Parketnummer: 24-000305-10
Parketnummers eerste aanleg: 19-606692-08 en 19-620194-08 (tul)
Arrest van 1 februari 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van
22 januari 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1952] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. I.M. Weijers,
advocaat te Emmen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot straffen en heeft op de vorderingen van de benadeelde partijen en op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van
50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] zal toewijzen tot een bedrag van € 225,=. Voorts dat het hof ter zake van dat bedrag tevens een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen, de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 3] en [benadeelde 4] in hun vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren. Tenslotte dat het hof de tenuitvoerlegging zal gelasten van de werkstraf, de verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen d.d. 7 april 2008.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 21 september 2008, te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], opzettelijk en wederrechtelijk een (dak)raam van een woning, gelegen aan de [straat], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij op 21 september 2008, te [plaats], opzettelijk en wederrechtelijk een dakraam van een woning, gelegen aan de [straat], toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dat feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 21 september 2008 met een steen tegen een slaapkamerdakraam van de woning van de familie [naam] gegooid. Hierdoor is die steen door dat raam gegaan, waardoor dat raam is vernield. De steen en de glasscherven van het vernielde raam zijn in die woning op het bed van de dochter ([benadeelde 2]) terecht gekomen, die zich op dat moment in die slaapkamer bevond. Het handelen van verdachte was een reactie op het gedrag van [benadeelde 1], de vader van [benadeelde 2], die kort daarvoor in de door hem bestuurde auto de door verdachte bestuurde auto bij een kruising niet tijdig had gezien en hem daardoor - in de ogen van verdachte - te laat voorrang zou hebben verleend.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 november 2010 blijkt dat verdachte meermalen ter zake van het plegen van strafbare feiten, waaronder tweemaal ter zake van een soortgelijk feit als bewezen verklaard, is veroordeeld. Deze veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden het bewezen verklaarde feit te plegen. Bovendien blijkt uit dat uittreksel dat het bewezen verklaarde feit is gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling.
Op grond van het vorenstaande acht het hof de oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete in beginsel passend en geboden.
Ter zitting van het hof is aannemelijk geworden dat verdachte al geruime tijd werkloos is, een bijstandsuitkering geniet van ongeveer € 900,= per maand, schulden heeft, waarop hij per maand een vast bedrag aflost, en amper zijn levensbehoeften kan betalen.
In verband met de zeer geringe draagkracht van verdachte heeft de raadsvrouw verzocht om in plaats van een geldboete van € 350,=, subsidiair 7 dagen hechtenis, welke geldboete volgens de raadsvrouw gebruikelijk zou zijn voor het plegen van een dergelijk feit, een werkstraf voor de duur van 14 uren, subsidiair 7 dagen hechtenis, aan verdachte op te leggen.
Gelet op de geringe draagkracht van verdachte, zal het hof aan verdachte in plaats van voormelde geldboete een werkstraf voor de duur van 25 uren, subsidiair 12 dagen hechtenis, opleggen.
Het hof acht de duur van de door de raadsvrouw verzochte werkstraf in onvoldoende mate recht doen aan het gevaarzettend handelen van verdachte, de omstandigheden, waaronder hij het bewezen verklaarde feit heeft begaan, en voormelde recidive.
Voor de door de advocaat-generaal gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf is naar het oordeel van het hof, gelet op de beperkte ernst van het delict, geen plaats. De gevorderde werkstraf, die volgens de advocaat-generaal een relatie heeft met de in eerste aanleg opgelegde geldboete, nu deze een maandsalaris van verdachte betreft, acht het hof te hoog. Aansluiting is gezocht bij de hoogte van de vervangende hechtenis die bij de op te leggen werkstraf ongeveer even hoog is als bij de opgelegde geldboete.
Benadeelde partijen [benadeelde 1] (vader), [benadeelde 3] (moeder), [benadeelde 4] (zoon) en [benadeelde 2] (dochter)
Gebleken is dat genoemde vier benadeelde partijen zich in het geding in eerste aanleg hebben gevoegd.
De vier benadeelde partijen hebben elk een bedrag van € 150,= aan immateriële schade gevorderd.
Daarnaast is de rechtsbijstandsverzekeraar, bij wie de familie [naam] als gezin een rechtsbijstandspolis had afgesloten, ingeschakeld om hen als gezin behulpzaam te zijn bij de voeging in het strafproces van verdachte. Het eigen risico daarvoor bedroeg een eenmalig bedrag van € 75,=. Het hof zal dit bedrag van € 75,= aanmerken als proceskosten bij één van de vier benadeelde partijen, gemaakt in het kader van de voegingsprocedure en waaromtrent het hof ingevolge artikel 361, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering een afzonderlijke beslissing dient te geven.
Gebleken is dat vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 3] en [benadeelde 4] in eerste aanleg niet zijn toegewezen en dat zij zich allen binnen de grenzen van hun eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw hebben gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van hun in eerste aanleg gedane vorderingen tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Het hof is van oordeel dat de door [benadeelde 1], [benadeelde 3] en [benadeelde 4] gevorderde immateriële schade telkens niet betrekking heeft op schade welke rechtstreeks is toegebracht door het hiervoor bewezen verklaarde feit. Gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering, dienen deze drie benadeelde partijen in hun vorderingen niet ontvankelijk te worden verklaard. Gelet op het vorenstaande dienen deze drie benadeelde partijen, als de in het ongelijk gestelde partijen, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Gebleken is dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Vaststaat dat door het bewezen verklaarde feit de benadeelde partij [benadeelde 2] schade heeft geleden, waarvoor verdachte jegens genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij bestreden, stellend, dat hij het ten laste gelegde feit niet heeft gepleegd. Het hof passeert dit verweer, nu het dat feit bewezen acht. De vordering van de benadeelde partij ad € 150,= is dan ook toewijsbaar. Het komt het hof gepast voor om dit bedrag tevens toe te wijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde 2] gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op € 75,= en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen d.d. 7 april 2008 is verdachte veroordeeld tot werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Gebleken is dat voormeld vonnis op 22 april 2008 onherroepelijk is geworden en dat op diezelfde datum de proeftijd is ingegaan.
De officier van justitie heeft bij zijn op 12 januari 2010 ingediende vordering gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde werkstraf, omdat verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een of meer strafbare feiten, zoals ten laste gelegd in de dagvaarding met parketnummer
19-606692-08 (het thans bewezen verklaarde feit).
Gebleken is dat verdachte het hiervoor bewezen verklaarde feit heeft begaan voor het einde van voormelde proeftijd.
De omstandigheid dat het feit waarvoor verdachte door voornoemde politierechter op 7 april 2008 is veroordeeld (bedreiging) van een andere soort/categorie is dan het latere begane - hiervoor bewezen verklaarde - feit (vernieling), acht het hof geen grond om de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging af te wijzen, zoals door de raadsvrouw is verzocht. De wet verlangt een dergelijke bijzondere relatie niet.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de tenuitvoerlegging gelasten van voormelde werkstraf.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 22c, 22d, 36f en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van vijfentwintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van twaalf dagen zal worden toegepast;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde 2], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van honderdvijftig euro;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde 2] gemaakt - tot op deze uitspraak begroot op vijfenzeventig euro - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van honderdvijftig euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van drie dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 3] en [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in hun vorderingen;
veroordeelt de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 3] en [benadeelde 4] in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak telkens begroot op nihil;
gelast de tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 7 april 2008 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten:
taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van vijftig uren met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfentwintig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Anjewierden, voorzitter, mr. Lahuis en mr. Groefsema, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier.