ECLI:NL:GHLEE:2010:BO6368

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002582-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens uitkeringsfraude met werkstraf en vervangende hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 23 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte, geboren in 1968, werd beschuldigd van uitkeringsfraude, waarbij hij opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Dit gebeurde in de periode van 1 juli 2000 tot en met 31 oktober 2001, terwijl hij werkzaamheden had verricht en inkomsten had genoten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een straf, maar de verdachte ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte zou veroordelen tot een werkstraf van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en oordeelde dat de verdachte strafbaar was. De strafmotivering was gebaseerd op de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Het hof heeft in aanmerking genomen dat de verdachte eerder was veroordeeld voor misdrijven en dat hij zich een aantal jaren had schuilgehouden uit angst voor de executie van een andere straf. Ondanks dat er geen sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, heeft het hof geen aanleiding gezien om de straf te matigen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 30 dagen indien de werkstraf niet naar behoren werd verricht. Het arrest is ondertekend door de voorzitter en de andere rechters, met uitzondering van mr. Heins, die niet in staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002582-09
Parketnummer eerste aanleg: 18-054468-02
Arrest van 23 november 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 29 juli 2004 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1968] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.O. Roosjen, advocaat te Drachten.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen ter zake het hem ten laste gelegde tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij in of omstreeks de periode 1 juli 2000 tot en met 31 oktober 2001 in de gemeente [gemeente] en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 80 Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft verdachte meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk voor het Landelijk instituut sociale verzekeringen en/of de uitvoeringsinstelling [bedrijf] verzwegen dat verdachte werkzaamheden had verricht en/of inkomsten had genoten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de periode 1 juli 2000 tot en met 31 oktober 2001 in de gemeente [gemeente], in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 80 Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft verdachte opzettelijk voor het Landelijk instituut sociale verzekeringen verzwegen dat verdachte werkzaamheden had verricht en inkomsten had genoten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de periode van 1 juli 2000 tot en met 31 oktober 2001 opzettelijk nagelaten gegevens te verstrekken die van belang waren voor het vaststellen van zijn recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. In genoemde periode heeft verdachte gewerkt en heeft hij uit die werkzaamheden inkomsten genoten. Door deze relevante gegevens aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: Lisv) te onthouden heeft verdachte het Lisv de mogelijkheid ontnomen om volledig inzicht te krijgen in feiten en omstandigheden die van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die uitkering. Verdachte heeft hiervan geprofiteerd.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister
d.d. 25 augustus 2010 blijkt dat verdachte uitsluitend vóór de pleegperiode van het onderhavige feit meerdere malen is veroordeeld ter zake van misdrijven. Mede gelet hierop en op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals hiervan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde werkstraf, die overeenkomt met het in eerste aanleg aan verdachte gedane transactievoorstel, passend en geboden.
Hoewel er strikt genomen geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, stelt het hof wel vast dat het onderhavige feit een oud feit betreft. Het hof ziet hierin echter geen aanleiding om de straf te matigen. Ter terechtzitting in hoger beroep is namelijk gebleken dat verdachte zich - uit angst voor de executie van een andere aan verdachte opgelegde straf - een aantal jaren schuil heeft gehouden. De opgetreden vertraging in de (verdere) vervolging en de afdoening van onderhavige zaak dient derhalve voor risico en rekening van verdachte te komen. Het hof ziet evenmin aanleiding om verdachte, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, schuldig te verklaren zonder oplegging van straf, zoals door de raadsman is verzocht. Het hof zal derhalve een werkstraf van na te noemen duur aan verdachte opleggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 63 en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zestig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G. Dam, voorzitter, mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg en mr. H. Heins, in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra als griffier, zijnde mr. Heins voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.