Parketnummer: 24-001686-10
Parketnummer eerste aanleg: 17-753060-10
Arrest van 25 januari 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 29 juni 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en een bijkomende straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van verdachte is bij akte rechtsmiddel beperkt tot de veroordeling ter zake van feit 1.
Derhalve is nog slechts aan hoger beroep onderworpen het onder 1 ten laste gelegde feit.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een geldboete van € 1000,-, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis en hem daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes maanden zal opleggen, waarvan 163 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep van belang - ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 30 januari 2010, te [plaats], in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 645 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, omdat overtuigend bewijs ontbreekt. Verdachte ontkent het rijden onder invloed. De stelligheid waarmee verdachte ontkent is geloofwaardig, aldus de raadsman.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
Op 30 januari 2010 omstreeks 21.45 uur kregen verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] de melding dat er een man (te weten: verdachte) onder invloed van alcohol en pillen in zijn auto was gestapt en dat zij naar de woning aan de [adres] te [plaats] moesten gaan. Tussentijds kregen de verbalisanten de melding dat de betrokken persoon inmiddels thuis was gekomen en dat hij volledig doordraaide. Toen verbalisanten bij de woning kwamen was alleen het zoontje van verdachte aanwezig. Ongeveer 22.20 uur kwam verdachte de oprit van zijn woning opgereden. Kort hierna is hij in zijn woning aangehouden. Anderhalf uur later, om 23.46 uur, heeft verdachte meegewerkt aan een ademanalyse. Het ademonderzoekresultaat bedroeg 645 µg/l.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden niet betwist door de verdediging.
De raadsman stelt zich namens verdachte echter op het standpunt dat de uitslag van het ademonderzoek uitsluitend toe te schrijven is aan de hoeveelheid alcohol die verdachte heeft genuttigd nadat hij thuis was gekomen. De raadsman gaat daarbij uit van de lezing van verdachte, die stelt dat hij bij thuiskomst zijn auto op de oprit bij zijn woning heeft geparkeerd, onder de carport. Voordat hij de auto heeft verlaten om zijn woning binnen te gaan, heeft hij een hoeveelheid Jägermeister gedronken uit een fles die 's-middags was gekocht en nog in de auto lag. Met betrekking tot de hoeveelheid Jägermeister heeft verdachte ter zitting aangegeven dat het om een flinke hoeveelheid - misschien wel driekwart van de volle fles - ging, terwijl hij eerder heeft verklaard - zo stelt het hof vast - dat hij enkele slokken Jägermeister zou hebben gedronken.
Het hof is van oordeel dat het door de verdediging geschetste scenario niet aannemelijk is geworden en overweegt daartoe het volgende.
In het aanvullend proces-verbaal d.d. 23 december 2010 is vermeld dat er hooguit 3 à 4 seconden zijn verstreken vanaf het moment dat verdachte de auto parkeerde en het eerste directe contact tussen hem, verdachte, en de verbalisant [verbalisant 1]. Verbalisant [verbalisant 1] is naar aanleiding van dit proces-verbaal als getuige gehoord ter terechtzitting in hoger beroep en heeft de inhoud van het door hem opgemaakte proces-verbaal onder ede bevestigd. Hij heeft verklaard dat hij de auto van verdachte de oprit op zag rijden op het moment dat het zoontje van verdachte zei: "Daar is papa weer". Hij is vervolgens meteen naar de voordeur gelopen, opende deze en zag de verdachte. Op het moment dat hij, verbalisant, de woning uitliep, kwam verdachte hem al tegemoet lopen. Tussen het moment dat hij naar buiten keek en de auto van verdachte aan zag komen rijden en de ontmoeting met verdachte buiten, zijn slechts seconden verstreken.
Het hof acht beide scenario's met elkaar onverenigbaar, omdat de door de verdachte geschetste gang van zaken, te weten:
- het tot stilstand brengen van de auto,
- het ter hand nemen en openen van de fles Jägermeister om daaruit vervolgens een (substantieel) deel op te drinken,
- het afsluiten van de fles en
- het verlaten van de auto,
naar algemene ervaringsregels meer tijd vergt dan waarover de verdachte in het scenario van de verbalisant kon beschikken.
Het hof beoordeelt de door de verbalisant [verbalisant 1] als getuige afgelegde verklaring als geloofwaardig en betrouwbaar en heeft geen enkele reden daaraan te twijfelen. De stelling van de verdachte dat de verbalisant vanuit de woning niet zou hebben kunnen zien wat hij - de verbalisant - stelt te hebben gezien, acht het hof evenmin aannemelijk geworden.
Het hof acht derhalve boven redelijke twijfel verheven dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 30 januari 2010, te [plaats], als bestuurder van een voertuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 645 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het rijden op de openbare weg in een personenauto na het gebruik van alcoholhoudende drank. Het ademalcoholgehalte van de verdachte was op dat moment beduidend hoger dan de toegestane 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, namelijk 645 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.
Door dit gedrag heeft de verdachte de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van zijn medeweggebruikers, in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd.
In het voordeel van verdachte spreekt dat hij, blijkens het Uittreksel uit de Justitiële documentatie van 17 november 2010, nog niet eerder veroordeeld is. Toch is verdachte wel een aantal keren met politie en justitie in aanraking is gekomen, zo blijkt uit het uittreksel. Verdachte heeft meerdere transacties voldaan, onder meer wegens rijden onder invloed.
Gelet op het vorenstaande is de oplegging een onvoorwaardelijke geldboete van
€ 500,00 en een ontzegging voor de duur van zes maanden, waarvan 163 dagen voorwaardelijk, passend en geboden.
Ten aanzien van het niet aan hoger beroep onderworpen door de politierechter in de rechtbank Leeuwarden bij vonnis d.d. 29 juni 2010 onder 2 bewezen verklaarde feit zal het hof de straf, op de voet van het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, bepalen op een geldboete van € 500,00.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als hiervoor vermeld onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van vijfhonderd euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in vijf opeenvolgende maandelijkse termijnen elk groot honderd euro;
bepaalt de straf, verdachte bij vonnis opgelegd ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde feit, op:
een geldboete van vijfhonderd euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
ontzegt aan de veroordeelde ter zake van het onder onder 1 bewezen verklaarde feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden ;
beveelt, dat van de bijkomende straf een gedeelte van honderddrieënzestig dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs ingehouden of ingevorderd is geweest op de duur van de bijkomende straf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. H. Heins en mr. W. van Houtum, in tegenwoordigheid van mr. J. Brink als griffier, zijnde mr. W. van Houtum buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.