ECLI:NL:GHLEE:2011:BP0633

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000385-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling van echtgenote met beroep op noodweerexces

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 12 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Assen. De verdachte, geboren in 1964, werd beschuldigd van mishandeling van zijn echtgenote. De politierechter had hem eerder veroordeeld tot een straf, maar de verdachte ging in hoger beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep op 29 december 2010 werd het beroep op noodweer(exces) door de verdachte ingediend, waarbij hij stelde dat zijn handelen noodzakelijk was ter verdediging tegen een aanval van zijn vrouw, die hem met een navigatiesysteem zou hebben aangevallen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich niet kon beroepen op noodweer, omdat zijn reactie disproportioneel was ten opzichte van de aanval. De verdachte had zijn vrouw in de buik getrapt, wat het hof als een ernstige inbreuk op haar lichamelijke integriteit beschouwde. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een werkstraf van 40 uren voorwaardelijk op, met een proeftijd van twee jaren. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de stress door een faillissement en de invloed van alcoholgebruik door zijn echtgenote. De positieve ontwikkelingen in hun relatie werden ook meegewogen in de beslissing.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000385-10
Parketnummer eerste aanleg: 19-606525-08
Arrest van 12 januari 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 10 juli 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1964] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.T. Schlepers, advocaat te Stadskanaal.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep op 29 december 2010, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het aan hem ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf van 40 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks de periode van 25 december 2007 tot en met 3 november 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend zijn echtgenoot, althans een persoon, te weten [slachtoffer], in de buik en/of de maagstreek en/of tegen het hoofd en/of het lichaam heeft getrapt en/of geschopt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij op 3 november 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend zijn echtgenoot, te weten [slachtoffer], in de buik heeft getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
mishandeling.
Strafbaarheid
Verdachte heeft de hem verweten gedragingen niet betwist, maar aangevoerd dat de afweertrappen tegen zijn vrouw noodzakelijk waren, omdat hij, verdachte, door haar werd aangevallen. Zijn vrouw hanteerde daarbij een navigatiesysteem aan een snoer als wapen. Hetgeen hem wordt verweten -zo luidt zijn stelling- heeft hij gedaan teneinde zichzelf te verdedigen.
Indien er door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer zal de rechter moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden naar luid van artikel 41 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. De vraag of een gedraging geboden is door de noodzakelijke verdediging - waarmee onder meer de proportionaliteitseis tot uitdrukking is gebracht - van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beslissing daaromtrent komt mede betekenis toe aan de feitelijke omstandigheden van het geval. Deze proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij - als verdedigingsmiddel - niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding (HR 12 januari 2010, LJN BK4155).
Is dit evenwicht volstrekt afwezig dan kan in de regel bezwaarlijk worden gesproken van een verdediging in de zin van het onderhavige artikel en zal een beroep op noodweer in de regel falen (HR 8 april 2008, NJ 2008, 233). Wanneer evenwel in het kader van de verdedigingshandeling sprake is van onevenwichtigheden in de belangenafweging tussen het gehanteerde middel in relatie tot het beoogde doel, die voortspruiten uit een hevige gemoedsbeweging, dan kan er onder omstandigheden een geslaagd beroep worden gedaan op noodweerexces.
Voor een beroep op noodweerexces luidt het beoordelingskader als volgt: Indien door of namens verdachte een beroep op noodweerexces is gedaan geldt wat betreft het door de rechter in te stellen onderzoek dat van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indien b. op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. Voorts volgt uit het vereiste dat de gedraging het onmiddellijk gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging, maar niet dat geheel uitgesloten is dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een 'dergelijk onmiddellijk gevolg' sprake is geweest, kan gewicht toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging (HR 27 mei 2008, NJ 2008, 510).
Feitelijke toedracht
Op grond van een zich in het dossier bevindende brief van [slachtoffer]
d.d. 27 november 2008 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof, stelt het hof vast dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf door [slachtoffer]. Verdachte heeft zich derhalve mogen verdedigen tegen voornoemde aanranding.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord te worden of het verdedigend handelen voldoet aan de eisen van subsidiairiteit en de proportionaliteit. Het hof stelt vast dat verdachte een grote sterke man is van -naar eigen zeggen- 130 kg, terwijl zijn echtgenote -eveneens volgens verdachtes verklaring- een tenger postuur heeft en 55 kg weegt. Daarnaast beoefent verdachte -wederom naar eigen zeggen- op hoog niveau vechtsporten. In haar aangifte heeft [slachtoffer] verklaard dat zij een gekneusde maagwand heeft overgehouden aan het incident. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof toegegeven dat zijn trappen redelijk hard kunnen zijn aangekomen bij zijn echtgenote. Tegen de achtergrond van voormelde feiten en omstandigheden acht het hof -anders dan verdachte- het tot tweemaal toe trappen in de maagstreek van [slachtoffer] disproportioneel. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Subsidiair heeft verdachte een beroep gedaan op noodweerexces. Uit het verhandelde ter terechtzitting is uit hetgeen verdachte over zijn wijze van verdedigen niet aannemelijk geworden dat er bij verdachte op enig moment sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging in de zin zoals hierboven omschreven. Nu ook verder in het dossier geen aanknopingspunten zijn aangetroffen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat sprake was bedoelde hevige gemoedsbeweging bij verdachte, faalt ook het beroep op noodweerexces.
Het hof acht de verdachte derhalve strafbaar, nu ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Op 3 november 2008 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn echtgenote. Verdachte heeft door aldus te handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Verdachte is, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Informatiedienst d.d. 7 oktober 2010, eerder veroordeeld voor strafbare feiten, doch niet voor soortgelijke feiten.
Het hof heeft voorts gelet op hetgeen door en namens verdachte ter terechtzitting van het hof naar voren is gebracht omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het is het hof gebleken dat verdachte en zijn echtgenote roerige tijden achter de rug hebben. Verdachte werd in de periode waarin het feit is gepleegd geconfronteerd met de gevolgen van het faillissement van zijn bedrijven. Daardoor liepen de spanningen bij zowel verdachte als zijn echtgenote op. Op 3 november 2008 is de situatie -mede door de invloed van het overmatige alcoholgebruik door de echtgenote van verdachte- geëscaleerd. Door in therapie te gaan hebben verdachte en zijn echtgenote thans weer een betere verstandhouding.
Het hof wil deze positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte en zijn echtgenote niet doorkruisen en ziet hierin -met de advocaat-generaal- aanleiding om de door de politierechter in eerste aanleg deels voorwaardelijk opgelegde straf, thans geheel in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van veertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van twintig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag;
beveelt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J.H. Bosch, voorzitter, mr. K. Lahuis en mr. L.T. Wemes, in tegenwoordigheid van mr. G.M. Fondse als griffier, zijnde mr. J.H. Bosch buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.