Parketnummer: 24-001902-09
Parketnummer eerste aanleg: 17-753194-08 en 17-810085-06 (TUL)
Arrest van 17 februari 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 8 mei 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1982] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsvrouw van verdachte
mr. J. Borsch, advocaat te Assen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven en een overtreding veroordeeld tot straffen, een bijkomende straf en heeft op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsvrouw van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep d.d. 29 januari 2010 en 3 februari 2011, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich onder toezicht van de reclassering zal stellen, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, en - ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde feit - een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden. Ter zake van het onder 5 ten laste gelegde feit heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 28 uren. De advocaat-generaal heeft ten slotte gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van een verdachte voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis, zal toewijzen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - nadat de tenlastelegging in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal is gewijzigd - ten laste gelegd, dat:
1.
hij in of omstreeks het tijdvak gelegen tussen 19 november 2007 en 20 november 2007 te [plaats 1], in de gemeente [gemeente 1], tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een schuur (gelegen aan of bij de [straat] aldaar) heeft weggenomen diverse gereedschappen (onder meer een schuurmachine en/of een tegelsnijder en/of een afkortzaag en/of een boormachine) en/of (lams)vlees (3 kilo), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de gemeente [gemeente 1] ([slachtoffer 1]) en/of [firma] ([slachtoffer 2]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 20 november 2007 te of bij [plaats 1], (in elk geval) in de gemeente [gemeente 1], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16,5 gram skuff, zijnde een middel verkregen uit de bewerking van de toppen van de hennepplant, bevattende THC, en/of 24,7 gram hasj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 20 november 2007 te of bij [plaats 1], (in elk geval) in de gemeente [gemeente 1], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 20 november 2007 te of bij [plaats 2], (in elk geval) in de gemeente [gemeente 2], als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een andere in artikel 8, eerste lid van genoemde wet bedoelde stof dan alcoholhoudende drank verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 20 november 2007 te of bij [plaats 1], (in elk geval) in de gemeente [gemeente 1], als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten GHB, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
5.
hij op of omstreeks 20 november 2007 te of bij [plaats 1], (in elk geval) in de gemeente [gemeente 1], als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de [straat], zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Het hof beschouwt de onder 1 ten laste gelegde straat '[straat]' en naam '[slachtoffer 2]' als kennelijke misslagen en leest dit verbeterd als respectievelijk '[straat]' en '[slachtoffer 2]'. Hierdoor wordt verdachte niet in enig belang geschaad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in het tijdvak gelegen tussen 19 november 2007 en 20 november 2007 te [plaats 1], in de gemeente [gemeente 1], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een schuur gelegen aan of bij de [straat] aldaar heeft weggenomen een schuurmachine en een tegelsnijder en een afkortzaag en een boormachine en lamsvlees (3 kilo), toebehorende [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak;
2.
hij op 20 november 2007 in de gemeente [gemeente 1], opzettelijk aanwezig heeft gehad 24,7 gram hasj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij op 20 november 2007 in de gemeente [gemeente 1], opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4. primair
hij op 20 november 2007 te [plaats 2], in de gemeente [gemeente 2], als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een andere in artikel 8, eerste lid van genoemde wet bedoelde stof dan alcoholhoudende drank verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend;
5.
hij op 20 november 2007 te [plaats 1], in de gemeente [gemeente 1], als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de [straat], zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
3.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
4. primair
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
5.
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in het tijdvak tussen 19 en 20 november 2007 schuldig gemaakt aan drie misdrijven en twee overtredingen. Tezamen met een mededader heeft verdachte in [plaats 1] diverse gereedschappen en een hoeveelheid vlees, in een schuur weggenomen. Verdachte en zijn mededader hebben hiermee inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van de benadeelden.
Toen verdachte en zijn mededader na voornoemde diefstal werden aangehouden, zijn bij verdachte 24,7 gram hasj en een hoeveelheid amfetamine aangetroffen. Naast het feit dat deze stoffen schadelijk zijn voor de volksgezondheid, is het gebruik van deze drugs bezwarend voor de samenleving vanwege de daarmee vaak gepaard gaande door gebruikers gepleegde criminaliteit.
Voorts heeft verdachte zich op 20 november 2007 tot twee keer toe schuldig gemaakt aan overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Door geen gevolg te geven aan een hem door de hulpofficier van justitie gegeven bevel zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen, heeft verdachte de strafrechtelijke handhaving van het verbod om een voertuig onder invloed van verdovende middelen te besturen - welk verbod is gegeven ter bevordering van de verkeersveiligheid - in ernstige mate belemmerd. Daarnaast is gebleken dat verdachte de auto bestuurde, zonder dat hij over een geldig rijbewijs beschikte. Verdachte heeft zich daarmee onttrokken aan een essentiële verplichting die in het leven is geroepen ter bescherming van de verkeersveiligheid.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 10 december 2010, waaruit blijkt dat verdachte eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld, onder andere tot werkstraffen . Die eerdere veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw (soortgelijke) delicten te begaan.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gekomen, en onder meer blijken uit een door R. Zomer, reclasseringswerker van de Verslavingszorg Noord Nederland, opgemaakt reclasseringsadvies d.d. 28 oktober 2010. Het beeld dat daarin wordt geschetst is dat van een jongeman die onder meer als gevolg van een problematische jeugd, drugs en alcohol is gaan gebruiken, wat hem (uiteindelijk) meermalen in aanraking met politie en justitie heeft gebracht. Volgens de rapporteur zou verdachte in een 'vicieuze cirkel' terecht zijn gekomen. Behalve dat er sprake is van pedagogische en affectieve verwaarlozing, meldt de rapporteur dat er bij verdachte aanwijzingen zijn voor ADHD. In combinatie met elkaar zou dit tot een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven (NAO) hebben geleid. Voorts wijst Zomer erop dat verdachte door de complexe thuissituatie in het verleden en de vele zorgen die hij heeft, gefrustreerd raakt, wat zich onder invloed van middelen kan uiten in agressie en woede-uitbarstingen. Het problematische middelengebruik en de agressieproblematiek staan volgens Zomer zodanig op de voorgrond, dat er een hoog recidiverisico is.
Ter terechtzitting van het hof is evenwel ook een aantal positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte aan de orde gekomen. Zo heeft de raadsvrouw medegedeeld dat verdachte en zijn vriendin kort geleden een nieuwe huurwoning toegewezen hebben gekregen en dat verdachte weer contact met zijn kinderen heeft. Wat de schulden van verdachte en zijn vriendin betreft, zou inmiddels een schuldsaneringstraject zijn gestart, hetgeen verdachte de nodige rust geeft.
In voornoemd reclasseringsrapport wordt geadviseerd verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf op te leggen, onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte onder toezicht van de reclassering wordt gesteld. Hierbij wordt opgemerkt dat voor verdachte een klinische behandeling is geïndiceerd. Verdachte zou gemotiveerd zijn een dergelijke behandeling te ondergaan.
Verzoek raadsvrouw
Naar aanleiding van het voorgaande heeft de raadsvrouw ter terechtzitting van het hof verzocht de zaak voor de duur van 14 dagen aan te houden, teneinde haar in de gelegenheid te stellen een instelling voor verdachte te zoeken, waar hij een dergelijke klinische behandeling zou kunnen ondergaan. Indien zij daarin zou slagen, wil zij aansluitend het hof verzoeken te bepalen dat verdachte zich zal laten opnemen in de betreffende instelling, een en ander in het kader van een bijzondere voorwaarde.
Het hof is omtrent het voorgaande van oordeel dat in de onderhavige strafzaak geen noodzaak bestaat de zaak met voornoemd doel aan te houden. Reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde biedt naar het oordeel van het hof thans voldoende mogelijkheden om verdachte de vereiste hulp en steun te bieden. Het hof wijst het verzoek van de raadsvrouw dan ook af.
Alles afwegende acht het hof ter zake van de onder 1, 3 en 4 primair bewezen verklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, een passende bestraffing. Het hof stelt hierbij - zoals reeds overwogen - als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich onder toezicht van de reclassering zal stellen. Deze voorwaardelijke gevangenisstraf dient tevens als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten. In de ernst van de onder 1, 3 en 4 primair bewezen verklaarde feiten, ziet het hof aanleiding verdachte ter zake van die feiten tevens te veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen vervangende hechtenis. Met betrekking tot feit 4 primair zal het hof verdachte bovendien de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen voor de duur van 12 maanden te ontzeggen.
Ter zake van de onder 2 en 5 bewezen verklaarde overtredingen, acht het hof voorts oplegging van respectievelijk een werkstraf voor de duur van 10 uren, subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis, en een werkstraf voor de duur van 28 uren, subsidiair 14 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 4 mei 2006 met parketnummer 17-810085-06, is verdachte (onder meer) veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 20 januari 2007, op welke datum tevens de proeftijd is ingegaan. De officier van justitie heeft op 3 maart 2009 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde werkstraf omdat veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd schuldig zou hebben gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
Nu gebleken is dat de veroordeelde de hiervoor bewezen verklaarde feiten heeft begaan vóór het einde van de proeftijd, zal het hof op grond van het vorenstaande de tenuitvoerlegging van voormelde werkstraf gelasten.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 22c, 22d, 57, 62, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107, 163, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] ter zake van de onder 1, 3 en 4 primair bewezen verklaarde misdrijven tot gevangenisstraf voor de duur van vier maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van de Stichting Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van die instelling;
veroordeelt verdachte ter zake van de onder 1, 3 en 4 primair bewezen verklaarde feiten tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zeventig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfendertig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag;
ontzegt aan de veroordeelde ter zake van het onder 4 primair bewezen verklaarde feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van twaalf maanden ;
veroordeelt verdachte ter zake van de onder 2 bewezen verklaarde overtreding tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tien uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijf dagen zal worden toegepast;
veroordeelt verdachte ter zake van de onder 5 bewezen verklaarde overtreding tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van achtentwintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van veertien dagen zal worden toegepast;
gelast de tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde bij vonnis van de politierechter te Leeuwarden van 4 mei 2006 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten:
taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van dertig uren met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijftien dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P. Koolschijn, voorzitter, mr. J. Hielkema en mr. H. Heins, in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman als griffier.