ECLI:NL:GHLEE:2010:BP0674

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.077.202
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een appellant wegens het niet nakomen van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 23 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, die in eerste aanleg door de rechtbank Assen was beëindigd. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant niet voldeed aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling, zoals het niet aanvragen van een uitkering en het niet voldoen aan de sollicitatieverplichting. De appellant had weliswaar een 0-urencontract, maar dit ontsloeg hem niet van de verplichting om actief naar werk te zoeken en zijn bewindvoerder op de hoogte te houden van zijn situatie.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet in persoon ter zitting is verschenen, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen. Hierdoor kon hij geen nadere toelichting geven op zijn standpunt. Het hof heeft de argumenten van de appellant, dat hij zich had ingespannen om werk te vinden, niet overtuigend geacht, vooral omdat hij geen bewijsstukken van sollicitaties had overgelegd en geen afdracht aan de boedelrekening had verricht. Het hof concludeert dat de appellant de afspraken die tijdens een eerder verhoor waren gemaakt, niet is nagekomen en dat er geen deugdelijke reden was voor zijn afwezigheid.

Op basis van artikel 350, derde lid, aanhef en onder c, van de Faillissementswet heeft het hof geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling terecht is beëindigd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij de schuldsaneringsregeling van de appellant is beëindigd, en stelt vast dat de appellant niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen, wat leidt tot de conclusie dat de schuldsaneringsregeling niet kan voortduren.

Uitspraak

Arrest d.d. 23 december 2010
Zaaknummer 200.077.202
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Arrest in de zaak van
[Naam],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. H.H. Gerdes, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van 9 november 2010 heeft de rechtbank Assen op voordracht van de rechter-commissaris de sedert 13 oktober 2009 ten aanzien van [appellant] van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling beëindigd.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 16 november 2010, heeft [appellant] verzocht voornoemd vonnis te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat de op 13 oktober 2009 uitgesproken schuldsaneringsregeling ten aanzien van hem van toepassing blijft.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief, met bijlagen, van 13 december 2010 van de bewindvoerder mr. J.H. Hemmes.
Ter zitting van 15 december 2010 is de zaak behandeld. Verschenen is mr. Gerdes. [appellant] is - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet verschenen. De bewindvoerder mr. Hemmes is - met bericht - niet verschenen.
De beoordeling
Aanduiding van het geschil
1. De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, aanhef en onder c, van de Faillissementswet (hierna: Fw). De rechtbank is van oordeel dat [appellant] niet heeft voldaan aan de uit schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Hiertoe overweegt de rechtbank - samengevat - dat [appellant] zich niet heeft gehouden aan de afspraken die tijdens het verhoor op 15 juli 2010 zijn gemaakt, als gevolg waarvan [appellant] mogelijk zijn schuldeisers heeft benadeeld en er een nieuwe schuld is ontstaan aan Groene Land. Dat [appellant] om principiële redenen weigert een uitkering aan te vragen, komt volgens de rechtbank voor zijn rekening en risico. [appellant] heeft weliswaar vanaf 29 september 2010 voor een half jaar een
0-urencontract gekregen, maar hij heeft voorafgaande aan deze periode niet aangetoond dat hij voor inkomen heeft gezorgd en heeft de bewindvoerder geen bewijzen van sollicitaties doen toekomen. Het hebben van een 0-urencontract ontslaat [appellant] volgens de rechtbank niet van de verplichting om te solliciteren nu er geen garantie is dat [appellant] daadwerkelijk 36 uur per week werkzaam zal zijn.
Tevens stelt de rechtbank vast dat [appellant] de bewindvoerder niet heeft geïnformeerd dat hij na het verhoor heeft besloten om werk te zoeken in plaats van zich te laten behandelen bij de GGZ omdat hij zich beter voelde.
2. [appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiertegen in hoger beroep gekomen.
Het oordeel
3. Op grond van artikel 350, derde lid, aanhef en onder c, Fw kan de schuldsaneringsregeling tussentijds worden beëindigd indien de schuldenaar een of meer verplichtingen die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien niet naar behoren nakomt. Het hof dient te onderzoeken of ten aanzien van [appellant] van de genoemde beëindigingsgrond sprake is. Het overweegt daartoe als volgt.
4. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat [appellant] in strijd met de tijdens het verhoor op 15 juli 2010 met de rechter-commissaris, in een proces-verbaal vastgelegde afspraken, geen afspraak heeft gemaakt met de GGZ en evenmin een uitkering bij de gemeente heeft aangevraagd. [appellant] erkent dat hij de afspraken niet is nagekomen. Hij is echter van mening dat hij zich zeer heeft ingespannen om betaalde arbeid te vinden. [appellant] heeft erkend dat hij de bewindvoerder niet op de hoogte heeft gesteld van zijn keuze om geen contact op te nemen met de GGZ en geen uitkering aan te vragen.
5. Met betrekking tot de sollicitatieverplichting heeft [appellant] ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij vanaf 29 september 2010 gedurende een half jaar een 0-urencontract heeft gekregen. De bewindvoerder heeft echter aangegeven dat [appellant] hem hierover niet heeft geïnformeerd en dat het voor hem nog steeds niet duidelijk is of en zo ja hoeveel werkzaamheden [appellant] verricht en wat hij daarmee verdient. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van [appellant] aangegeven dat het 0-urencontract van [appellant] is beëindigd en dat hem niet bekend is dat [appellant] sollicitaties heeft verricht.
6. Ten aanzien van de afdrachtverplichting aan de boedelrekening heeft de bewindvoerder bij brief van 13 december 2010 verklaard dat [appellant] tot op dat moment geen enkele boedelafdracht heeft verricht.
7. Het hof merkt op dat [appellant] niet in persoon ter terechtzitting bij het hof is verschenen en dat hij het hof noch zijn raadsman heeft meegedeeld dat hij niet bij de behandeling van het hoger beroep aanwezig zou zijn. Aangezien niet is gebleken van een deugdelijke reden voor zijn afwezigheid, dient het naar het oordeel van het hof voor rekening van [appellant] te komen dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om het een en ander ter terechtzitting zelf toe te lichten.
8. Op grond van het bovenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat [appellant] niet heeft voldaan aan zijn informatie-, sollicitatie- en afdrachtverplichting. [appellant] is de afspraken van 15 juli 2010 niet nagekomen en heeft zijn bewindvoerder niet geïnformeerd dat hij geen contact heeft opgenomen met de GGZ en dat hij geen uitkering heeft aangevraagd. Ook heeft hij de bewindvoerder niet op de hoogte gebracht over de stand van zaken met betrekking tot het zoeken naar dan wel het verrichten van betaalde arbeid. Daarnaast heeft [appellant] geen bewijsstukken van sollicitaties overgelegd. Bovendien heeft [appellant] geen enkele afdracht aan de boedelrekening verricht.
9. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] op grond van artikel 350, derde lid, aanhef en onder c, Fw beëindigd dient te worden, nu ook overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Slotsom
10. Op grond van het voorgaande dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, G.M. van der Meer en A.W. Jongbloed, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 23 december 2010 in bijzijn van de griffier.