ECLI:NL:GHLEE:2010:BO1454

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
5 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.048.661
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Melssen
  • A. Garos
  • J. Feunekes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag over minderjarigen en de impact van PDD-NOS op ouderschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 5 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagskwesties van twee minderjarigen, [het kind] en [het kind 2]. De moeder, hierna aangeduid als appellante, had in eerste aanleg verzocht om alleen het gezag over de kinderen te verkrijgen, terwijl de vader, aangeduid als geïntimeerde, het verzoek bestreed. De rechtbank Groningen had eerder op 18 augustus 2009 bepaald dat de ouders gezamenlijk gezag over de kinderen zouden uitoefenen, maar de moeder was van mening dat de vader, die al vier jaar uit beeld was, niet in staat was om een positieve rol in het leven van de kinderen te spelen. Ze voerde aan dat de vader PDD-NOS had, wat haar zorgen over de opvoeding en het welzijn van de kinderen vergrootte.

Tijdens de zitting op 24 augustus 2010 werd duidelijk dat de communicatie tussen de ouders niet optimaal was, maar het hof oordeelde dat dit op zichzelf niet voldoende was om het gezag aan de moeder alleen toe te kennen. Het hof benadrukte dat het gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen was, en dat de moeder niet kon stellen dat de vader niet betrokken was bij de opvoeding zonder dat dit ook gevolgen had voor de ontwikkeling van de kinderen. Het hof concludeerde dat de moeder niet had aangetoond dat het in het belang van de kinderen was om het gezag aan de vader te ontnemen.

De beslissing van het hof was om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij het hof ook opmerkte dat de ouders zich zouden moeten richten tot een onafhankelijke derde om de communicatie te verbeteren. Het hof stelde dat het belangrijk was dat de vader een rol in het leven van de kinderen bleef spelen, ondanks de zorgen van de moeder. De uitspraak benadrukt de noodzaak van samenwerking tussen ouders na een scheiding, vooral als het gaat om de opvoeding van minderjarigen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 5 oktober 2010
Zaaknummer 200.048.661
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.E. van Nimwegen,
kantoorhoudende te Delfzijl,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. E.H. Jansen,
kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 18 augustus 2009 heeft de rechtbank Groningen het verzoek van de vader tot wijziging van het gezag over de minderjarige [het kind] (hierna ook: [het kind]), geboren op [2004] in de gemeente Groningen, toegewezen en bepaald dat de ouders gezamenlijk belast worden met het gezag over [het kind].
Het verzoek van de moeder, om alleen haar te belasten met het gezag over de minderjarige [het kind 2] (hierna ook: [het kind 2]), geboren op [2001] in de gemeente Groningen is door de rechtbank afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 17 november 2009, heeft de moeder verzocht de beschikking van 18 augustus 2009 te vernietigen voor zover deze op de gezagsbeslissingen ziet en opnieuw te beslissen dat de moeder alleen met het gezag over de minderjarigen [het kind] en [het kind 2] is belast.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 20 januari 2010, heeft de vader het verzoek bestreden en verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, althans
de moeder het verzoek in beroep te ontzeggen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 14 december 2009, van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Groningen en Drenthe, locatie Groningen (hierna ook: de raad).
Ter zitting van 24 augustus 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn partijen en hun advocaten, alsmede de heer Zijlstra namens de raad.
Mr. Van Nimwegen heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten, zoals neergelegd in de bestreden beschikking van de rechtbank, is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
2. Bij de (deels) bestreden beschikking van de rechtbank van 18 augustus 2010 is tevens het recht op omgang dat de vader heeft met de beide kinderen van partijen geschorst voor de duur van twee jaar en is een informatieplicht aan de moeder opgelegd. Dat onderdeel van de beschikking ligt in hoger beroep niet voor.
Het wettelijke kader
3. Uitgangspunt is dat ouders in geval van verbreking van hun relatie het gezag gezamenlijk blijven uitoefenen, tenzij het in het belang van de minderjarigen is dat het gezag aan een van hen alleen toekomt.
4. Het enkele feit dat een van de ouders eenhoofdig gezag wenst, is onvoldoende grond om te bepalen, dat het gezag over een kind aan een van de ouders alleen toekomt. Een dergelijke beslissing is slechts dan gerechtvaardigd, indien de rechter na onder¬zoek tot het oordeel komt dat dit in het belang van het kind is.
5. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het ouderlijk gezag aan een van de ouders moet worden toegekend. Dit kan anders zijn indien de bestaande communicatieproblemen zodanig ernstig zijn dat er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders, die het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen, zonder dat te verwachten is dat in die problemen binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. In dat geval kan de conclusie gerechtvaardigd zijn dat aan één van de ouders alleen het ouderlijk gezag over het kind toekomt.
Overwegingen van het hof
6. Uit de processtukken en de behandeling ter zitting is het hof voldoende gebleken dat de communicatie tussen partijen niet optimaal is.
Anderzijds is het niet zo dat de vader zowel het verblijf van de kinderen bij de moeder als haar opvoedkundige kwaliteiten en haar persoon onophoudelijk ter discussie stelt of andere activiteiten ontplooit waardoor de kinderen klem of verloren zouden (kunnen) raken tussen de ouders.
7. Ter zitting en uit de stukken is echter wel gebleken dat de vader een heel ander karakter heeft dan de moeder; hij is meer een rustig, ingetogen en passief persoon met een gesloten karakter, terwijl de moeder juist een actief en uitbundig karakter heeft. Deze karaktertegenstelling is echter geen reden om de vader uit het leven van de kinderen te weren en hem niet met het gezag te belasten. Uit de karakter¬tegenstellingen vloeit wel enige miscommunicatie voort, met name als de moeder toestemming nodig heeft van de vader voor, bijvoorbeeld, een onderzoek. De moeder vindt dat zij te lang moet wachten op antwoord van de vader. Die problemen zijn echter op te lossen, zoals tot nu toe ook steeds is gebleken en gebeurd. Bovendien mag van de moeder, die een relatie met deze vader heeft gehad, verwacht worden dat zij kan omgaan met het karakter van haar ex-partner. Dat zij steeds alles heeft geprobeerd om de vader bij de kinderen te betrekken zal ongetwijfeld zo zijn, maar zij kan die pogingen - in het belang van de kinderen - nu niet om redenen zoals hiervoor omschreven, staken.
8. Aan de stelling van de moeder dat de vader PPD-NOS zou hebben, gaat het hof voorbij. Nog daargelaten dat dit door de vader wordt bestreden, is de aandoening op zichzelf geen reden om iemand het gezag over zijn kinderen te onthouden.
9. Tijdens de zitting heeft de moeder aangegeven zich onrustig en bedreigd te voelen indien de vader (mede) het gezag over de kinderen van partijen heeft. Zij heeft gesteld dat de vader nimmer iets heeft gedaan voor of met de kinderen. De vader is nu vier jaar uit beeld bij de kinderen en dat wil zij graag zo houden, aldus de moeder. Bovendien krijgt zij, door de contacten met de vader en de daaruit voortvloeiende stress, grote problemen met haar diabetes. Ook dat heeft zijn weerslag op de kinderen.
Dit kan zo zijn, maar dit betekent dat het probleem rondom het gezag van de kinderen bij de moeder zelf, en niet bij de kinderen, ligt.
10. Niet kan worden aangenomen dat er onvoldoende basis is voor het door de vader en de moeder gezamenlijk uitoefenen van het gezag over de kinderen. Anders dan de moeder, is het hof van oordeel dat het niet aannemelijk is geworden dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders, indien zij beiden het gezag hebben.
11. Daar komt bij dat de ouders het gezamenlijk gezag over [het kind 2] altijd samen hebben uitgeoefend. Niet valt in te zien waarom ten aanzien van [het kind] een andere gezagsregeling zou moeten gelden. Bovendien acht het hof het in het belang van beide kinderen dat de ouders gezamenlijk met het gezag belast zijn c.q. blijven.
12. Wellicht ten overvloede merkt het hof nog op dat de stelling van de moeder dat [het kind] grotendeels zonder haar vader is opgegroeid geen rechtvaardiging kan vormen voor het verzoek om hem niet met het gezag over [het kind] te belasten. Integendeel, het is voor de ontwikkeling van [het kind] van belang dat haar vader op enigerlei wijze deel uitmaakt van haar leven juist omdat zij al jaren zijn aanwezigheid in persoon heeft moeten missen.
13. Het hof is, met de raad, van oordeel dat een raadsonderzoek in deze zaak niet geïndiceerd is. Het probleem ligt bij en tussen de ouders; een raadsonderzoek kan hier geen oplossing brengen. De ouders dienen - zoals door de raad ter zitting ook is benadrukt - in elkaar te investeren. Als ze leren hoe ze elkaar het beste kunnen benaderen en bevragen, in hun rol van ouders en niet als ex-partners, dan komen de belangen van de kinderen tussen hen weer centraal te staan. Dat is op dit moment klaarblijkelijk nog een stap te ver.
14. Het hof hecht er daarom aan om ook op deze plaats weer te benadrukken, zoals ter zitting ook al tegen partijen is gezegd, dat het - in het belang van hun, nog jonge, kinderen - goed zou zijn als partijen zich tot een onafhankelijke derde zouden wenden (bijvoorbeeld een mediator of het algemeen maatschappelijk werk) om inzicht te krijgen in elkaars wensen en om te trachten de communicatie, die betrekking heeft op hun beider kinderen, weer vlot te trekken.
Slotsom
15. Het hof constateert dat de beroepsprocedure in feite niet heeft geleid tot andere stellingen of weren dan die de moeder reeds heeft aangevoerd in eerste aanleg en die door de rechtbank op toereikende gronden zijn verworpen, met welke gronden het hof zich verenigt en die het hof tot de zijne maakt.
16. Op grond van het voorgaande dient de beschikking, voor zover aan beroep onderworpen, te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Melssen, voorzitter, Garos en Feunekes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 5 oktober 2010 in bijzijn van de griffier.