ECLI:NL:GHLEE:2011:BP3597

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001076-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor gekwalificeerde diefstal met vrijspraak voor het verwerven van een door misdrijf verkregen goed

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 8 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor gekwalificeerde diefstal. De zaak kwam aan het licht na de ontdekking van schoensporen in de sneeuw die leidden naar de verdachte, die op dat moment in een pand verbleef. De politie vond in de kamer van de verdachte de gestolen laptops, wat leidde tot zijn aanhouding. De verdachte ontkende de diefstal en beweerde dat hij die nacht het pand niet had verlaten. Het hof oordeelde dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de diefstal, ondanks de ontkenning van de verdachte. De advocaat-generaal had gevorderd tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, en de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan de diefstal, maar sprak hem vrij van de tweede tenlastelegging, omdat niet bewezen kon worden dat hij wist dat het goed door misdrijf was verkregen. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, en de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. Het hof hield rekening met het strafblad van de verdachte en de ernst van het feit bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001076-10
Parketnummer eerste aanleg: 18-670063-10
Arrest van 8 februari 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 19 april 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1959] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in P.I. HvB Ter Apel te Ter Apel,
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte
mr. D.C. Vlielander, advocaat te Utrecht.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en heeft beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Het hof heeft gezien de schriftelijke verklaring van verdachte waarin hij verklaart afstand te doen van het recht om ter terechtzitting van het hof te worden gehoord.
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde zal veroordelen tot vier maanden gevangenisstraf, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde, welk toezicht mede zou kunnen inhouden dat verdachte klinisch wordt behandeld in een verslavingskliniek.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen onder gelijktijdige oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 18 februari 2010, in de gemeente [gemeente], tussen (ongeveer) 04:30 uur en (ongeveer) 04:41 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning gelegen aan de [adres], alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee laptops, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij in of omstreeks de periode van 2 februari 2010 tot en met 3 februari 2010, in de gemeente [gemeente], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan het Winschoterdiep 55A heeft weggenomen een harddisk, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming,
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat:
hij in of omstreeks de periode van 2 februari 2010 tot en met 18 februari 2010, in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, een harddisk heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die harddisk wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Vrijspraak
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 primair en subsidiair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De vrijspraak voor wat betreft het onder 2 subsidiair ten laste gelegde is erin gelegen dat het hof, kennelijk anders dan de advocaat-generaal, niet wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte ten tijde van het verwerven of voorhanden krijgen van de harddisk wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Bewijsoverweging
De advocaat-generaal heeft, als vermeld, gerequireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde diefstal.
De raadsman heeft daarentegen vrijspraak bepleit.
Bij de beoordeling van de bewijsvraag wordt uitgegaan van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden.
Rond 04.30 uur vindt de diefstal plaats in de woning van de aangever. Daarbij zijn twee laptops buitgemaakt. De politie volgt de in de versgevallen sneeuw achtergelaten schoensporen van de vermoedelijke dader van de diefstal. Die sporen leiden de politie naar een pand ([adres] te [plaats]) waarvan de verdachte een op de eerste etage gelegen kamer bewoont. Van de in het pand aanwezige personen, waaronder de verdachte, worden de schoenzolen bekeken. Daarbij stelt de politie vast dat het profiel van de door de verdachte gedragen schoenen overeenkomt met het profiel van de op de plaats delict aangetroffen schoensporen. De verdachte wordt om 06.07 uur aangehouden. In een kast naast de kamer van de verdachte treft de politie tijdens de doorzoeking door de rechter-commissaris kort na 09.00 uur de buitgemaakte laptops aan.
De verdachte ontkent de diefstal en ontkent tevens de bewuste nacht het pand waarin hij werd aangetroffen te hebben verlaten. Het laatste wordt weersproken door één van de medebewoners. Verder heeft de verdachte verklaard zijn schoenen ook binnenshuis te dragen en deze niet uit te lenen.
Het hof overweegt als volgt.
De kans dat de politie zo kort nadat de diefstal werd gepleegd door louter toeval de buit heeft teruggevonden moet, zelfs indien in aanmerking wordt genomen dat de vindplaats een zogenaamd gebruikerspand betrof, als verwaarloosbaar klein worden aangemerkt. Het hof houdt het er dan ook voor dat het door de politie gevolgde schoenspoor het spoor van de dader van de diefstal betrof. Dat daderspoor bevatte in de optiek van de politie voldoende details om de drager van de schoenen die dat spoor hadden achtergelaten te kunnen identificeren. Daarbij zal hebben meegeholpen dat die drager moest worden gevonden onder één van de personen die die nacht in het pand [adres] te [plaats] aanwezig waren (geweest). Dat beperkt het aantal kandidaten uiteraard sterk.
Uit het (aanvullend) proces-verbaal van brigadier [verbalisant], opgemaakt op 16 april 2010, maakt het hof op dat, nadat de politie bij het pand was gearriveerd en de situatie had "bevroren", de schoenen het pand niet - althans niet 'gedragen'- hebben verlaten;
het spoor eindigde immers bij de voordeur. Dit betekent dat hetzij de vervaardiger van het schoenspoor op dat moment nog in het pand was, hetzij de vervaardiger van het schoenspoor in het pand van schoenen was gewisseld en inmiddels het pand op andere schoenen - en met achterlating van de buit - had verlaten. Voor deze laatste, tamelijk theoretisch aandoende optie ontbreekt enig aanknopingspunt, zodat het hof meent daaraan te kunnen voorbijgaan.
Uit het dossier blijkt voorts dat de politie van de personen die - voordat de politie het pand betrad - het pand verlieten (twee) en - nadat de politie het pand betrad - in het pand werden aangetroffen (vier), de door hen gedragen schoenen heeft vergeleken met het kennelijke daderspoor. Dit leverde wel een match op met de schoenen van de verdachte en - zo begrijpt het hof - niet met die van de overige personen.
De vraag of deze bevindingen, bezien in samenhang met de hiervoor beschreven vondst van de buit, voldoende wettig en overtuigend bewijs opleveren voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde diefstal, beantwoordt het hof bevestigend. Daaraan doet niet af dat de politie nog nauwkeuriger onderzoek had kunnen doen aan de sporen en de schoenen door daarbij een deskundige te betrekken. Onder de gegeven omstandigheden was de vastgestelde match toereikend. Ook het argument dat niet is vastgesteld dat de schoenen van de verdachte nat waren brengt de bewijsconstructie niet aan het wankelen. Niet elk gangspoor in de sneeuw behoeft immers perse tot natte schoenen te leiden. Afhankelijk van de dikte van de sneeuwlaag en het type sneeuw is het zeer wel denkbaar dat de schoenen niet (meer) nat waren ten tijde van de aanhouding van de verdachte. Met andere woorden, droge schoenen sluiten de verdachte niet uit als dader.
Bij dit alles neemt het hof in aanmerking dat het door de verdachte gepresenteerde alternatieve scenario, inhoudende dat hij die nacht het pand niet heeft verlaten, in de licht van de verklaringen van medebewoner [naam] als ongeloofwaardig moet worden gekenschetst.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
1.
hij op 18 februari 2010, in de gemeente [gemeente], tussen ongeveer 04:30 uur en ongeveer 04:41 uur gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning gelegen aan de [adres], alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee laptops toebehorende aan [benadeelde].
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een brutale diefstal in een woning, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, terwijl de bewoner boven lag te slapen. Door het plegen van dit feit heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer. Bovendien heeft hij de privacy van het slachtoffer aangetast door zonder zijn medeweten in diens woning aanwezig te zijn. De woning is een plaats waar mensen zich veilig moeten kunnen voelen. Verdachte heeft door zijn handelen dit gevoel van veiligheid aangetast.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met het de verdachte betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 15 november 2010, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder ook begrepen vermogensdelicten zoals de onderhavige.
Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen de door het hof gehanteerde landelijke oriëntatiepunten, acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden passend en geboden. Naar het oordeel van het hof bestaat er - gelet op het strafblad van verdachte - geen aanleiding om een gedeelte van die straf voorwaardelijk op te leggen.
Benadeelde partij [benadeelde]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort. Blijkens het voegingsformulier benadeelde partijen in het strafproces vordert de benadeelde partij vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 239,-.
Van de zijde van verdachte is aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, aangezien vrijspraak is bepleit voor het onder 1 tenlastegelegde. Subsidiair wordt aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd en om die reden dient te worden afgewezen, althans dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Het hof acht de vordering van de benadeelde partij tot het bedrag van € 80,- toewijsbaar, nu naar het oordeel van het hof voldoende is komen vast te staan dat door het onder 1 bewezen verklaarde feit aan de benadeelde partij tot dat bedrag schade is berokkend en dat de schade aan verdachte kan worden toegerekend.
Het hof bepaalt dat het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is nu dat deel van de vordering naar het oordeel van het hof niet kan worden aangemerkt als door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in de vordering in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling, dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en verdachte, als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding en dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Aan verdachte zal daarnaast de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag ten behoeve van voornoemd slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 311, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 1 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vier maanden;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van tachtig euro;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen van het geding;
veroordeelt verdachte in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tachtig euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van één dag zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. M. Zandbergen en mr. H. Heins, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Kuiper als griffier, zijnde mr. M. Zandbergen buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.