ECLI:NL:GHLEE:2010:BP0632

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.050.213
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Melssen
  • A. Garos
  • J. Schipmölder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kinderalimentatie en afstand van wettelijke verplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie. De man, appellant, heeft in eerste aanleg verzocht om de kinderalimentatie voor zijn minderjarige dochter, geboren in 1993, te verlagen naar nihil. Hij beroept zich op een afstand van aanspraak op kinderalimentatie die de vrouw, geïntimeerde, volgens hem tijdens een mediationbijeenkomst op 28 april 2009 zou hebben gedaan. De rechtbank Assen had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 250,-- per maand moest betalen, met ingang van 22 oktober 2008. De vrouw betwist echter dat er een rechtsgeldige afstand van de alimentatie is gedaan en stelt dat de man zijn draagkracht niet heeft aangetoond.

Het hof heeft de zaak behandeld op 13 juli 2010 en heeft vastgesteld dat de man onderhoudsplichtig is op basis van artikel 1:392 BW. Het hof oordeelt dat een overeenkomst om afstand te doen van de wettelijke verplichting tot betaling van kinderalimentatie nietig is, zoals bepaald in artikel 1:400 lid 2 BW. Het hof heeft de behoefte van het kind vastgesteld op € 250,-- per maand, rekening houdend met de draagkracht van de man, die momenteel een netto besteedbaar inkomen heeft van € 2.095,-- per maand.

De man heeft verschillende kosten opgevoerd in zijn draagkrachtberekening, waaronder woonlasten en zorgkosten, maar het hof heeft geoordeeld dat niet alle opgevoerde kosten in aanmerking genomen kunnen worden. Uiteindelijk heeft het hof geconcludeerd dat de man in staat is om de vastgestelde bijdrage van € 250,-- per maand te betalen. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, wat betekent dat de man de alimentatieverplichting moet nakomen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 21 september 2010
Zaaknummer 200.050.213
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[naam man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.M. Jansen, kantoorhoudende te Peize,
tegen
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. J.P. Schrale-Oranje, kantoorhoudende te Roden.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 2 september 2009 heeft de rechtbank Assen de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind], geboren op [1993] te [plaats], met ingang van 22 oktober 2008 bepaald op € 250,-- per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 24 november 2009, heeft de man verzocht de beschikking van 2 september 2009 te vernietigen en opnieuw beslissende de kinderalimentatie per 22 oktober 2008 vast te stellen op nihil, althans met ingang van de door het hof in deze te wijzen beschikking de kinderalimentatie vast te stellen op een zodanig bedrag als het hof juist oordeelt.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 1 februari 2010, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht dit af te wijzen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 1 juli 2010 met bijlagen, van mr. Jansen.
Van de minderjarige [kind] is op 9 juli 2010 een brief ingekomen ter griffie van het hof.
Ter zitting van 13 juli 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de man, bijgestaan door mr. Jansen en de vrouw, bijgestaan door mr. Schrale-Oranje.
De beoordeling
Te laat binnengekomen stukken
1. Bij de griffie van het hof is op 8 juli 2010 per faxbericht respectievelijk op 9 juli 2010 in vijfvoud per post binnengekomen een brief gedateerd 8 juli 2010 met bijlagen van mr. Schrale-Oranje. Deze zowel bij brief als bij fax overgelegde stukken zijn zonder gebleken noodzaak in strijd met het procesreglement, korter dan tien kalenderdagen voorafgaand aan de zitting, door het hof ontvangen. Daarom zal het hof deze stukken buiten beschouwing laten. Dit is reeds ter zitting medegedeeld.
De vaststaande feiten
2. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is op [1993] [kind] geboren. De man heeft [kind] erkend. In 1995 is de relatie tussen partijen verbroken. [kind] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw.
3. Op 22 oktober 2008 heeft de vrouw bij inleidend verzoekschrift de rechtbank Assen verzocht te bepalen dat de man met ingang van 1 juli 2008 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] dient te voldoen van € 250,-- per maand.
De man heeft zich verweerd tegen het alimentatieverzoek. Hij heeft echter binnen de daartoe door de rechtbank gestelde (en éénmaal verlengde) termijn geen stukken in het geding gebracht op grond waarvan zijn draagkracht zou kunnen worden (her-) beoordeeld.
4. Bij de beschikking van 2 september 2009 heeft de rechtbank overwogen dat het verzoek van de vrouw haar niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en heeft de verzochte kinderalimentatie ten behoeve van [kind] aan de vrouw toegewezen met ingang van 22 oktober 2008. Tegen deze beschikking is het hoger beroep van de man gericht.
De onderhoudsplicht van de man jegens [kind]
5. De man acht zich niet gehouden om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] te voldoen. Hij voert daartoe aan dat de vrouw op 28 april 2009 ten overstaan van een mediator heeft afgezien van haar aanspraak op kinderalimentatie (in ruil voor het hoofdverblijf van [kind] bij de vrouw). Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de man in het geding gebracht een verslag van desbetreffende mediationbijeenkomst van 28 april 2009.
De vrouw betwist de stelling van de man. Zij erkent dat er gedurende de mediationbijeenkomst is gesproken over de alimentatie, maar betwist dat partijen naast de afspraken omtrent het hoofdverblijf van [kind] ook een overeenkomst hebben gesloten over de kinderalimentatie ten behoeve van [kind].
6. Het hof oordeelt als volgt. De man is biologisch en juridisch vader van [kind] en is op grond van artikel 1:392 BW onderhoudsplichtig jegens haar. Partijen, de man in deze als onderhoudsplichtige en de vrouw als onderhoudsgerechtigde, kunnen bij overeenkomst niet rechtsgeldig overeenkomen dat afstand wordt gedaan van de wettelijke verplichting tot betaling van levensonderhoud ten behoeve van [kind]. Ingevolge artikel 1:400 lid 2 BW is een dergelijke overeenkomst (waarbij van het volgens de wet verschuldigde levensonderhoud wordt afgezien) nietig.
7. Wat er ook zij van een tussen partijen eventueel gemaakte afspraak omtrent de kinderalimentatie ten behoeve van [kind], het hof zal gelet op het geldende recht - rekening houdend met de behoefte van [kind] enerzijds en met de draagkracht van de man anderzijds - zelfstandig beoordelen in hoeverre de man gehouden is bij te dragen in de kosten van haar opvoeding en verzorging.
De ingangsdatum
8. Beide partijen hebben ter zitting in hoger beroep -desgevraagd- verklaard dat [kind], nadat zij een aantal maanden bij de man had gewoond, in september 2008 weer bij de moeder is gaan wonen. Daarom zal het hof dezelfde ingangsdatum als de rechtbank hanteren en de door de man aan de vrouw (eventueel) te betalen bijdrage ten behoeve van [kind] vaststellen met ingang van 22 oktober 2008, de datum waarop het inleidend verzoekschrift van de vrouw bij de rechtbank is ingediend.
De behoefte van [kind]
9. Het hof zal de behoefte van [kind] conform de Trema-normen bepalen.
Voor de bepaling van de behoefte van het kind dient het gezinsinkomen ten tijde van de relatie van partijen tot uitgangspunt te worden genomen. Verhoging van het inkomen van de niet-verzorgende ouder na beëindiging van de relatie behoort echter invloed te hebben op de vaststelling van de behoefte van het kind. Immers, indien de relatie zou hebben voortgeduurd zou die verhoging ook een positieve invloed hebben gehad op het bedrag dat ten behoeve van het kind zou zijn uitgegeven. Voor het geval het inkomen van de onderhoudsplichtige ouder het voormalige gezinsinkomen overschrijdt, is daarom vanaf dat moment dat hogere inkomen de maatstaf voor de bepaling van de kosten van het kind.
10. Ter zitting in hoger beroep hebben partijen verklaard dat het netto gezinsinkomen tijdens hun relatie bestond uit het inkomen van de man en circa ƒ 1.500,-- /
ƒ 1.600,-- per maand bedroeg.
Tussen partijen is niet in geschil dat het netto besteedbaar inkomen van de man thans hoger is dan het netto besteedbaar gezinsinkomen tijdens de periode dat partijen nog samenwoonden. Het netto besteedbaar inkomen van de man bedraagt thans - zoals blijkt uit de aan het beroepschrift van de man gehechte draagkrachtberekening - € 2.095,-- per maand.
11. Uitgaande van de CBS-Nibud tabel met betrekking tot het eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen, de leeftijd van [kind] en het hiervoor genoemde inkomen van de man, is het hof van oordeel dat de behoefte van [kind] in redelijkheid dient te worden bepaald op € 250,-- per maand.
De draagkracht van de man
12. De man stelt dat zijn draagkracht betaling van de door de vrouw verzochte bijdrage ten behoeve van [kind] niet toelaat. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op onderstaande posten zoals opgenomen in de draagkrachtberekening van de man d.d. 24 november 2009.
* Het inkomen
13. Tussen partijen is niet in geschil dat de man inkomsten uit reguliere arbeid genereert van € 32.010,-- bruto per jaar (inclusief het vakantiegeld), omgerekend
€ 2.449,- bruto per maand (exclusief het vakantiegeld). Dit inkomen blijkt ook uit de door de man in het geding gebrachte salarisspecificatie van september 2009 van Novatec WSW.
14. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de man dit inkomen van
€ 2.449,-- bruto per maand tot uitgangspunt nemen. De man heeft de stelling van de vrouw dat hij daarnaast tevens substantiële neveninkomsten heeft uit het verzorgen van muziekoptredens gemotiveerd weersproken. Zonder nadere motivering van de vrouw zijn de extra neveninkomsten van de man door de vrouw dan ook onvoldoende onderbouwd. Aan die stelling gaat het hof derhalve voorbij.
*De woonlasten
15. Niet is in geschil dat de man een eigen woning bewoont en dat de lasten van die woning aan rente wegens hypothecaire leningen € 403,-- per maand en aan forfait overige eigenaarslasten € 95,-- per maand bedragen. Evenmin is in geschil dat het (fiscale) eigenwoning-forfait € 1.147,-- per jaar bedraagt.
16. Nu de man - zoals tussen partijen vast staat - samenwoont met een partner met eigen inkomsten uit arbeid, geldt voor de vaststelling van de alimentatie als uitgangspunt dat de man en zijn huidige partner de woonlasten gelijkelijk dienen te delen.
17. In hetgeen de man ter zitting heeft aangevoerd vindt het hof voldoende aanleiding om van voormeld uitgangspunt af te wijken. Het hof is met de man van mening dat bij de berekening van zijn draagkracht in redelijkheid de gehele door hem opgevoerde woonlast dient te worden meegenomen. Zijn partner heeft weliswaar eigen inkomsten uit arbeid, maar dit is een zodanig laag inkomen, te weten - zoals de man ter zitting heeft verklaard - een inkomen op basis van een 12-uur contract van omstreeks € 400,-- bruto per vier weken, dat het niet redelijk is om de woonlasten voor de helft aan haar toe te rekenen.
* De premie ziektekosten
18. Uit de door de man bij het beroepschrift overgelegde salarisstrook van september 2009 van Novatec WSW blijkt dat de man aan Achmea Zorgverzekeraar een bedrag van € 231,30 per maand aan premie zorgverzekering betaalt.
Gelet op de hoogte van dat bedrag gaat het hof ervan uit dat het een basis (en aanvullende) premie zorgverzekering voor hemzelf en zijn partner betreft.
De partner van de man wordt geacht in eigen levensonderhoud te kunnen voorzien en vanuit haar inkomen wordt zij geacht, in het licht van artikel 1:400 lid 1 BW, haar eigen ziektekosten te voldoen. De door de man te betalen premie ten behoeve van zijn partner zal in de draagkrachtberekening van de man buiten beschouwing worden gelaten. Bij gebrek aan overige gegevens gaat het hof ervan uit dat de man voor zichzelf maandelijks een (basis en aanvullende) premie betaalt ten hoogte van € 115,50.
19. Hierbij dient te worden opgeteld de inkomensafhankelijke premie die door de werkgever van de man wordt ingehouden en afgedragen, welke blijkens de salarisspecificatie € 156,24 per maand (afgerond € 1.875,-- per jaar) bedraagt.
20. Verder volgt uit de door de man overgelegde stukken dat het eigen risico van
€ 155,-- volledig door hem is gerealiseerd. Het hof zal daarom in de draagkrachtberekening rekening houden met een bedrag van € 13,-- per maand aan eigen risico.
21. Ter zitting in hoger beroep is voorts gebleken dat de man een zorgtoeslag geniet van € 34,-- per maand. Ervan uitgaande dat de man genoemde zorgtoeslag voornamelijk ontvangt in verband met het (lage) inkomen van zijn partner acht het hof het redelijk om de zorgtoeslag in het geheel ten goede van zijn partner te laten komen en deze voor de bepaling van de draagkracht van de man buiten beschouwing laten.
Wel zal het hof, overeenkomstig de aanbeveling van de werkgroep Alimentatienormen een bedrag van € 43,-- per maand (welk bedrag gelijk is aan de in de bijstandsnorm begrepen nominale premie ZVW van € 43,-- per maand) in mindering brengen op de ziektekosten van de man, nu dit bedrag dient te worden voldaan uit de alimentatie vrije voet.
22. Tussen partijen is vervolgens in geschil of bij de berekening van de draagkracht van de man rekening gehouden moet worden met ziektekosten die niet worden vergoed door de ziektekostenverzekeraar van de man. De man raamt deze kosten op een totaalbedrag van € 174,-- per maand ( 2.096,-- per jaar).
23. Het hof is van oordeel dat de door de man gestelde bijzondere extra ziektekosten niet, althans onvoldoende zijn onderbouwd in het licht van de betwisting daarvan door de vrouw. Het enkele overleggen van de IB aangifte is daartoe onvoldoende. Het hof zal dan ook daarvoor geen post opnemen in de draagkrachtberekening.
24. Gelet op het voorgaande zal het hof bij de berekening van de draagkracht van de man rekening houden met de totale premie ziektekosten van (€ 115,50 plus
€ 156,24 plus € 13,-- minus € 43,--) afgerond € 242,- per maand.
* De kosten kinderopvang
25. Het hof zal geen rekening houden met de door de man in zijn draagkrachtberekening opgevoerde bedrag ad € 12,-- voor kosten kinderopvang/ overblijven [naam], een zoon van de partner van de man. De partner van de man wordt geacht deze kosten te dragen. Zoals de man ter zitting heeft verklaard ontvangt zijn partner voor haar twee kinderen kinderalimentatie van ongeveer
€ 150,-- per maand. Het hof gaat ervan uit dat de opgevoerde kosten ad € 12,-- per maand in ieder geval daaruit kunnen worden voldaan.
* De premie begrafenisverzekering
26. Het hof zal geen rekening houden met de premie begrafenisverzekering van
€ 27,-- per maand. Een dergelijke voorziening behoort niet ten laste van de draagkracht te worden gebracht, nu deze geen prioriteit heeft boven kinderalimentatie.
* De schuld van de man
27. Tussen partijen is in geschil of bij de berekening van de draagkracht van de man rekening moet worden gehouden met de door hem gestelde schuld aan zijn ouders ten hoogte van 10.000,-- voor de aanschaf van een nieuwe auto. De man voert ter zake een post op van € 200,-- per maand.
28. Bij de beoordeling van deze vraag geldt als uitgangspunt dat in beginsel al de schulden van een onderhoudsplichtige van invloed zijn op diens draagkracht. Wel kan er reden zijn aan bepaalde schulden voor die draagkracht geen of minder gewicht toe te kennen, zoals wanneer deze onnodig zijn aangegaan of wanneer op deze schulden niet daadwerkelijk wordt afgelost.
29. Het hof gaat ervan uit dat de man per maand € 200,-- contant aflost op deze schuld aan zijn ouders, nu hetgeen de man ter zake ter zitting heeft gesteld het hof aannemelijk voorkomt, ondersteund wordt door de in het geding gebrachte verklaring van [naam] d.d. 4 mei 2009, en door de vrouw ter zitting niet nader is weersproken. Daarbij overweegt het hof dat € 10.000,- niet bovenmatig voorkomt voor de aanschaf van een auto. Gelet hierop en nu de man de auto nodig heeft voor zijn werk en daarmee voor het behoud van zijn inkomen, acht het hof het redelijk om rekening te houden met genoemde aflossing van € 200,-- per maand.
* De kosten omgangsregeling
30. Het hof zal rekening houden met genoemde post, nu beide partijen ter zitting hebben aangegeven dat [kind] regelmatig bij de man verblijft. Het door de man in zijn berekening opgevoerde bedrag van € 35,-- per maand komt het hof in deze niet onredelijk voor.
* De overige posten
31. Het hof zal geen rekening houden met de door de man in zijn draagkrachtberekening onder de punten 129 en 134 opgenomen posten "andere bijzondere kosten" ad € 36,-- per maand respectievelijk " overige kosten" ad € 198,-- per maand, nu door de man op deze punten in zijn beroepschrift noch ter zitting in hoger beroep enige toelichting is verschaft.
* De draagkrachtberekening
32. Gelet op het vorenstaande en verder uitgaande van de overige niet betwiste gegevens komt het hof tot de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekening waaruit blijkt dat de man (naar de tarieven van januari 2009) een draagkrachtruimte van € 423,-- per maand heeft.
Van deze draagkrachtruimte is 60% en gelet op de aanbeveling van de werkgroep Alimentatienormen met ingang van 1 juli 2009 70%, derhalve afgerond € 254,-- per maand respectievelijk € 296,-- per maand beschikbaar voor alimentatie.
Het fiscaal voordeel dat de man over de bijdrage ten behoeve van [kind] kan genieten bedraagt afgerond € 57,-- per maand.
* De conclusie
33. Gelet op de draagkracht van de man dient hij in staat te worden geacht de conform de behoefte van [kind] vastgestelde bijdrage van € 250,-- per maand te betalen. Daarbij verdient opmerking dat van de vrouw, nu haar inkomsten op bijstandsniveau liggen, geen bijdrage in de kosten van [kind] kan worden gevergd.
34. Ten aanzien van de stelling van de man (ter zitting) dat hij reeds bijdraagt in de kosten van [kind] door maandelijks op haar rekening zakgeld van € 35,-- te storten, overweegt het hof dat de man deze betaling uit zijn vrije ruimte dient te voldoen. Het hof vindt geen reden om de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage ten behoeve van [kind] met dit bedrag te verminderen, in het bijzonder in aanmerking nemende dat de man toegang heeft tot de rekening van [kind] en zoals ter zitting is gebleken met gelden uit deze rekening zijn autokosten en zijn advocaatkosten heeft voldaan. Dat hij zulks - zoals hij stelt - in overleg met [kind] heeft gedaan maakt dit niet anders.
Slotsom
35. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Melssen, (voorzitter), Garos en Schipmölder, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 21 september 2010 in bijzijn van de griffier.