ECLI:NL:GHLEE:2011:BP3454

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001400-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens rijden tijdens ontzegging rijbevoegdheid en rijden zonder rijbewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 4 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken en hechtenis van twee weken wegens het rijden zonder rijbewijs en het rijden tijdens een ontzegging van de rijbevoegdheid. De verdachte ontkende echter te hebben gereden op de betreffende datum, 30 december 2008, en voerde aan dat hij op dat moment bij kennissen was. Het hof baseerde zijn oordeel op het proces-verbaal van de opsporingsambtenaren, die de verdachte in de auto hadden gezien. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de verbalisanten betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de ten laste gelegde feiten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde de verdachte opnieuw een gevangenisstraf van tien weken en hechtenis van twee weken op. De beslissing werd gemotiveerd door de ernst van de feiten en de herhaalde overtredingen van de verdachte van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof achtte de verdachte strafbaar en wees strafuitsluitingsgronden af. De uitspraak benadrukt de noodzaak van verkeersveiligheid en de gevolgen van het negeren van rechterlijke uitspraken.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001400-09
Parketnummer eerste aanleg: 19-621712-08
Arrest van 4 februari 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 3 juni 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1964] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.J. Veen, advocaat te Delfzijl.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf en een overtreding veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken respectievelijk hechtenis voor de duur van twee weken, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 3 juni 2009 zal bevestigen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
verdachte op of omstreeks 30 december 2008, te [plaats], in de gemeente [gemeente], terwijl verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat verdachte bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat verdachte de bevoegdheid was ontzegd, op de weg de [straat] een motorrijtuig heeft bestuurd;
2.
hij op of omstreeks 30 december 2008, te [plaats], als bestuurder van een motorrijtuig (voertuig) heeft gereden op de weg, de [straat], zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Overwegingen omtrent het bewijs voor het onder 1 ten laste gelegde
Aan verdachte is onder 1 ten laste gelegd dat hij op 30 december 2008 een auto heeft bestuurd, terwijl hem de bevoegdheid daartoe bij rechterlijke uitspraak was ontzegd. Verdachte erkent dat hij op de hoogte was van die ontzegging, maar ontkent stellig op de betreffende dag te hebben gereden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij op die ochtend een bezoek bracht aan kennissen, woonachtig aan de [adres] te [woonplaats], die op dat moment de beschikking hadden over de betreffende auto, een witte Volkswagen Golf. Dat verdachte is gesignaleerd in de directe nabijheid van die - toen aldaar geparkeerde - auto valt te verklaren uit het hem door die kennissen gedane verzoek om een apparaat uit de auto te halen. Voorts acht verdachte het onmogelijk dat verbalisant [verbalisant 1] hem (kort daarvoor) als bestuurder van de Volkswagen in [plaats] heeft zien rijden, nu - afgezien van het feit dat hij niet heeft gereden - de auto voorzien was van verduisterde zijruiten en een gedeeltelijk 'afgebiesde' voorruit, hetgeen herkenning nagenoeg uitsluit.
Het hof overweegt hierover het navolgende.
Uit een door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], hoofdagent respectievelijk surveillant van politie Drenthe, op 30 december 2008 op ambtseed opgemaakt proces-verbaal blijkt dat zij op voornoemde datum een witte Volkswagen Golf zagen rijden. Het was hun ambtshalve bekend dat verdachte [verdachte] regelmatig in de betreffende auto reed, terwijl hem de bevoegdheid tot het besturen van een motorrijtuig was ontzegd en hij bovendien nimmer de beschikking heeft gehad over een rijbewijs. Uit het proces-verbaal blijkt dat verbalisant [verbalisant 1] zowel de auto (daaronder tevens begrepen het kenteken van die auto) als verdachte herkende, alsmede de combinatie van beide(n), ondanks de door verdachte genoemde zichtbelemmeringen. [verbalisant 1] is zeer stellig daarover: "Ik herkende [verdachte] voor 100%. Ik zag dat voornoemde [verdachte] in mijn richting keek."
Het hof heeft geen redenen om te twijfelen aan de waarnemingen van deze verbalisant.
Op grond van artikel 344, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaat het door voornoemde verbalisant (en medeverbalisant [verbalisant 3] opgemaakte proces-verbaal, nummer [nummer], voor het bewijs. De waarnemingen van [verbalisant 1] worden ondersteund door de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2]. Laatstgenoemde heeft de met vermeerderde snelheid rijdende Volkswagen met de surveillancewagen gevolgd. Deze achtervolging kende een onderbreking, waarin verbalisant [verbalisant 2] de auto enkele minuten uit het oog verloor. Direct daarna zag [verbalisant 2] evenwel de Volkswagen Golf geparkeerd staan en was het verdachte, die hem uit de richting van die auto tegemoet kwam lopen.
Het hof heeft voorts gelet op de verklaring van de eigenaresse van de Volkswagen Golf, onder meer inhoudende dat zij haar auto in die periode had uitgeleend aan de vriendin van verdachte. Afgesproken was dat verdachte, zoals hij wel vaker deed, reparaties aan haar auto zou verrichten. Ten slotte zij opgemerkt dat verdachte ten overstaan van verbalisanten noch ter terechtzitting in eerste aanleg heeft gerept over een bezoek op de betreffende ochtend aan kennissen, wonende aan of in de nabijheid van de [adres] te [plaats].
Gelet op het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
1.
verdachte op 30 december 2008, te [plaats], in de gemeente [gemeente], terwijl verdachte wist dat verdachte bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat verdachte de bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de [straat], een motorrijtuig heeft bestuurd;
2.
hij op 30 december 2008, te [plaats], als bestuurder van een motorrijtuig heeft gereden op de weg, de [straat], zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116, lid 1, van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op het misdrijf:
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
en de overtreding:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte.
Verdachte heeft een personenauto bestuurd en zich daarmee in het verkeer begeven terwijl hem niet alleen de bevoegdheid daartoe was ontzegd, maar hij ook in het geheel niet in het bezit was van een rijbewijs en dat ook nimmer is geweest. Verdachte heeft zich daarmee - opnieuw - uiterst onverantwoordelijk getoond in zijn verkeersgedrag en de belangen van de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van zijn medeweggebruikers, veronachtzaamd.
Verdachte ontkent het onder 1 bewezen verklaarde te hebben begaan. Die proces-opstelling komt hem rechtens toe, maar duidt er naar het oordeel van het hof op dat verdachte op kwalijke wijze zijn verantwoordelijkheid wenst te ontlopen.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend 32 pagina's tellende uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 december 2010. Daaruit blijkt daaruit dat verdachte talloze malen is veroordeeld voor strafbare feiten die de Wegenverkeerswet 1994 betreffen.
Bezien in het licht van voornoemde documentatie heeft verdachte opnieuw blijk gegeven lak te hebben aan de belangen van de verkeersveiligheid en - met name - ook aan de consequenties van rechterlijke vonnissen en wel op zodanige wijze, dat de regulier geldende richtlijnen voor strafoplegging in dit geval naar het oordeel van het hof niet volstaan.
In navolging van het oordeel van de politierechter en de vordering van de advocaat-generaal zal het hof daarom aan verdachte ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een gevangenisstraf opleggen en ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een hechtenis, beide van na te melden duur.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 107, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] voor het onder 1 bewezen verklaarde misdrijf tot gevangenisstraf voor de duur van tien weken;
veroordeelt verdachte [verdachte] voor de onder 2 ten laste gelegde overtreding tot hechtenis voor de duur van twee weken.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J.J. Beswerda, voorzitter, mr. E. de Witt en mr. J.A.A.M. van Veen, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier.