ECLI:NL:GHLEE:2010:BO5037

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002213-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Anjewierden
  • M. Meijer-Campfens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging en veroordeling tot geldboete voor het doden van beschermde diersoorten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 19 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte werd beschuldigd van het doden van beschermde inheemse diersoorten, specifiek twee kolganzen, op 3 maart 2007 in de gemeente [gemeente]. De economische politierechter had de verdachte eerder veroordeeld, maar de verdachte ging in hoger beroep. Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde feit, het doden van de kolganzen, moest worden ontslagen van alle rechtsvervolging op basis van artikel 55, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Dit omdat het hof van mening was dat de verdachte handelde onder een vrijstelling die was verleend door de Provinciale Staten van Fryslân, en dat hij niet in strijd had gehandeld met de aan deze vrijstelling verbonden voorschriften.

Echter, het hof achtte het subsidiair ten laste gelegde, het gebruik van een lokmiddel door het met de stem nabootsen van een kolgans, wel bewezen. Dit werd gekwalificeerd als een overtreding van artikel 79, tweede lid, van de Flora- en faunawet. De verdachte werd hiervoor veroordeeld tot een geldboete van € 125, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van twee dagen indien de boete niet werd betaald. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de persoon van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor een strafbaar feit.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002213-08
Parketnummer eerste aanleg: 17-992402-07
Arrest van 19 november 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, economische kamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 1 september 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1953] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], van [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. P. van Wijngaarden, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De economische politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde, voor zover betrekking hebbende op de eerste door verdachte gedode en bemachtigde kolgans, zal ontslaan van alle rechtsvervolging en hem ter zake van het primair ten laste gelegde, voor zover betrekking hebbende op de tweede door verdachte gedode en bemachtigde kolgans, zal veroordelen tot een geldboete van € 62,=, subsidiair 1 dag hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 3 maart 2007, te of bij [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], al dan niet opzettelijk, één of meer dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten twee kolganzen, althans een kolgans (Anser albifrons), heeft gedood en/of verwond en/of gevangen en/of bemachtigd of met het oog daarop heeft opgespoord.
Subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 3 maart 2007, te of bij [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], heeft gehandeld in strijd met de bij een door Provinciale Staten van Fryslân, op 28 september 2005, aan de grondgebruiker en/of jachtaktehouder verleende vrijstelling/ontheffing en de daarin gestelde voorschriften en beperkingen, zoals genoemd in artikel 1 en artikel 3 van de Verordening schadebestrijding dieren Fryslân 2005, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar een lokmiddel gebruikt, te weten het met de stem nabootsen van het geluid van een (kol)gans en/of het in een zo natuurlijk mogelijke houding neerleggen van een dode kolgans.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
primair:
hij op 3 maart 2007, bij [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten twee kolganzen (Anser albifrons), heeft gedood en bemachtigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Voor het hier bewezen verklaarde doden en bemachtigen van kolganzen geldt een uitzondering op de verbodsbepaling van artikel 9 van de Flora- en faunawet. Ingevolge artikel 65, eerste lid, onder b, van die wet juncto artikel 3 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren en de daarbij behorende bijlage 2 is de kolgans aangewezen als beschermde inheemse diersoort die in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aan de fauna kan aanrichten. Op de voet van artikel 65, vierde lid, van de Flora- en faunawet is het - bij de Verordening schadebestrijding dieren Fryslân 2005 - de grondgebruiker toegestaan op de door hem gebruikte gronden handelingen te verrichten ter voorkoming van dreigende schade aan de fauna. Verdachte beroept zich op deze vrijstelling. In geding is de vraag of verdachte al dan niet een aan de vrijstelling verbonden voorschrift heeft overtreden. Handelen in strijd met een aan de vrijstelling verbonden voorschrift is apart strafbaar gesteld en wel in artikel 79, tweede lid, Flora- en faunawet. Het betreft hier een voor deze situatie meer specifieke bijzondere strafbepaling die met een lichtere straf is bedreigd. Dat betekent dat, gelet op artikel 55, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, het primair bewezen verklaarde niet kan worden gekwalificeerd. Verdachte moet ter zake van dat feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Partiële vrijspraak subsidiair ten laste gelegde
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in hun ter zake opgemaakte proces-verbaal verklaard, dat zij hebben gezien dat verdachte, toen hij de eerste kolgans had geschoten, deze heeft opgepakt en deze met de buikzijde op de grond heeft gelegd met de vleugels opgevouwen, volgens verbalisanten in een zo natuurlijke mogelijke houding om te worden gebruikt als lokmiddel voor andere ganzen. Voorts hebben de verbalisanten in dat proces-verbaal verklaard dat zij zich ten tijde van vorenstaande waarneming bevonden op een afstand van ongeveer 200 meter vanaf de plaats waar verdachte de eerste door hem afgeschoten kolgans op de grond had gelegd.
Verdachte heeft vanaf het begin ontkend dat hij de eerste door hem afgeschoten kolgans in een zo natuurlijk mogelijke houding op de grond heeft gelegd en dat hij deze kolgans als lokmiddel voor andere ganzen heeft gebruikt. Ter zitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij de eerste door hem afgeschoten kolgans op de grond heeft laten vallen en dat de plaats waar de kolgans op de grond terecht is gekomen en de houding waarin de kolgans zich toen op de grond bevond, nimmer door verbalisanten heeft kunnen worden waargenomen vanwege een verhoging van ongeveer 1.25 meter in het terrein waar verdachte zich toen bevond ten opzichte van de plaats waar de verbalisanten zich op dat moment bevonden.
Nu geen foto's zijn gemaakt van de houding waarin de eerste kolgans op de grond lag, kan het hof niet met voldoende zekerheid vaststellen of verdachte de eerste door hem afgeschoten kolgans op een zodanige wijze op de grond heeft gelegd of heeft laten vallen dat deze als lokmiddel voor de tweede door hem af te schieten kolgans kon worden gebruikt. Om die reden zal verdachte van het gebruik van het tweede ten laste gelegde lokmiddel, te weten het in een zo natuurlijk mogelijke houding neerleggen van een dode kolgans, worden vrijgesproken.
Bespreking gevoerd verweer met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde
De verdachte heeft zowel bij de politie, als ter zitting van de economische politierechter en het hof verklaard, dat hij voorafgaande aan het schieten op de kolganzen met zijn stem een kolgans heeft nagebootst. Dit vindt ook steun in het door verbalisanten opgemaakte proces-verbaal van waarneming. Volgens de verdediging valt het met de stem nabootsen van een kolgans niet onder het begrip lokmiddelen als bedoeld in artikel 3, lid 8, van de Verordening schadebestrijding dieren Fryslân 2005 (hierna te noemen: de Verordening), omdat dit begrip ziet op stoffelijke middelen en het gebruik van de stem geen stoffelijk middel is.
Met betrekking tot dit verweer overweegt het hof als volgt.
Uit de toelichting op de Verordening leidt het hof af, dat van belang is dat onder andere kolganzen buiten de ganzenfoerageergebieden worden verjaagd naar de ganzenfoerageergebieden. Bedoeling is dat de kolganzen wordt geleerd dat zij niet welkom zijn op percelen waar visuele en akoestische middelen zijn geplaatst. Hun veronderstelde lerend vermogen moet ze, onder uitvoering van deze handelingen, naar de foerageergebieden dirigeren waar ze rust en voedsel vinden. Het afschieten van kolganzen strekt ter ondersteuning van het verjagen en is derhalve ondergeschikt daaraan. Het lokken van kolganzen staat haaks op het verjagen daarvan en is daaraan tegenstrijdig. In verband hiermee dient onder lokmiddelen als bedoeld in artikel 3, lid 8, van de Verordening te worden verstaan het op elke wijze lokken van in de Verordening genoemde beschermde inheemse diersoorten. Derhalve valt het met de stem nabootsen van een kolgans onder een lokmiddel als bedoeld in artikel 3, lid 8, van
de Verordering. Dat het bij die lokmiddelen zou moeten gaan om stoffelijke voorwerpen/middelen vindt gelet op het vorenstaande geen steun in die Verordening. Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht voorts bewezen dat:
subsidiair:
hij op 3 maart 2007, bij [plaats], in de gemeente [gemeente], heeft gehandeld in strijd met een bij een door Provinciale Staten van Fryslân, op 28 september 2005, aan de grondgebruiker verleende vrijstelling gestelde voorschrift, genoemd in artikel 3 van de Verordening schadebestrijding dieren Fryslân 2005, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar een lokmiddel gebruikt, te weten het met de stem nabootsen van het geluid van een kolgans.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op de overtreding:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 79, tweede lid, van de Flora- en faunawet.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het subsidiair bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overtreding van de Flora- en faunawet door in strijd met een voorschrift verbonden aan de vrijstelling, bij het bestrijden van schade door kolganzen een lokmiddel te gebruiken. Daarmee heeft verdachte gehandeld in strijd met de doelstelling van de Verordening schadebestrijding dieren Fryslân 2005.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 augustus 2010 blijkt, dat verdachte niet eerder ter zake van het plegen van een strafbaar feit is veroordeeld.
Op grond van het vorenstaande, in samenhang beschouwd, acht het hof de oplegging van een geldboete van na te noemen hoogte passend en geboden. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met verdachtes financiële draagkracht voor zover deze ter zitting van het hof is gebleken.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 55 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 79 van de Flora- en faunawet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het subsidiair bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte als voormeld primair ten laste gelegde bewezen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake van het primair bewezen verklaarde;
verklaart het verdachte subsidiair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot een geldboete van honderdvijfentwintig euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van twee dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Van Schuijlenburg, voorzitter, mr. Anjewierden en mr. Meijer-Campfens, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier.