ECLI:NL:GHLEE:2010:BO4570

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.066.468/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over renovatie van woonwagenstandplaats

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de gemeente Emmen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Assen, sector kanton, locatie Emmen. De gemeente vordert medewerking van de huurder, [geïntimeerde], aan renovatiewerkzaamheden op de woonwagenstandplaats. De grondslag van de vordering is artikel 7:220 BW, dat verhuurders de mogelijkheid biedt om dringende werkzaamheden aan het gehuurde uit te voeren. De gemeente heeft in eerste aanleg verloren, en in hoger beroep zijn vier grieven ingediend. Het hof oordeelt dat de gemeente voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de werkzaamheden geen verder uitstel dulden en dat de huurder medewerking moet verlenen. Het hof vernietigt de eerdere uitspraak van de kantonrechter en wijst de vordering van de gemeente toe, met inachtneming van een dwangsom voor het geval de huurder zich niet houdt aan de veroordeling. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. Het arrest is gewezen op 2 november 2010.

Uitspraak

Arrest d.d. 2 november 2010
Zaaknummer 200.066.468/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
de gemeente Emmen,
zetelende te Emmen,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. W.B. Bussink, kantoorhoudende te Emmen, die ook heeft
gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. W.H. Teusink, kantoorhoudende te Wezep, die ook heeft gepleit.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de kortgeding-vonnissen uitgesproken op achtereenvolgens 9 december 2009 en 21 april 2010 door de rechtbank Assen, sector kanton, locatie Emmen (hierna: de kanton-rechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 18 mei 2010 is door de gemeente beroep ingesteld van genoemde kortgedingvonnissen met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 1 juni 2010.
Het petitum van de appeldagvaarding, tevens bevattende de grieven (met producties) luidt:
"(…) te vernietigen de vonnissen d.d. 9 december 2009 en 21 april 2010 door de Rechtbank Assen sector kanton locatie Emmen als voorzieningenrechter uitgesproken tussen appellante als eiseres en geïntimeerde als gedaagde, en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad: onderhavige kwestie zelf af te doen overeenkomstig het gevorderde:
1. Geïntimeerde te veroordelen te gedogen dat door of namens eiseres renovatie-
werkzaamheden op en/of nabij het perceel aan de [adres], alwaar de
woonwagen van geïntimeerde zich thans bevindt, die voor de duur van de te
verrichten renovatiewerkzaamheden op en/of nabij betreffend perceel en hieraan haar
medewerking te verlenen, dit na betekening van het in deze te wijzen arrest;
2. Geïntimeerde te veroordelen zich te onthouden van gedraging waardoor appellante op
enigerlei wijze belemmerd wordt in de door of namens haar te verrichten renovatie-
werkzaamheden op en/of nabij bovengenoemd perceel, onder verbeurte van een
dwangsom van € 5.000,-- per overtreding aan appellante te voldoen na betekening van
het in deze te wijzen arrest.
Met veroordeling van appellante in beide instanties in de proceskosten."
Bij memorie van antwoord (met producties) is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"(…) tot verwerping van de grieven van appellante en derhalve tot verwerping van het beroep in deze zaak.
Met veroordeling van appellante in de kosten van beide instanties, zoals appellante ook zelf in de appèldagvaarding vordert."
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnotities door hun advocaten.
Tot slot hebben partijen arrest gevraagd, dat met instemming van partijen zal worden gewezen op het procesdossier zoals dat door de gemeente ten behoeve van het pleidooi is overgelegd.
De grieven
De gemeente heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
De ontvankelijkheid van het hoger beroep
1. Tegen het tussenvonnis van 9 december 2009 zijn geen grieven gericht, zodat de gemeente in het hoger beroep van dit vonnis niet kan worden ontvangen.
De feiten
2. In hoger beroep zal kunnen worden uitgegaan van de feiten, zoals die door de kantonrechter in overweging 2 (2.3 tot en met 2.7) van het tussenvonnis van 9 december 2009 zijn vastgesteld.
Het hof zal die feiten, voor zover van belang, hierna kort weergeven.
2.1 [geïntimeerde] heeft van de gemeente in huur een standplaats en een stenen berging op het woonwagencentrum [woonwagencentrum], plaatselijk bekend [adres]. Op de standplaats bevindt zich een [geïntimeerde] in eigendom toebehorende woonwagen.
2.2 In het kader van de door de gemeente gewenste herinrichting van het woonwagencentrum moeten op diverse standplaatsen werkzaamheden worden uitgevoerd ten behoeve van de heraansluiting op het nieuwe in de openbare ruimte aan te leggen hoofdriool en de vervanging van de huidige nutsvoorzieningen (gas, water, elektra, kabel en KPN).
2.3 De gemeente heeft [geïntimeerde] verzocht medewerking te verlenen opdat de beoogde werkzaamheden op en nabij de standplaats van [geïntimeerde] kunnen worden uitgevoerd. In dat kader is [geïntimeerde] een concept-vaststellingsovereenkomst toegezonden, waarin de in het kader van de uit te voeren werkzaamheden te maken afspraken zijn neergelegd. Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over de condities waaronder die werkzaamheden kunnen plaatsvinden.
2.4 In het rapport van aanpak, zoals dat in samenspraak tussen de gemeente, de civiele aannemer, de nutsbedrijven en de infra-aannemer tot stand is gekomen, zijn drie opties uitgewerkt, met als conclusie dat indien gekozen wordt voor uitvoering van de werkzaamheden conform optie 1, het niet noodzakelijk is de woonwagen te verplaatsen. In de brief d.d. 3 september 2009 van de door de gemeente ingeschakelde firma Tuinte Mobi-Home (hierna: Tuinte) wordt een en ander bevestigd.
2.5 [geïntimeerde] bleek vervolgens bereid haar medewerking te verlenen aan de uitvoering van de werkzaamheden zonder de woonwagen te verplaatsen, op voorwaarde dat zij de herstelwerkzaamheden in eigen beheer, maar op kosten van de gemeente zou uitvoeren. Blijkens opgave van de gemeente kon [geïntimeerde] in aanmerking komen voor een vergoeding van € 10.5000,--, maar [geïntimeerde] kon zich daarin niet vinden. Zij wenste een kostenvergoeding van € 15.000,-- omdat ten onrechte geen rekening was gehouden met een post "onvoorzien", terwijl volgens [geïntimeerde] te voorzien was dat een en ander tot meer schade zou leiden en dus tot meer herstelkosten dan was begroot.
2.6 [geïntimeerde] heeft daarop het Konstruktieburo VDH te Emmen (hierna: VDH) ingeschakeld, dat op 6 november 2009 een "rapport n.a.v. grondwerkzaamheden m.b.t. scheurvorming" heeft uitgebracht. De gemeente is bij de totstandkoming van dit rapport niet betrokken geweest.
De vordering en de beslissing in eerste aanleg
3. De gemeente heeft [geïntimeerde] in kort geding voor de kantonrechter gedagvaard en - na wijziging van eis - gevorderd: 1) [geïntimeerde] te veroordelen te gedogen dat door of namens de gemeente renovatiewerkzaamheden worden verricht op en/of nabij het perceel aan de [adres], alwaar de woonwagen van [geïntimeerde] zich thans bevindt, dit voor de duur van de te verrichten renovatiewerkzaamheden op en/of nabij betreffend perceel en hieraan haar medewerking te verlenen, dit na betekening van het in deze te wijzen vonnis; 2) [geïntimeerde] te veroordelen zich te onthouden van gedragingen waardoor de gemeente op enigerlei wijze belemmerd wordt in de door of namens haar te verrichten renovatiewerkzaamheden op en/of nabij bovengenoemd perceel, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per overtreding aan eiseres te voldoen, na betekening van het in dezen te wijzen vonnis; met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.1 [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
3.2 Na het wijzen van het tussenvonnis van 9 december 2009 heeft de kantonrechter bij eindvonnis van 21 april 2010 de vordering van de gemeente afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten.
Het geding in hoger beroep
4. Vooropgesteld wordt dat met de aard van de vordering het spoedeisend belang in hoger beroep is gegeven. Het hof merkt daarbij op dat [geïntimeerde] dit spoedeisend belang overigens onvoldoende heeft weersproken.
5. De grieven I, II en III richten zich tegen hetgeen de kantonrechter heeft overwogen ter afwijzing van de vordering van de gemeente, terwijl grief IV klaagt dat de vordering is afgewezen op door [geïntimeerde] in haar laatste akte aangevoerde gronden, waarop de gemeente niet heeft kunnen reageren.
De grieven lenen zich ervoor gezamenlijk te worden behandeld.
6. De vordering van de gemeente is gebaseerd op het bepaalde in art. 7:220 BW. Dat artikel biedt verhuurders de ingang om aan het gehuurde dringende werkzaam-heden uit te voeren (lid 1), dan wel het te renoveren of te slopen met instand-houding van de huurovereenkomst (lid 2). Het artikel bevat ook een derde lid, doch dat heeft voor dit geschil geen zelfstandige betekenis nu dat slechts een bepaling van bewijsrecht bevat betreffende de vraag naar de redelijkheid van het voorstel als bedoeld in het tweede lid.
7. De gemeente heeft noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep een duidelijke keuze gemaakt aangaande de grondslag van haar vordering. Wel is de gemeente er in geslaagd enige twijfel dienaangaande weg te nemen nu ter gelegenheid van het pleidooi haar advocaat heeft betoogd dat het in casu gaat om werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid van art. 7:220 BW, maar dat gelet op de aard van die werkzaamheden uit zorgvuldigheidsoverwegingen de vordering mede op het tweede lid is toegesneden.
7.1 Naar het oordeel van het hof moet het er dan ook voor worden gehouden dat de gemeente bedoeld heeft haar vordering te baseren op het eerste lid van art. 7:220 BW. Weliswaar heeft zij gedurende de procedure meerdere malen aangegeven dat het om renovatiewerkzaamheden gaat, maar het hof oordeelt dat de aard van de werkzaamheden aansluit bij de omschrijving van de dringende werkzaamheden als bedoeld in art. 7:220 lid 1 BW. Het tweede lid ziet immers op renovatiewerkzaamheden aan een gebouwde onroerende zaak waarop de huurovereenkomst betrekking heeft en daarom gaat het in deze procedure niet.
8. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft de gemeente voldoende aannemelijk gemaakt dat de op en/of nabij de standplaats van [geïntimeerde] uit te voeren werkzaam-heden geen verder uitstel dulden. [geïntimeerde] heeft zulks ook niet met zoveel woorden, althans onvoldoende gemotiveerd, ontkend.
Verdere stagnatie in de uitvoering van de werkzaamheden aan riool- en nuts-voorzieningen is, naar de gemeente onvoldoende betwist heeft aangevoerd, niet aanvaardbaar. Het gaat daarbij niet uitsluitend om het perceel dat [geïntimeerde] huurt, maar ook om de daarachter gelegen standplaatsen.
[geïntimeerde] zal daarom gelegenheid moeten geven de werkzaamheden uit te voeren.
9. [geïntimeerde] heeft ten verwere aangevoerd dat de tengevolge van de werkzaamheden te vrezen schade aan haar woonwagen slechts voorkomen kan worden indien deze wordt verplaatst. Zij beroept zich daarvoor op het rapport van VDH.
De gemeente heeft de conclusies van het rapport van VDH met een beroep op de uitkomst van het rapport van aanpak en de daarin gemaakte keuze voor optie 1, gemotiveerd betwist.
Om die reden kan, bezien in het kader van dit kort geding, niet van de juistheid van de rapportage van VDH worden uitgegaan.
10. Het hof is voorhands van oordeel dat niet aannemelijk is dat de door [geïntimeerde] gestelde schade zonder verplaatsing van de woonwagen veel groter zal zijn dan in het geval deze tijdens de uit te voeren werkzaamheden wel van de standplaats wordt verwijderd. Het hof verwijst daarvoor naar hetgeen [geïntimeerde] zelf in haar antwoordakte d.d. 11 november 2009 onder punt 4, "geschil over herstelkosten", heeft aangevoerd. Daarin stelt [geïntimeerde] aanspraak te maken op een kostenvergoeding van € 15.000,--. Dit bedrag blijft echter nog ruimschoots onder het bedrag van € 25.000,-- dat, naar [geïntimeerde] stelt tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding in eerste aanleg uit de mond van de advocaat van de gemeente te hebben opgetekend, gemiddeld met verplaatsingskosten gemoeid zou zijn. [geïntimeerde] heeft de hoogte van laatstgenoemd bedrag niet betwist.
Hierin is derhalve geen grond gelegen om de vordering van de gemeente af te wijzen.
11. De grieven slagen.
Slotsom
12. De gemeente zal niet-ontvankelijk verklaard worden in het hoger beroep van het tussenvonnis van 9 december 2009. Het bestreden kortgedingvonnis van 21 april 2010 dient te worden vernietigd, behoudens voor wat betreft de beslissing omtrent de proceskosten. Het hof zal die beslissing omtrent de proceskosten om na te melden redenen in stand houden.
Opnieuw recht doende zal het hof de vordering van de gemeente alsnog toewijzen in na te melden vorm. Het hof acht termen aanwezig om aan de op te leggen dwangsom, tegen toewijzing waarvan [geïntimeerde] geen verweer heeft gevoerd, een maximum te verbinden.
In de omstandigheid dat de gemeente zelf onduidelijkheid omtrent de grondslag van haar vordering heeft gecreëerd, ziet het hof aanleiding de kostenveroordeling van het geding in eerste aanleg in stand te houden en de kosten van het geding in hoger beroep te compenseren als hierna vermeld.
13. Het hof wijst ten overvloede partijen er nog op dat ingevolge de laatste volzin van art. 7:220 BW, eerste lid, de gemeente gehouden is tot vergoeding van schade die het gevolg is van de werkzaamheden, terwijl [geïntimeerde] zonodig aanspraak kan maken op vermindering van de huurprijs en/of (tijdelijke) ontbinding van de huurover-eenkomst.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart de gemeente niet-ontvankelijk in het hoger beroep van het tussenvonnis van 9 december 2009 waarvan beroep;
vernietigt het kortgedingvonnis van de kantonrechter van 21 april 2010, behoudens voor wat betreft de daarin opgenomen beslissing omtrent de proceskosten,
en, in zoverre opnieuw rechtdoende
- veroordeelt [geïntimeerde] na betekening van dit arrest te gedogen dat door of namens de gemeente werkzaamheden aan riolering en nutsvoorzieningen worden verricht op en/of nabij het perceel aan de [adres], alwaar de woonwagen van [geïntimeerde] zich thans bevindt, dit voor de duur van de te verrichten renovatie-werkzaamheden op en/of nabij betreffend perceel en hieraan haar medewerking te verlenen;
- veroordeelt [geïntimeerde] zich na betekening van dit arrest te onthouden van gedragingen waardoor de gemeente op enigerlei wijze belemmerd wordt in de door of namens haar te verrichten werkzaamheden aan riolering en nutsvoor-zieningen op en/of nabij het perceel aan de [adres], zulks onder verbeurte van een aan de gemeente te betalen dwangsom van € 5.000,-- per overtreding, met bepaling dat indien aan verbeurde dwangsommen een bedrag van € 50.000,-- is bereikt, daarboven geen dwangsom meer zal worden verbeurd;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
bekrachtigt het vonnis van 21 april 2010 voor het overige;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep aldus dat partijen ieder met de eigen kosten belast blijven.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, R.A. Zuidema en M.C.D. Boon-Niks, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 2 november 2010 in bijzijn van de griffier.