parketnummer: 24-001509-07
parketnummer eerste aanleg: 17-880333-06
Arrest van 18 januari 2011 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 5 juni 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1966] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en heeft beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2008, 13 oktober 2008, 30 november 2009, 31 augustus 2010,
7 oktober 2010 en 4 januari 2011, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder
1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde, kan de verdachte daarin niet worden ontvangen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het onder 2 en 6 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de periode die door de verdachte is doorgebracht in voorarrest, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen die aan hem worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, welke aanwijzingen ook kunnen inhouden dat de veroordeelde een behandeling zal volgen bij de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord Nederland of bij een soortgelijke instelling.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] gedeeltelijk zal worden toegewezen, tot een bedrag van € 2.000,-, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat de benadeelde partij [benadeelde 1] voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering.
Tevens heeft de advocaat generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] geheel zal worden toegewezen en dat daarbij de schadevergoedings-maatregel zal worden opgelegd.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de eerste rechter.
Reeds daarom zal het vonnis - voor zover dat vatbaar is voor hoger beroep - worden vernietigd en opnieuw recht worden gedaan.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd - voor zover hier van belang - dat:
2.
hij in of omstreeks de periode van 17 februari 1999 tot en met 7 november februari 2006 te [plaats], gemeente [gemeente], meermalen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [benadeelde 1], geboren op [1993], bestaande die ontucht hierin dat hij over de blote borsten en/of billen en/of vagina van die [benadeelde 1] heeft gestreeld en/of moest die [benadeelde 1] de penis van verdachte betasten en/of verdachte aftrekken;
6.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2001 tot en met 7 november 2006 te [plaats], gemeente [gemeente], meermalen, althans eenmaal, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde 2], zijnde de echtgenoot van verdachte), in de armen heeft geknepen en/of tegen een kast en/of deur en/of wand heeft geduwd en/of boven op de [benadeelde 2] is gaan liggen en/of haar heeft klem gedrukt terwijl zij op een bed lag of op de vloer, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vrijspraak ter zake van het onder 6 ten laste gelegde
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 6 aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe dat het wettig bewijs ter zake van het onder 6 ten laste gelegde weliswaar aanwezig is, maar dat het hof gerede twijfel heeft over de betrouwbaarheid van de aangifte van [benadeelde 2], nu de ten laste gelegde periode nagenoeg zes jaar bedraagt en de aangifte weinig specifieke aanknopingspunten kent.
Overweging met betrekking tot het bewijs voor het onder 2 ten laste gelegde
Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde is een voor de verdachte belastende aangifte gedaan door het slachtoffer, zijn dochter [benadeelde 1]. [benadeelde 1] is door het hof gehoord als getuige ter terechtzitting van 7 oktober 2010. Zij heeft (onder meer) verklaard dat haar vader, de verdachte, haar in de ten laste gelegde periode thuis heeft betast en gestreeld over de blote borsten, billen en vagina.
De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de onder 2 ten laste gelegde ontuchtige handelingen. De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de nodige vraagtekens kunnen worden gesteld bij de betrouwbaarheid van de door
[benadeelde 1] afgelegde verklaringen. Hiertoe is gesteld dat hetgeen aangeefster heeft verklaard over een aantal andere onderwerpen, zoals haar omgang met lover-boys en een door haar ondergane abortus, welke onderwerpen niet voorkomen op de tenlastelegging, aan haar fantasie moet zijn ontsproten en dat één en ander eveneens afbreuk doet aan haar betrouwbaarheid waar het haar verklaringen over de ten laste gelegde handelingen betreft.
Hetgeen aangeefster heeft verklaard omtrent de hieronder bewezen verklaarde ontuchtige handelingen, vindt bevestiging in zowel de verklaringen die [getuige 1] en [getuige 2] hebben afgelegd ter terechtzitting van het hof van 30 november 2009, als in de verklaring die de getuige [getuige 3] heeft afgelegd ter terechtzitting van het hof van 31 augustus 2010. Genoemde drie getuigen hebben daarbij allen verklaard dat de verdachte in een gesprek dat genoemde drie getuigen hebben gevoerd met de verdachte in aanwezigheid van [benadeelde 1], heeft beaamd c.q. toegegeven zich schuldig te hebben gemaakt aan ontuchtige handelingen als ter zake waarvan [benadeelde 1] aangifte heeft gedaan.
Daarnaast vindt hetgeen door aangeefster is verklaard bevestiging in de verklaringen die door de getuigen [getuige 4] en [getuige 5], de overburen van de verdachte, zijn afgelegd bij de politie, bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting van het hof van 13 oktober 2008 zijn afgelegd. Zij hebben onder meer verklaard dat zij hebben gezien dat de verdachte zijn dochter [benadeelde 1] in haar slaapkamer heeft betast.
Niet gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan aangenomen zou moeten worden dat aangeefster, waar het de hieronder bewezen verklaarde ontuchtige handelingen betreft, in deze niet naar waarheid heeft verklaard. Zodanige feiten of omstandigheden zijn evenmin aannemelijk gemaakt of geworden.
Hetgeen door de getuigen [getuige 6] en [getuige 7] is verklaard ter terechtzitting van het hof van respectievelijk 31 augustus 2010 en 4 januari 2011 kan hieraan niet afdoen, nu bedoelde getuigenverklaringen - waar het de hieronder bewezen verklaarde ontuchtige handelingen betreft - geen feitelijke waarnemingen zijn, maar meningen en conclusies.
Op grond van het bovenstaande acht het hof de ontkenning van de verdachte ongeloofwaardig en de verklaringen van [benadeelde 1] betrouwbaar en gebruikt het hof de hierboven genoemde, voor de verdachte belastende, verklaringen als bewijsmiddelen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij in de periode van 17 februari 1999 tot en met 7 november 2006 te [plaats], gemeente [gemeente], meermalen ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [benadeelde 1], geboren op [1993], bestaande die ontucht hierin dat hij over de blote borsten en billen en vagina van die [benadeelde 1] heeft gestreeld en dat die [benadeelde 1] de penis van verdachte moest betasten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gedurende ruim zeveneneenhalf jaar ontuchtige handelingen gepleegd met zijn minderjarige dochter [benadeelde 1], die in die periode haar zesde tot haar dertiende levensjaren doormaakte. De verdachte heeft hierbij zijn seksuele lusten botgevierd zonder rekening te houden met de gevoelens van zijn dochter en de gevolgen die dit misbruik voor haar ontwikkeling en vorming kan hebben.
Door zijn handelen heeft de verdachte op ontoelaatbare wijze misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene op zijn dochter had en is hij ernstig tekortgeschoten in zijn rol van opvoeder. De verdachte heeft de belangen van zijn dochter veronachtzaamd en heeft door aldus te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit, hetgeen in het algemeen als zeer ingrijpend wordt ervaren en nadelige psychische gevolgen van meestal lange duur mee kan brengen. Dat dit ook daadwerkelijk zo wordt ervaren, blijkt uit de slachtofferverklaring van 20 november 2009 die zijn dochter heeft opgesteld.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 juni 2010 niet eerder is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit.
Het hof heeft voorts gelet op hetgeen de verdachte ter terechtzitting van het hof heeft aangevoerd met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden en met hetgeen daaromtrent uit het door de Reclassering Nederland opgemaakte vroeghulp interventierapport van 14 november 2006 en voorlichtingsrapport van 11 december 2006 en de door de gedragsdeskundigen over de verdachte opgemaakte rapporten - het briefrapport van R.M. Coutinho, psychiater, van 20 december 2006, het rapport van drs. D. Jeronimus, GZ-psycholoog, van 19 februari 2007 en het rapport van drs. C.S. Sijbrandij, psychiater, van 5 april 2007 - is gebleken.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, en met name gelet op de lange duur van het seksuele misbruik door de verdachte en op de afhankelijke situatie, waarin het slachtoffer zich bevond, is het hof van oordeel dat sprake is van een dusdanig ernstig strafbaar feit, dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming conform de duur van het voorarrest meebrengt.
Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, ziet het hof thans geen aanleiding een deels voorwaardelijke straf met een bijzondere voorwaarde op te leggen. Enerzijds omdat na 2006 niet van nieuwe strafbare feiten is gebleken, anderzijds heeft het hof de stellige indruk verkregen dat verdachte thans privé in een veel rustiger vaarwater is terechtgekomen. Met een alert reagerende partner (de door het hof gehoorde getuige [getuige 6]) acht het hof de kans op herhaling verwaarloosbaar klein.
Het hof heeft tevens gelet op overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep,
nu het hof niet binnen twee jaar nadat de verdachte hoger beroep heeft ingesteld tot een uitspraak is gekomen.
Nadat op 15 juni 2007 hoger beroep is ingesteld, heeft een eerste behandeling ter terechtzitting van het hof plaatsgevonden op 7 april 2008. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting vervolgens aangehouden, onder meer naar aanleiding van het verzoek van de raadsman om de getuige [getuige 8] te horen.
Daarna is het onderzoek ter terechtzitting voortgezet op 13 oktober 2008. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting vervolgens aangehouden, naar aanleiding van het verzoek van de raadsman om de getuigen [getuige 3], [getuige 1] en [getuige 2] te horen.
Vervolgens is het onderzoek ter terechtzitting voortgezet op 30 november 2009.
De omstandigheid dat geruime tijd is verstreken tussen de terechtzitting van 13 oktober 2008 en 30 november 2009 had in overwegende mate te maken met complicaties met betrekking tot het doen verschijnen van de getuige [getuige 3] ter terechtzitting.
Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting van 30 november 2009 vervolgens moeten aanhouden, naar aanleiding van het niet verschijnen van de getuige [getuige 3].
Daarna is het onderzoek ter terechtzitting voortgezet op 31 augustus 2010. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting vervolgens aangehouden, naar aanleiding van het verzoek van de raadsman om [benadeelde 1] als getuige te horen.
Vervolgens is het onderzoek ter terechtzitting voortgezet op 7 oktober 2010.
Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting vervolgens aangehouden, naar aanleiding van het verzoek van de raadsman om [getuige 7] als getuige te horen.
Een redelijke behandelingsduur van een strafzaak is afhankelijk van - onder meer - de ingewikkeldheid van de zaak. Daartoe kan worden gerekend de omvang van het verrichte onderzoek, waaronder begrepen een gerechtelijk vooronderzoek, en de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop, waartoe kan worden gerekend het doen van verzoeken door de verdediging die leiden tot vertraging in de afdoening van de zaak.
Gezien de diverse achtereenvolgende aanhoudingsverzoeken van de raadsman van de verdachte, zoals hierboven weergegeven, zal het hof - behoudens de constatering dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn - daaraan geen verdere gevolgen verbinden.
Het hof heeft anderszins wel rekening gehouden met het tijdsverloop, in die zin dat het al geruime tijd geleden is dat de strafbare feiten zich hebben voorgedaan en dat deze zaak de verdachte in die tijd voortdurend boven het hoofd heeft gehangen.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat de vordering van deze benadeelde partij in eerste aanleg deels is toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk is verklaard en dat [benadeelde 1] zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Deze vordering kan - naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid - gedeeltelijk worden toegewezen, tot een bedrag van € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente, aangezien deze - immateriële - schade als het rechtstreekse gevolg van het bewezen verklaarde feit kan worden aangemerkt.
Naar het oordeel van het hof is de vordering van deze benadeelde partij voor het overige niet op eenvoudige wijze vast te stellen, zodat dit deel van de vordering zich niet leent voor behandeling in het strafgeding.
Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering dan ook niet ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling, dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en de verdachte, als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding.
Schadevergoedingsmaatregel
Aangezien de verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade van
€ 2.000,- die door de onder 2 bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht en het belang van het slachtoffer ermee is gediend, zal aan de verdachte de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dit schadebedrag ten behoeve van het slachtoffer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd ter zake van het onder 6 ten laste gelegde en dat de vordering geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Deze benadeelde partij dient in verband met de vrijspraak van de verdachte ter zake van feit 6 niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gelet op het vorenstaande dient deze benadeelde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, voor zover dat vatbaar is voor hoger beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte onder 6 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van tweehonderddertien dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van tweeduizend euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2006 tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen van het geding;
legt aan de verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tweeduizend euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2006 tot aan de dag van algehele voldoening, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien de veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 2] in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. B.F. Keulen en mr. J.A.A.M. van Veen, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier. Mr. Keulen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.