Parketnummer: 24-002670-08
Parketnummer eerste aanleg: 19-606532-07
Arrest van 5 november 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 22 oktober 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.S. de Groene, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij vonnis vrijgesproken van de gehele tenlastelegging.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De omvang van het hoger beroep
De officier van justitie heeft het hoger beroep niet bij akte beperkt. Uit de op
13 februari 2009 ingediende appelschriftuur blijkt evenwel dat de grieven zich uitsluitend richten tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde. De advocaat-generaal heeft ter zitting medegedeeld geen grieven naar voren te zullen brengen ten aanzien van feit 1.
Nu er van de zijde van het openbaar ministerie geen grieven als bedoeld in artikel 410, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering zijn ingediend tegen de vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde, zal het hof de officier van justitie op grond van het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet ontvankelijk verklaren in dat deel van het hoger beroep.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal vrijspreken van het onder 2 primair ten laste gelegde en voor het onder 2 subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na toelating door de politierechter van de in eerste aanleg gevorderde wijziging tenlastelegging - ten laste gelegd, dat:
2.
hij op of omstreeks 15 april 2007 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen of een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] tegen/op het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt/getrapt en/of gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat:
hij op of omstreeks 15 april 2007 te [plaats] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [straat], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het schoppen/trappen en/of stompen en/of slaan van die [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer] heeft geschopt/getrapt, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
2. primair
hij op 15 april 2007 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] tegen het lichaam heeft geschopt/getrapt en geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
2. primair
poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
Het hof heeft daarbij de navolgende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen.
In de vroege ochtend van 15 april 2007 ontstonden rond sluitingstijd van discotheek [naam] in [plaats] in de directe nabijheid van deze uitgaansgelegenheid zonder aanwijsbare aanleiding diverse vechtpartijen. Uit getuigenverklaringen is gebleken dat "de bestuurder van de rode Volvo", van wie vaststaat dat dat verdachte was, een substantieel aandeel had waar het ging om het jegens aangever [slachtoffer] gepleegde geweld. Verdachte heeft voornoemde aangever geslagen en hem, terwijl aangever op de grond lag, trappen tegen het lichaam gegeven. Deze werden aangeduid als "hard trappen, zoals bij voetbal". Ook is gebleken dat verdachte een sprint trok in de richting van de op de grond liggende en bewusteloze [slachtoffer], een soort aanloop nam en hem daarna met een soort voetbaltrap vol achter in zijn nek trapte.
Het hof stelt vast dat verdachte hiermee niet alleen de lichamelijke integriteit van aangever op grove wijze heeft geschonden, maar bovendien geen oog heeft gehad voor de mogelijke, wellicht onomkeerbare gevolgen voor het aangever. De ervaring leert immers dat een dergelijke handelwijze niet zelden tot zwaar en blijvend lichamelijk letsel leidt.
Het hof heeft voorts gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 juli 2010, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten met een geweldsaspect, zoals bedreiging, openlijke geweldpleging, mishandeling en vermogensdelicten, waarbij geweld is toegepast. De laatste (onherroepelijke) veroordeling wegens mishandeling dateert van - relatief - kort geleden, namelijk van 26 augustus 2009.
Het hof stelt tevens vast dat verdachte, zijn nagenoeg volledig ontkennende houding in aanmerking nemende, geen verantwoordelijkheid neemt voor het thans bewezen verklaarde feit.
Gelet op de landelijk door de gerechten gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting en - in samenhang daarmee - de straffen die het hof in beginsel pleegt op te leggen voor soortgelijke delicten (te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een duur van zes tot acht maanden, voor first offenders), acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde werkstraf van 40 uren passend noch toereikend, ook niet in het licht van de door de advocaat-generaal gevorderde bewezenverklaring van het subsidiaire feit. Dat het hof in de onderhavige strafzaak niettemin afziet van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is uitsluitend gelegen in het feit dat het bewezen verklaarde reeds geruime tijd geleden - in april 2007 - heeft plaatsgevonden en het hof tenuitvoerlegging van een dergelijke vrijheidsstraf ruim 3,5 jaar na dato rechtens niet langer wenselijk en aangewezen acht. Daarbij is tevens betrokken dat verdachte op 22 oktober 2008 door de politierechter is vrijgesproken en dat de behandeling door het hof twee jaar op zich heeft laten wachten.
Alles afwegende zal het hof verdachte daarom een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van na te melden duur. Met de daaraan te verbinden proeftijd van twee jaren beoogt het hof verdachte ervan te weerhouden opnieuw over te gaan tot het plegen van strafbare feiten. Uit het oogpunt van vergelding en speciale preventie zal aan verdachte daarnaast een werkstraf worden opgelegd, waarvan de omvang gelijk is aan hetgeen de wet maximaal toestaat.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 1 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 2 primair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van zes maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdveertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdtwintig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H. Heins, voorzitter, mr. P. Koolschijn en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Koolschijn voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.