ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4390

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
10 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001982-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Heins
  • A. Koolschijn
  • J. Toeter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het opzettelijk telen van hennepplanten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 10 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1970 en wonende te [woonplaats], werd bijgestaan door zijn raadsman mr. W. Winkel. De politierechter had de verdachte veroordeeld voor het opzettelijk telen en bewerken van ongeveer 800 hennepplanten. De verdachte had tijdig hoger beroep aangetekend. Tijdens de zitting in hoger beroep werd het onderzoek gevoerd op basis van de eerdere zitting en het vonnis van de politierechter. Het hof oordeelde dat het hoger beroep niet ontvankelijk was voor zover het gericht was tegen de vrijspraak van een ander ten laste gelegd feit.

De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een werkstraf van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter voor zover dat vatbaar was voor hoger beroep en deed in zoverre opnieuw recht. Het hof achtte bewezen dat de verdachte in de periode van november 2008 tot 19 maart 2009 opzettelijk ongeveer 800 hennepplanten had geteeld en bewerkt. De verdachte had dit gedaan uit geldelijk gewin en had reeds een oogst verkocht voordat de politie de kwekerij ontdekte.

Het hof overwoog dat de verdachte, die werkzaam was als ZZP-er in de renovatie van gevels, in staat moest worden geacht de werkstraf van 140 uren te verrichten. Het hof legde de verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op van gelijke duur als door de politierechter was opgelegd, met de waarschuwing dat bij niet-nakoming vervangende hechtenis zou worden toegepast. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, geen kortere onvoorwaardelijke werkstraf rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan met inachtneming van relevante wetsartikelen, waaronder de Opiumwet.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001982-10
Parketnummer eerste aanleg: 17-754932-09
Arrest van 10 februari 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 12 juli 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1970] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. W. Winkel,
advocaat te Drachten.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis, voor zover vatbaar voor hoger beroep, wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair
70 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover daarvoor vatbaar, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Voor zover voor dit hoger beroep van belang is aan de verdachte ten laste gelegd, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van november 2008 tot 19 maart 2009, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan of nabij de [straat]) ongeveer 800, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
1.
hij in de periode van november 2008 tot 19 maart 2009, te [plaats], in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt (in een pand gelegen aan de [straat]) ongeveer 800 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
onder 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B gegeven verbod.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dat feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn mededaders in de periode van november 2008 tot
19 maart 2009 in een door hen gehuurde loods ongeveer 800 hennepplanten geteeld en bewerkt. Verdachte en zijn mededaders hadden op het moment dat de hennepkwekerij door de politie werd ontdekt, reeds eenmaal geoogst. Die oogst is (deels) verkocht. Verdachte en zijn mededaders zijn tot het telen van hennep overgegaan vanwege het daarmee gepaard gaande geldelijk gewin.
Op grond van het vorenstaande en mede in aanmerking nemende de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten straftoemeting "Art. 3 onder B Opiumwet hennepkwekerijen" (500-1000 hennepplanten: oriëntatiepunt: 12 weken gevangenisstraf) is het hof van oordeel, dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend en geboden is.
Hier staat het volgende tegenover.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 december 2010 blijkt weliswaar, dat verdachte vóór november 2008 tweemaal ter zake van het plegen van strafbare feiten is veroordeeld, maar niet ter zake van het plegen van een drugsdelict.
Uit voormeld uittreksel blijkt voorts, dat de laatste veroordeling van verdachte dateert van 12 april 2010 ter zake van het op 24 maart 2009 plegen van een strafbaar feit (artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994) en dat hij na het plegen van het bewezen verklaarde feit niet wederom met justitie in aanraking is gekomen.
Aannemelijk is geworden dat verdachte het bewezen verklaarde feit heeft gepleegd uit geldnood.
Verdachte is ZZP-er en is werkzaam in de renovatie van gevels. Hij heeft momenteel volop werk, dat hij voornamelijk verricht in Amsterdam. Naar zijn zeggen maakt hij lange werkdagen (van 04.45 uur tot 18.00 uur). In verband met die werkzaamheden heeft de verdediging verzocht om de door de politierechter opgelegde werkstraf van
140 uren te matigen door een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen.
Het hiervoor met betrekking tot de persoon van verdachte overwogene geeft het hof aanleiding af te zien van het opleggen van een gevangenisstraf en om aan verdachte
- overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen van gelijke duur als door de politierechter aan verdachte was opgelegd.
De ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden, waaronder het feit is gepleegd, rechtvaardigen niet de oplegging van een kortere onvoorwaardelijke werkstraf, zoals door de verdediging is verzocht.
Het hof is van oordeel, dat verdachte naast zijn werkzaamheden als zelfstandige in staat moet worden geacht een werkstraf van 140 uren te verrichten, zulks gelet op de termijn waarbinnen die werkstraf moet zijn verricht, te weten binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit arrest.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover voor hoger beroep vatbaar, en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdveertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van zeventig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Heins, voorzitter, mr. Koolschijn en mr. Toeter, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier, zijnde mr. Toeter buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.