ECLI:NL:GHLEE:2011:BP6632

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001406-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Veen
  • A. Koolschijn
  • H. Hielkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 3 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1942, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van 386 hennepplanten in zijn woning op 13 maart 2007. De politierechter had hem hiervoor een straf opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte opnieuw zou veroordelen tot een werkstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk 386 hennepplanten aanwezig had, wat in strijd is met de Opiumwet. De strafbaarheid van de verdachte werd niet betwist, en er werden geen strafuitsluitingsgronden geconstateerd. Bij de strafmotivering heeft het hof rekening gehouden met de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, en het strafrechtelijk verleden van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte sinds het plegen van het feit niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen.

Uiteindelijk heeft het hof besloten om de verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf van 50 uren op te leggen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 25 dagen. Het hof heeft ook geconstateerd dat de berechting in eerste aanleg niet binnen de redelijke termijn heeft plaatsgevonden, maar heeft geen strafvermindering toegepast omdat de opgelegde straf onder de 100 uren blijft. Het hof heeft de zaak dus opnieuw beoordeeld en de verdachte veroordeeld tot de eerder genoemde werkstraf.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001406-09
Parketnummer eerste aanleg: 17-755878-08
Arrest van 3 maart 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 5 juni 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1942] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.A. Koning, advocaat te Meppel.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 13 maart 2007, te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 386 hennepplanten/hennepplantjes, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij op 13 maart 2007, te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk aanwezig heeft gehad 386 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 13 maart 2007 opzettelijk 386 hennepplanten in zijn woning aanwezig gehad.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 december 2010 blijkt, dat verdachte vóór 13 maart 2007 meermalen ter zake van het plegen van - zij het andersoortige - strafbare feiten is veroordeeld.
Op grond van het vorenstaande en mede gelet op de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten straftoemeting "Art. 3 onder B Opiumwet hennepkwekerijen" (100-500 hennepplanten: oriëntatiepunt: 6 weken gevangenisstraf), acht het hof de oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 84 uren, subsidiair 42 dagen hechtenis, (in plaats van voormelde gevangenisstraf) in beginsel passend en geboden.
Uit voormeld uittreksel is voorts gebleken, dat verdachte, inmiddels 68 jaren oud, ná het plegen van het bewezen verklaarde feit niet wederom ter zake van het plegen van een drugsdelict met justitie in aanraking is gekomen.
De ernst van het gepleegde feit en verdachtes strafrechtelijk verleden rechtvaardigen niet de oplegging van een voorwaardelijke werkstraf, zoals door de advocaat-generaal gevorderd.
Het vorenstaande leidt ertoe dat aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, zal worden opgelegd. Hierin heeft het hof verdisconteerd dat er sinds het plegen van het misdrijf inmiddels onwenselijk veel tijd is verstreken.
Het hof heeft voorts vastgesteld dat de berechting in eerste aanleg niet heeft plaatsgevonden binnen 2 jaar. Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn met ruim 2 maanden, hetgeen in strijd is met artikel 6, eerste lid, EVRM. Nu het hof, als laatste feitelijke instantie, een onvoorwaardelijke werkstraf van minder dan 100 uren zal opleggen, past het hof geen strafvermindering toe en volstaat het hof met het oordeel, dat de geconstateerde verdragsschending voldoende is gecompenseerd.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van vijftig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfentwintig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Van Veen, voorzitter, mr. Koolschijn en mr. Hielkema, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier.