [kind 1], geboren [in 1997] en [kind 2], geboren [in 1999], verlengd voor de duur van een jaar, ingaande op 4 februari 2010.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 28 april 2010, hebben de ouders verzocht de beschikking van 3 februari 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat het verzoek van BJZ alsnog wordt afgewezen, met veroordeling van BJZ in de kosten van de procedure in beide instanties.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 21 mei 2010, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht het verzoek van de ouders in hoger beroep af te wijzen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een fax van 11 mei 2010 van BJZ, en een brief van 6 mei 2010, van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Groningen en Drenthe, locatie Groningen (hierna ook: de raad).
Op 24 augustus 2010 is de minderjarige [kind 1], afzonderlijk van partijen, gehoord door een raadsheer-commissaris.
Ter zitting van 24 augustus 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de ouders en hun advocaat. Namens BJZ zijn mevrouw [naam] en de heer [naam] verschenen. Hoewel behoorlijk opgeroepen is van de raad niemand verschenen.
Ten behoeve van de ouders is de heer A.A. Fazi, beëdigd tolk in de Arabische taal, verschenen.
De beoordeling
Vaststaande feiten
1. [kind 1] en [kind 2] staan, krachtens beschikking van de kinderrechter van
4 februari 2009, onder toezicht van BJZ.
2. BJZ heeft op 12 januari 2010 verzocht de ondertoezichtstelling van beide kinderen met ingang van 4 februari 2010 met een jaar te verlengen.
3. De kinderrechter heeft beslist zoals hiervoor, bij 'Het geding in eerste aanleg' staat vermeld.
Wettelijk kader
4. Voor het antwoord op de vraag of de duur van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen moet worden verlengd, dient te worden beoordeeld of de minderjarigen zodanig opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
Overwegingen van het hof
5. BJZ formuleert in de rapportages drie ontwikkelingsbedreigingen per kind.
Als eerste wordt, bij beide kinderen, genoemd dat BJZ geen zicht op de thuissituatie heeft, noch op de verhoudingen tussen de gezinsleden.
6. Het hof begrijpt dat het gesloten gezinssysteem BJZ zorgen baart, met name in het licht van hetgeen is gebeurd met [naam oudere zus], een oudere zus van [kind 1] en [kind 2]. De ouders hebben grote weerstand tegen hulpverlening. BJZ wil mede daarom een verlenging van de maatregel, om meer zicht te krijgen op het gezinssysteem.
Het hof is van oordeel dat BJZ in het afgelopen jaar van de ondertoezichtstelling van de beide kinderen voldoende mogelijkheden heeft gehad om een duidelijk beeld te krijgen van een eventuele ontwikkelingsbedreigende situatie. Van de - terechte - zorgen die er waren en zijn met betrekking tot [naam oudere zus], is met betrekking tot deze kinderen niet, althans onvoldoende gebleken.
7. Ten aanzien van [kind 1] wordt door BJZ nog gesteld dat hij last zou hebben van traumatische ervaringen tijdens het verblijf van het gezin in Soedan. Dat kan zo zijn, maar dit rechtvaardigt op zichzelf geen gezagsbeperkende maatregel.
Dat geldt ook voor de stelling dat hij goed functioneert op school, maar aangeeft bang te zijn voor zijn vader of oudere broer (als hij een fout maakt).
Evenmin ziet het hof aanleiding voor een ondertoezichtstelling in het eenmalig politiecontact dat [kind 1] heeft gehad naar aanleiding van een, op zichzelf, licht vergrijp.
8. Ten aanzien van [kind 2] heeft BJZ gesteld dat ze wordt bedreigd in haar fysieke ontwikkeling in verband met het risico op vrouwenbesnijdenis. De vader heeft dit met klem tegengesproken. Hij is daar, mede gelet op zijn geloofsovertuiging, op tegen. De zorg van BJZ vloeit onder meer voort uit het gegeven dat [naam oudere zus] op jonge leeftijd in Soedan is besneden. Er is vrees dat dit ook bij [kind 2] zal gebeuren.
De vader heeft aangegeven dat hij een tegenstander is van vrouwenbesnijdenis. Verder heeft hij aangegeven dat dit bij [naam oudere zus] is gebeurd toen hij niet bij het gezin aanwezig was in Soedan, onder invloed van een grootmoeder. Gelet op de leeftijd van [kind 2] nu - aanmerkelijk ouder dan [naam oudere zus] was ten tijde van de besnijdenis - de verklaring van de vader en het ontbreken van overige feiten en omstandigheden waaruit een concreet risico zou volgen, is deze bedreiging (thans) onvoldoende onderbouwd.
Van de stelling dat [kind 2] niet mag zwemmen of niet met andere kinderen mag spelen is, mede gelet op de betwisting door de ouders, onvoldoende gebleken. Bovendien gaat ze gewoon naar school waar zij ook sociale contacten heeft met de andere kinderen. Ook ten aanzien van [kind 2] zijn er derhalve onvoldoende bedreigingen in haar ontwikkeling, die een ondertoezichtstelling rechtvaardigen.
9. Bovendien zijn zowel de ouders als BJZ van mening zijn dat het goed gaat met de kinderen. In het verweerschrift van BJZ staat onder punt 4.1. vermeld: "Terecht wordt in het appelschrift gesteld dat het met de kinderen goed gaat."
Ook op school gaat het goed met beide kinderen; er zijn geen zorgsignalen. Het verhoor van [kind 1] door het hof gaf ook geen andere indruk.
10. De door BJZ geformuleerde ontwikkelingsbedreigingen kunnen naar het oordeel van het hof niet leiden tot de conclusie dat de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van deze kinderen op dit moment ernstig worden bedreigd. BJZ heeft dan ook niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat een gezagsbeperkende maatregel voor deze kinderen noodzakelijk is.
11. Het hof stelt dan ook vast dat niet (meer) wordt voldaan aan het wettelijk vereiste voor een ondertoezichtstelling. Het inleidend verzoek van BJZ tot verlenging van de maatregel zal dan ook worden afgewezen.
Slotsom
12. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.
Proceskosten
13. De ouders hebben geen onderbouwing gegeven aan hun verzoek om BJZ in de proceskosten te veroordelen. Nu het in deze zaak gaat om de belangen van minderjarige kinderen, de ouders met het gezag zijn belast en BJZ met het toezicht, ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van hetgeen gebruikelijk is in procedures als de onderhavige en zal bepalen dat de kosten van het geding in beide instanties zullen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
wijst het inleidend verzoek van BJZ tot verlenging van de termijn van ondertoezichtstelling van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2], af;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in beide instanties draagt.
Aldus gegeven door mrs. Melssen, voorzitter, Garos en Feunekes, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 28 september 2010 in bijzijn van de griffier.