Beschikking d.d. 21 december 2010
Zaaknummer 200.039.750
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[Naam man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S.Y. Dijkstra,
kantoorhoudende te Groningen,
[Naam vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.W. van Wulfften Palthe,
kantoorhoudende te Hilversum.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 13 mei 2009 heeft de rechtbank Leeuwarden bepaald dat de minderjarige [naam kind] (hierna: [kind]), geboren op [1993] te [plaats], vanaf 1 juni 2008 zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw en is voorts een omgangsregeling vastgesteld tussen [kind] en de man. Verder is de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 14 december 2007 voor wat betreft de kinder- en partneralimentatie gewijzigd in die zin dat met ingang van
15 januari 2009 de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] is bepaald op € 800,- per maand en in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op € 1.000,- per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 10 augustus 2009, heeft de man verzocht de beschikking van 13 mei 2009 te vernietigen en opnieuw beslissende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, als hij in het petitum van zijn beroepschrift heeft verwoord.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 21 september 2009, heeft de vrouw het verzoek voor wat betreft de kinder- en partneralimentatie bestreden, in zoverre verzoekt zij het hof de beschikking van 13 mei 2009 te bekrachtigen. Voor wat betreft de door de man verzochte omgangsregeling gaat de vrouw akkoord en refereert zij zich aan het oordeel van het hof.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 25 maart 2010 met bijlagen van mr. Dijkstra, een faxbericht d.d. 26 maart 2010, een brief van 30 maart 2010 en een brief van 1 april 2010 van mr. Van Wulfften Palthe, alle drie met bijlagen. Het hof heeft mr. Dijkstra in de gelegenheid gesteld om binnen één week na de zitting nog een reactie te geven op laatstgenoemde brief. Dat heeft zij bij faxbericht van 13 april 2010 gedaan.
Van de minderjarige [kind] is op 15 maart 2010 een brief binnengekomen waarin hij zijn mening over de kinderalimentatie heeft gegeven.
Ter zitting van 6 april 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaat.
De beoordeling
Vaststaande feiten
1. Partijen zijn op 17 maart 1989 met elkaar getrouwd. Uit dit huwelijk is [kind] geboren.
2. Partijen hebben op 5 december 2007 een echtscheidingsconvenant gesloten. Daarin is - voor zover hier van belang - het volgende opgenomen:
A. Ten aanzien van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, zal de man maandelijks tot 1 januari 2010 bij vooruitbetaling aan de vrouw voldoen € 454,- bruto. Partijen zijn uitgegaan van een door de vrouw te verwerven bruto winst van € 45.000,-. Herziening van dit bedrag op grond van een eventueel winstsurplus ten opzichte van de € 45.000,- grens van de vrouw is voor 2008 en 2009 uitgesloten.
Partijen sluiten indexering uit voor 2008 en 2009.
Partijen verplichten zich ertoe de alimentatie op 1 januari 2010 te herzien op basis van het
- inkomensniveau van de vrouw
- vervallen van een deel van de alleenstaande ouderkorting.
Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat de partneralimentatie onder meer zal worden aangepast indien:
- de zorgsituatie betreffende [kind] is gewijzigd (wijziging betreffende het co-ouderschap) of [kind] op een ander woonadres zal worden ingeschreven.
C. [kind] zal het hoofdverblijf in gelijke mate delen tussen partijen (co-ouderschapsregeling). Partijen zullen bij helften bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind].
Partijen zullen hiertoe een gezamenlijke rekening openen, uitsluitend ten behoeve van de kosten van [kind].
Partijen verplichten zich maandelijks een bijdrage op deze rekening te storten van ieder € 200,-.
D. De man zal maandelijks aan de vrouw € 236,64 bij vooruitbetaling voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind]. Partijen sluiten indexering van dit bedrag voor 2008 en 2009 uit.
Partijen verplichten zich ertoe de alimentatie op 1 januari 2010 te herzien op basis van het
- inkomensniveau van de vrouw
- vervallen van een deel van de alleenstaande ouderkorting.
Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat de kinderalimentatie onder meer zal worden aangepast indien:
- de zorgsituatie betreffende [kind] is gewijzigd (wijziging betreffende het co-ouderschap) of [kind] op een ander woonadres zal worden ingeschreven.
3. Bij beschikking van 14 december 2007 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en - overeenkomstig het convenant - bepaald dat de man tot 1 januari 2010 € 236,64 per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] en € 454,- per maand in de kosten van levensonderhoud van de vrouw onder uitsluiting van de wettelijke indexeringen van 1 januari 2008 en 1 januari 2009.
4. Het huwelijk van partijen is op 3 januari 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
5. [kind] is op 1 juni 2008 bij de vrouw gaan wonen. Naar aanleiding van deze verandering heeft de vrouw zich op 15 januari 2009 tot de rechtbank gewend met het verzoek de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] met ingang van 1 juni 2008 te bepalen op € 800,- per maand en de bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud op € 1.000,- per maand.
6. Bij verweerschrift van 11 februari 2009 heeft de man zich tegen het verzoek van de vrouw verweerd en bij wege van een zelfstandig verzoek verzocht de door hem aan haar te betalen partneralimentatie op nihil te stellen.
7. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing is het appel van de man gericht.
De toedeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [kind]
8. Partijen zijn het erover eens dat het goed is dat [kind] één weekend per twee weken en de helft van de vakanties - kort gezegd - omgang heeft met zijn vader.
Wel is het zo dat [kind] inmiddels 17 jaar oud is. Bovendien heeft hij een vriendin in [woonplaats] waar hij in de weekenden heengaat. Dit betekent dat het steeds lastiger wordt [kind] te verplichten omgang met de vader te hebben volgens een vast stramien. Partijen zijn zich daar van bewust.
Gelet op deze overeenstemming tussen partijen, het gegeven dat [kind] op [2011] meerderjarig wordt en vanaf die datum geen regeling op hem meer van toepassing is, en de wijze waarop de rechtbank in de beschikking waarvan beroep deze regeling heeft omschreven zal het hof volstaan met het bekrachtigen van de beschikking waarvan beroep op dit punt.
De behoefte van [kind] en de draagkracht van de man
9. Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [kind] € 1.095,- per maand bedraagt. Ook de draagkracht van de man staat niet ter discussie.
De geschilpunten
10. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
ten aanzien van de kinderalimentatie
- de draagkracht van de vrouw en wel op de volgende punten:
- het inkomen;
- de aanvullende alleenstaande ouderkorting;
- het aandeel van elk van partijen in de kosten van [kind];
ten aanzien van de partneralimentatie
- de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw;
- de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man;
- de jusvergelijking.
Het inkomen van de vrouw
11. Tussen partijen is in geschil welke winst uit onderneming bij de berekening van de draagkracht van de vrouw tot uitgangspunt dient te worden genomen.
12. Als uitgangspunt geldt dat de winst uit onderneming wordt vastgesteld door middeling van de winsten over de laatste drie jaren van de onderneming. Hiervan kan onder meer worden afgeweken wanneer een van deze jaren niet representatief is ten gevolge van oorzaken die buiten de normale bedrijfslijn liggen.
13. De ingangsdatum van de gewijzigde alimentatieverplichting van de man is 15 januari 2009. Daarom zal het hof, evenals de vrouw in haar meest recente draagkrachtberekening (uitgedraaid op 1 april 2010) heeft gedaan, uitgaan van het gemiddelde bedrijfsresultaat over 2007, 2008 en 2009, zijnde € 45.782,- per jaar. Dit bedrag is vrijwel gelijk aan de door de vrouw te verwerven bruto winst van € 45.000,- waar partijen van zijn uitgegaan bij het opstellen van het echtscheidingsconvenant.
De aanvullende alleenstaande ouderkorting
14. De vrouw had in 2009 recht op de aanvullende alleenstaande ouderkorting, zodat
daarmee rekening moet worden gehouden. Met ingang van 1 januari 2010 kan de vrouw geen aanspraak meer maken op deze korting.
Het aandeel van elk van partijen in de kosten van [kind]
15. Voor het overige heeft de man de onder 13 genoemde draagkrachtberekening van
de vrouw niet betwist. Rekening houdend met de aanvullende alleenstaande ouderkorting volgt daaruit - naar de tarieven van januari 2009 - dat de vrouw met ingang van 15 januari 2009 € 821,- per maand beschikbaar heeft voor alimentatie.
Met ingang van 1 januari 2010 is dat € 761,- per maand. Beide (aangepaste) draagkrachtberekeningen zijn aangehecht.
16. De draagkracht van de man staat niet ter discussie. Daarvoor zal het hof aansluiting zoeken bij draagkrachtberekening a van de rechtbank, uitgedraaid op 23 april 2009. Daaruit volgt dat de man, naar de tarieven van januari 2009,
€ 2.494,- per maand beschikbaar heeft voor alimentatie en € 71,- per maand aan fiscaal voordeel kan genieten.
17. De totale draagkracht van partijen bedraagt over de periode van 15 januari 2009 tot 1 januari 2010 € 821,- + € 2.494,- + € 71,- = € 3.386,-. De verdeling van de kosten van [kind] over beide ouders kan dan berekend worden als volgt:
- het deel van de vrouw bedraagt: 821/3386 x 1095 = € 266,- per maand;
- het deel van de man bedraagt: (2494 + 71)/3386 x 1095 = € 829,- per maand.
18. Met ingang van 1 januari 2010 bedraagt de totale draagkracht van partijen € 761,- + € 2.494,- + € 71,- = € 3.326,-. De verdeling van de kosten van [kind] over beide ouders kan dan berekend worden als volgt:
- het deel van de vrouw bedraagt: 761/3326 x 1095 = € 251,- per maand;
- het deel van de man bedraagt: (2494 + 71)/3326 x 1095 = € 844,- per maand.
19. Op grond van het vorenstaande is de conclusie dat het door de vrouw gedane verzoek om te bepalen dat de man € 800,- per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] kan worden toegewezen.
De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw
20. Tussen partijen is in geschil op welk bedrag de behoefte van de vrouw, mede gelet op de welstand tijdens het huwelijk, dient te worden vastgesteld.
21. Als uitgangspunt geldt dat de behoefte van de gewezen echtgeno(o)t(e) wordt gesteld op het bedrag dat nodig is om een staat te voeren die de onderhoudsgerechtigde in redelijkheid past, daarbij (mede) gelet op de welstand van partijen gedurende het huwelijk.
22. Bij het bepalen van de mede aan de welstand gerelateerde behoefte zal zowel in aanmerking moeten worden genomen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als het uitgaven- en bestedingspatroon in diezelfde periode. De hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven geven immers een aanwijzing voor het niveau waarop de onderhoudsgerechtigde na de beëindiging van het huwelijk, wat de kosten van levensonderhoud betreft, in redelijkheid aanspraak kan maken. Ook (de mogelijkheid van) vermogensvorming zal in beginsel - afhankelijk van de omstandigheden - bijdragen tot het oordeel dat de echtelieden in een bepaalde welstand hebben geleefd. Daarbij gaat het niet alleen om consumptieve bestedingen. De welstand van partijen tijdens het huwelijk wordt mede bepaald door het gedeelte van het inkomen dat is gespaard, belegd of in duurzame goederen is geïnvesteerd.
23. De behoefte zal daarnaast zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële kosten van levensonderhoud worden bepaald. In hoeverre de vaste lasten en overige, vaak globaal te schatten, uitgaven of reserveringen voor te verwachten lasten van de onderhoudsgerechtigde redelijk zijn, zal mede beoordeeld moeten worden naar de mate van welstand zoals op vorenbedoelde wijze vastgesteld.
24. Ter bepaling van de welstand van partijen ten tijde van het huwelijk verdient het doorgaans de voorkeur uit te gaan van de laatste (drie) jaren voorafgaand aan het uiteengaan van partijen. Partijen hebben evenwel slechts dispuut over de vraag of het jaar 2006 of het jaar 2007 als uitgangspunt moet gelden. Het hof zal zich dan ook beperken tot doe keuze en overweegt in dat kader het volgende.
25. Partijen hebben zich op 28 oktober 2007 voor het eerst tot de echtscheidingswinkel.nl gewend met het verzoek hun belangen te behartigen bij de realisatie van hun echtscheiding. Mr. P.B.J. Roestenburg-Dekker van de echtscheidingswinkel.nl heeft partijen bijgestaan, hetgeen op 5 december 2007 heeft geleid tot het sluiten van een echtscheidingsconvenant door partijen.
Mr. Roestenburg-Dekker heeft op 7 december 2007 namens partijen een gezamenlijk verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend bij de rechtbank. De echtscheidingsbeschikking dateert van 14 december 2007.
26. Uit de overgelegde correspondentie tussen partijen en mr. Roestenburg-Dekker blijkt dat laatstgenoemde is uitgegaan van het netto gezinsinkomen van 2006. Dat inkomen is vastgesteld op (afgerond) € 6.920,- per maand. Aan de hand hiervan is de behoefte van [kind] bepaald op € 1.095,- per maand en de behoefte van partijen op elk (afgerond) € 3.495,- per maand. De man stelt dat dit een bewuste keuze van partijen is geweest, omdat de vrouw in 2007 met het oog op de op handen zijnde echtscheiding aanzienlijk meer is gaan verdienen dan tijdens het huwelijk gebruikelijk was. De vrouw betwist dit. Zij stelt niet actief te zijn betrokken in de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant. Zij is van mening dat dient te worden uitgegaan van het gezinsinkomen van 2007, aangezien de echtscheidingsbeschikking dateert van 14 december 2007 en partijen heel 2007 nog hebben samengewoond.
27. Het hof is van oordeel dat in het jaar 2007 teveel is gebeurd en veranderd om de welstand van partijen ten tijde van het huwelijk aan dit jaar te kunnen afmeten. Bovendien heeft mr. Van Wulfften Palthe ter zitting aangegeven dat 2007 op zakelijk gebied een uitzonderlijk topjaar was voor de vrouw, hetgeen ook blijkt uit de overgelegde jaarstukken van [naam van] Consultancy. Dat partijen in 2007 nog gezamenlijk genoten hebben van de zakelijke successen van de vrouw in dat jaar en dat zij toen reeds gewend waren geraakt aan het daarmee gepaard gaande hogere inkomen lijkt niet aannemelijk.
28. Al met al ziet het hof geen aanleiding af te wijken van hetgeen mr. Roestenburg-Dekker heeft berekend, zodat de behoefte van de vrouw - mede gelet op de welstand tijdens het huwelijk - gesteld kan worden op € 3.495,- netto per maand.
29. Het hof is het met de vrouw eens dat deze behoefte gecorrigeerd dient te worden met een nettopremie arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 138,- per maand en een nettopensioenpremie van € 183,- per maand. Deze lasten heeft de vrouw er na de echtscheiding bij gekregen en deze worden als redelijk beschouwd. Weliswaar
hebben partijen, zoals de man aanvoert, rond de totstandkoming van de regelingen in het kader van de echtscheiding mogelijk afgesproken dat deze regelingen (deels) niet getroffen zouden worden - al wijst een aantal passages uit brieven van partijen aan mr. Roestenburg-Dekker in een andere richting - , dit neemt niet weg dat de vrouw bij nader inzien alsnog van mening mag zijn dat zij deze regelingen wel moet treffen. In dat geval dient het hof de hierboven gemaakte afweging te maken.
30. Anders dan de vrouw meent dient haar behoefte niet gecorrigeerd te worden met haar eigen aandeel in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind], aangezien diens kosten reeds vóór de behoefteberekening van het gezinsinkomen zijn afgetrokken. De redenering van de vrouw zou ten onrechte tot een dubbele aftrek leiden.
31. Op grond van het vorenstaande wordt de behoefte van de vrouw gesteld op
€ 3.495,- + € 138,- + € 183,- = € 3.816,- netto per maand.
De behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man
32. Tussen partijen is in geschil in hoeverre de vrouw middels eigen inkomsten in haar behoefte kan voorzien.
33. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:157 lid 1 BW heeft een gewezen echtgenoot recht op een uitkering tot levensonderhoud, indien deze niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven.
34. De werkelijke of fictieve (dit is: in redelijkheid te verwerven) inkomsten van de onderhoudsgerechtigde verminderen de behoefte aan een bijdrage van de onderhoudsplichtige. Dit zal leiden tot een nihilstelling of vermindering van de alimentatie op grond van de omstandigheid dat de onderhoudsgerechtigde geheel of gedeeltelijk in eigen levensonderhoud voorziet of kan voorzien.
35. Zoals hiervoor onder 13 is overwogen wordt uitgegaan van het gemiddelde bedrijfsresultaat over 2007, 2008 en 2009, zijnde € 45.782,- per jaar.
36. Met de vrouw is het hof van oordeel dat, zowel voor de berekening van het netto gezinsinkomen als voor de berekening van de behoeftigheid van de ex-echtgenote, de fiscale voordelen buiten beschouwing dienen te blijven. Deze komen pas aan de orde in de draagkrachtberekening. Nu de man de door de vrouw ter zitting overgelegde berekening van het besteedbaar inkomen, uitgedraaid op 1 april 2010, verder niet heeft weersproken, gaat het hof ervan uit dat de vrouw, rekening houdend met de aanvullende alleenstaande ouderkorting, in 2009 met een bedrag van € 3.219,- netto per maand zelf in haar behoefte kon voorzien en met ingang van 1 januari 2010 met € 3.122,- netto per maand. Beide berekeningen zijn aangehecht.
37. De behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man bedraagt dan in 2009
€ 3.816,- minus € 3.219,- = € 597,- netto per maand, hetgeen in het geval van de vrouw afgerond € 1.030,- bruto per maand bedraagt. Met ingang van 1 januari 2010 bedraagt de behoeftigheid van de vrouw € 3.816,- minus € 3.122,- = € 694,- netto per maand, zijnde ongeveer € 1.200,- bruto per maand.
38. Op grond van het voorgaande is het door de vrouw gedane verzoek om te bepalen dat de man € 1.000,- per maand dient bij te dragen in de kosten van haar levensonderhoud alleszins redelijk.
De jusvergelijking
39. Bij het toekennen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud is het in het
algemeen redelijk dat de onderhoudsgerechtigde niet méér vrij besteedbaar overhoudt dan de onderhoudsplichtige. Het hof zal derhalve de vrij besteedbare ruimte van de vrouw vergelijken met de vrij besteedbare ruimte van de man, teneinde aan de hand daarvan te bezien welke bijdrage de man dient te voldoen.
40. Uit de aangehechte jusvergelijking blijkt dat de vrouw in 2009 niet in een financieel gunstiger positie komt te verkeren dan de man, in het geval laatstgenoemde € 1.000,- per maand partneralimentatie aan haar dient te betalen. De uitkomst van deze jusvergelijking is zodanig dat, gelet op de overigens geringe verschillen in 2010, met ingang van 1 januari van dat jaar hetzelfde geldt.
Slotsom
41. Op grond van het voorgaande dient te worden beslist als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.