ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8403

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002734-06
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens onttrekking van een minderjarige aan het opzicht van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 17 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De verdachte, die zowel de Syrische als de Nederlandse nationaliteit heeft, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden wegens het onttrekken van zijn minderjarige zoon aan het opzicht van zijn moeder. De feiten zijn als volgt: de verdachte en zijn echtgenote zijn op 1 maart 2006 met hun zoon naar Syrië gereisd. De verdachte keerde op 18 maart 2006 alleen terug naar Nederland, terwijl zijn vrouw en zoon in Syrië achterbleven. Op verzoek van de verdachte legde een Syrische rechter op 2 april 2006 een uitreisverbod op voor de minderjarige. De rechtbank Groningen had eerder bepaald dat de minderjarige aan de moeder moest worden toevertrouwd, maar de verdachte heeft nagelaten het uitreisverbod op te heffen, waardoor de moeder haar gezag niet kon uitoefenen.

Tijdens de rechtszittingen in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat het Syrische recht van toepassing zou zijn op de gezagskwestie, maar het hof heeft dit verworpen. Het hof oordeelde dat de beschikking van de Nederlandse rechtbank van 30 mei 2006, die de moeder het gezag toekende, leidend was. Het hof heeft ook overwogen dat de verdachte, ondanks zijn detentie in Nederland, in staat had moeten zijn om het uitreisverbod op te heffen. De verdachte heeft geen bewijs geleverd dat hij hiertoe niet in staat was.

Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het gezag van de moeder heeft genegeerd en dat zijn handelen ernstige gevolgen heeft gehad voor zowel de moeder als de minderjarige. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarbij het hof rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002734-06
Parketnummer eerste aanleg: 18-670363-06
Arrest van 17 december 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 9 november 2006 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1964] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsvrouw van verdachte mr. S.S. Ilahi, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie en de verdachte zijn op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsvrouw van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij in of omstreeks de periode van 30 mei 2006 tot en met 1 september 2006, in de gemeente [gemeente], althans in en/of buiten Nederland, (telkens) opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer] (geboren op [2004]), heeft onttrokken en/of onttrokken gehouden aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag (aan de moeder van genoemde minderjarige) of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte er niet voor zorg gedragen dat het uitreisverbod voor genoemde minderjarige, zoals uitgevaardigd bij beslissing van de eerste Islamitische Sharia-rechter van Damascus te Syrie van 2 april 2006, werd opgeheven, waardoor genoemde minderjarige niet vrijelijk van Syrie naar Nederland kon afreizen en/of waardoor de moeder (in Nederland) het wettig gezag over genoemde minderjarige niet (vrijelijk) kon uitoefenen.
Het hof beschouwt de in de laatste zin van de tenlastelegging opgenomen passage 'wettig gezag' als een kennelijke misslag en leest dit verbeterd als 'wettig gezag of het opzicht'. Hierdoor wordt verdachte niet in enig belang geschaad.
Vaststelling van de feiten
Uit het dossier blijken de volgende feiten. Verdachte en zijn echtgenote [echtgenote] hebben beiden de Syrische nationaliteit. Verdachte heeft daarnaast ook de Nederlandse nationaliteit.
Verdachte en [echtgenote] zijn op 1 maart 2006 met hun minderjarige zoon [slachtoffer], geboren op [2004], naar Syrië gereisd. Verdachte is op 18 maart 2006 alleen teruggereisd naar Nederland, met achterlating van [echtgenote] en de minderjarige.
Op verzoek van verdachte heeft de Syrische rechter op 2 april 2006 beslist dat de minderjarige Syrië niet mag uitreizen.
Verdachte en [echtgenote] hadden beiden het ouderlijk gezag over de minderjarige.
Bij beschikking van 30 mei 2006 heeft de rechtbank te Groningen de voorlopige voorziening getroffen dat de minderjarige aan de vrouw ([echtgenote]) wordt toevertrouwd met bevel tot afgifte van die minderjarige aan de vrouw. Dit vonnis is op 4 juli 2006 aan verdachte in persoon betekend.
Bespreking van de gevoerde verweren
De raadsvrouw van verdachte stelt zich op het standpunt dat niet het Nederlandse maar het Syrische recht van toepassing is op de vraag wie het gezag heeft over de minderjarige.
Het hof stelt vast dat de beschikking van 30 mei 2006 waarbij de Nederlandse rechter met een bevel tot afgifte de minderjarige heeft toevertrouwd aan de vrouw - aangeefster [echtgenote] - het uitgangspunt is voor de beoordeling van het strafbare feit.
Ten overvloede wijst het hof op de (latere) beschikking van de rechtbank Groningen van 8 december 2008 waarbij het Nederlandse recht van toepassing is verklaard op de gezagsvoorziening. Deze beschikking is bevestigd bij arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 2 september 2010.
De raadsvrouw van verdachte stelt zich voorts op het standpunt dat verdachte op grond van het kort geding vonnis van 29 juni 2006, welk vonnis hem op 15 augustus 2006 is betekend, tot 15 september 2006 de gelegenheid had om aan te tonen dat het uitreisverbod was opgeheven.
Het hof overweegt hieromtrent dat de beschikking van 30 mei 2006, waarbij de minderjarige aan [echtgenote] is toevertrouwd met bevel tot afgifte aan haar, op 4 juli 2006 aan verdachte betekend is. Vanaf dat moment bestond derhalve voor verdachte de verplichting om actie te ondernemen teneinde het uitreisverbod voor de minderjarige op te heffen.
De raadsvrouw heeft daarnaast aangevoerd dat het niet in de macht van verdachte lag om - vanuit Nederland waar hij gedetineerd zat - het door de Syrische rechter opgelegde uitreisverbod op te heffen.
Het hof verwerpt ook dit verweer. Nu de Syrische rechter het uitreisverbod op het enkele verzoek van verdachte heeft opgelegd, gaat het hof ervan uit dat het uitreisverbod ook op verzoek van verdachte weer kan worden opgeheven. Het hof acht het niet aannemelijk dat verdachte - ondanks dat hij in Nederland gedetineerd was - hiertoe geen pogingen kon ondernemen. Verdachte heeft tijdens zijn detentie ook niet laten weten hiertoe (door overmacht) niet in staat te zijn. Integendeel, verdachte heeft voortdurend geweigerd het uitreisverbod op te (laten) heffen.
Het hof heeft bij zijn overwegingen mede betrokken dat uit de door de advocaat-generaal overgelegde informatie afkomstig van de Nederlandse ambassade in Damascus blijkt dat de vader gerechtigd is om toestemming te geven om Syrië uit te reizen. Indien dit niet mogelijk is, kan de vader mannelijke verwanten tot de vierde graad over de eigen bloedlijn machtigen deze toestemming te geven.
De raadsvrouw voert voorts aan dat verdachte heeft gehandeld in het belang van de minderjarige. Het hof verwerpt dit verweer. Het belang van de minderjarige ligt immers reeds ten grondslag aan de beschikking van de rechtbank van 30 mei 2006, waarin met bevel tot afgifte is bepaald dat de minderjarige wordt toevertrouwd aan de moeder. Dit door de rechter vastgestelde belang prevaleert boven de persoonlijke mening van verdachte dat het in het belang van de minderjarige is dat hij niet bij zijn moeder, maar in Syrië verblijft.
Het hof dient ten slotte te oordelen over de vraag of het hof rechtsmacht heeft voor de beoordeling van het ten laste gelegde voor zover dat in het buitenland ( te weten in Syrië) is begaan. Uit door de advocaat-generaal overgelegde informatie van het Internationaal Juridisch Instituut, blijkt dat het onttrekken van een minderjarige aan het wettig over hem gestelde gezag in Syrië strafbaar is gesteld bij artikel 478 van het Syrische Wetboek van Strafrecht. Nu er derhalve sprake is van dubbele strafbaarheid, heeft het hof ook rechtsmacht voor zover het feit in het buitenland is begaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij in de periode van 4 juli 2006 tot en met 1 september 2006, in en buiten Nederland, opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer] (geboren op [2004]), heeft onttrokken gehouden aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte er niet voor zorg gedragen dat het uitreisverbod voor genoemde minderjarige werd opgeheven, waardoor genoemde minderjarige niet vrijelijk van Syrie naar Nederland kon afreizen en waardoor de moeder in Nederland het opzicht over genoemde minderjarige niet vrijelijk kon uitoefenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
onttrekking van een minderjarige aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan onttrekking van zijn destijds 2-jarige zoon [slachtoffer] aan het opzicht van degene die dit desbevoegd uitoefent. Door het door de Syrische rechter op verzoek van verdachte opgelegde uitreisverbod van [slachtoffer] niet op te (laten) heffen, heeft hij [slachtoffer] aan het over hem gestelde opzicht onttrokken. Verdachte heeft de rechterlijke beslissing van 30 mei 2006, waarbij [slachtoffer] aan zijn moeder werd toevertrouwd, genegeerd. Gebrek aan respect voor de belangen van moeder en zoon werd aldus gecombineerd met gebrek aan respect voor rechterlijke uitspraken.
Het leed dat verdachte [slachtoffer] en diens moeder heeft aangedaan, door hem op jonge leeftijd bij zijn moeder weg te houden, valt hem zwaar aan te rekenen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, en in aanmerking genomen het belang van generale preventie, doet slechts een gevangenisstraf van langere duur recht aan voormelde feiten. De door de rechtbank in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf doet dat in onvoldoende mate. Het hof zal daarom aansluiting zoeken bij de eis van de advocaat-generaal en aan verdachte een zwaardere gevangenisstraf opleggen dan de rechtbank hem in eerste aanleg heeft opgelegd.
Het hof is evenwel van oordeel dat er sprake is van - kort gezegd - 'undue delay' in de zin van artikel 6 EVRM. Na het instellen van het hoger beroep in november 2006 tot aan de uitspraak van het hof is meer dan 4 jaar verstreken. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn - te weten een overschrijding met 2 jaar - zal het hof komen tot een verlaging van de op te leggen straf. Het hof zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 16 maanden.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel gold ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P.J.M. van den Bergh, voorzitter, mr. J.J. Beswerda en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. W. Landstra als griffier.