ECLI:NL:GHLEE:2011:BP6658

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002501-05
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 3 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De veroordeelde, geboren in 1975, was betrokken bij drugshandel en had wederrechtelijk verkregen voordeel behaald. De rechtbank had eerder vastgesteld dat het voordeel € 91.782,08 bedroeg, maar de advocaat-generaal vorderde een herziening naar € 125.223,15. Het hof oordeelde dat de eerdere schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet juist was en stelde het bedrag vast op € 147.061,02, inclusief rente op het inbeslaggenomen geldbedrag. Het hof overwoog dat de veroordeelde een leidinggevende rol had binnen de criminele organisatie en dat hij voordeel had genoten van de drugstransacties. De raadsvrouw van de veroordeelde voerde aan dat er geen rekening was gehouden met wisselkosten, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof matigde de betalingsverplichting van de veroordeelde met € 7.500,- vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Uiteindelijk werd de veroordeelde verplicht om € 139.561,02 aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, vermeerderd met rente.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002501-05
Parketnummer eerste aanleg: 18-030076-01
Arrest van 3 maart 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 8 december 2005, in de zaak strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen:
[veroordeelde],
geboren op [1975] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsvrouw van veroordeelde mr. L.J. Meijering, advocaat te Utrecht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft bij voormeld vonnis, op tegenspraak gewezen, onder verwijzing naar het arrest in de strafzaak van het gerechtshof te Leeuwarden d.d. 3 mei 2004 (parketnummer 24-000329-03), het door veroordeelde door middel van de door hem gepleegde strafbare feiten wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op
€ 91.782,08 en hem de verplichting opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen, ter ontneming van dat voordeel.
Gebruik van het rechtsmiddel
De veroordeelde is op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormelde uitspraak in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsvrouw van veroordeelde heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd hem ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vaststelt op € 125.223,15 en veroordeelde de verplichting oplegt een bedrag van € 120.223,15 aan de Staat te voldoen ter ontneming van dat voordeel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel onderliggende strafzaak
De veroordeelde is bij arrest van dit hof (parketnummer 24-000329-03)veroordeeld tot straf ter zake van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 eerste lid, onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en deelnemen aan een criminele organisatie. Bij arrest van 20 december 2005 heeft de Hoge Raad het arrest van het hof vernietigd, maar uitsluitend voor wat betreft de opgelegde straf en heeft de opgelegde gevangenisstraf verminderd, in die zin dat deze vier jaren en negen maanden beloopt.
bewijsmiddelen op grond waarvan het voordeel wordt geschat
De veroordeelde heeft uit het bewezen verklaarde handelen voordeel verkregen.
Aan de inhoud van de volgende wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van
€ 147.061,02.
Het hof heeft zich voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op het aanvullend rapport van de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 30 september 2003. Op grond van de achter dat rapport gevoegde verklaringen van getuigen (afnemers van drugs) is berekend dat door de organisatie waar veroordeelde deel van uitmaakte, na aftrek van kosten, die het hof niet onredelijk voorkomen, een voordeel is behaald van € 73.705,25 ter zake van een XTC-transactie in Mexico en € 293.423,09 ter zake van overige drugstransacties.
Gelet op de door veroordeelde vervulde rol binnen de organisatie acht het hof redelijk dat veroordeelde 25% van het uit de overige drugstransacties behaalde voordeel wordt toegerekend, zijnde een bedrag van € 73.355,77.
Ter zake van het voordeel van de Mexico-transactie overweegt het hof als volgt.
De contante bruto-opbrengst (€ 86.814,03) van de Mexico-transactie is blijkens het dossier op 27 april 2001 door de marechaussee op Schiphol conservatoir inbeslaggenomen. Het beslag is gesteld op naam van medeverdachte [medeveroordeelde]. Door de advocaat-generaal is ter zitting van het Gerechtshof medegedeeld dat, na het onherroepelijk worden van de arresten in de ontnemingzaken, het inbeslaggenomen geld met de vordering wederrechtelijk verkregen voordeel van [medeveroordeelde] zal worden verrekend.
Het hof rekent de bruto-opbrengsten en de kosten van de Mexico transactie (resulterend in een netto-opbrengst van € 73.705,25) daarom voor 100% toe aan veroordeelde.
Ter zitting van het hof is gebleken dat het onder veroordeelde conservatoir inbeslaggenomen geldbedrag van € 86.814,03 (betrekking hebbende op de transactie met Mexico) tot de dag van de zitting is aangegroeid met een bedrag van € 33.441,07 aan rente. Ook dit bedrag aan rente en de rente vanaf de dag van de zitting tot aan het moment van het onherroepelijk worden van de ontnemingszaak is vatbaar voor ontneming.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ten aanzien van de veroordeelde vastgesteld op:
- voordeel uit overige drugstransacties € 73.355,77
- voordeel uit de Mexicotransactie € 73.705,25
Totaal voordeel € 147.061,02
Te vermeerderen met het bedrag aan rente op het inbeslaggenomen geld.
verweren van de raadsvrouw
Het verweer van de raadsvrouw dat geen rekening is gehouden bij de berekening van het voordeel met de wisselkosten van de door veroordeelde ontvangen geldbedragen in Duitse Marken naar Nederlandse Guldens, wordt verworpen. Het is aan veroordeelde om aannemelijk te maken dat hij wisselkosten heeft moeten maken die in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict, alsmede de hoogte van deze kosten. Het hof acht niet aannemelijk geworden dat veroordeelde deze kosten heeft moeten maken, ook niet op grond van hetgeen de raadsvrouw hieromtrent naar voren heeft gebracht.
Met betrekking tot de BMW is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat deze in het vermogen van de criminele organisatie is gevloeid. Het feit dat een deel van de opbrengst van de transacties in natura is genoten en aanwijsbaar is toegedeeld aan één van verdachtes mededaders, brengt niet mee dat deze opbrengst niet toegerekend kan worden aan de organisatie. Hetgeen de raadsvrouw hieromtrent heeft gesteld, wordt verworpen.
In de strafzaak is door het hof geoordeeld dat veroordeelde samen met medeverdachte Boutaam binnen de organisatie een leidinggevende en coördinerende rol innam.
Anders dan de raadsvrouw, acht het hof het daarom niet aannemelijk dat veroordeelde tijdens detenties (van korte duur) geen voordeel heeft genoten.
Het hof verwerpt het gevoerde draagkrachtverweer, omdat niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde geen draagkracht heeft en naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet zal hebben, mede gelet op de verjaringstermijn. Niet uitgesloten kan worden dat veroordeelde vermogen bezit.
redelijke termijn/betalingsverplichting
Het hoger beroep is door veroordeelde ingesteld op 16 december 2005. Na aanhouding van de behandeling ter zitting van dit hof op 16 oktober 2007 teneinde de getuige [getuige] te horen, heeft de inhoudelijke behandeling pas plaatsgevonden op 2 februari 2011. Gelet op deze uitzonderlijke mate van overschrijding van de redelijke termijn zal het hof, anders dan de advocaat-generaal heeft bepleit, een verdergaande matiging opleggen dan de door de advocaat-generaal voorgestelde € 5.000,-. Anders dan de advocaat-generaal heeft gesteld, biedt het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, NJ 2008, 358 daarvoor in uitzonderlijke gevallen ruimte. Het hof zal de betalingsverplichting matigen met een bedrag van € 7.500,-. Het hof zal aan de veroordeelde derhalve de verplichting opleggen om € 139.561,02 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de gekweekte rente op het ten laste van verdachte in conservatoir beslag genomen geldbedrag.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
stelt het bedrag waarop het door veroordeelde [verdachte] voornoemd wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 147.061,02 te vermeerderen met de gekweekte rente op het ten laste van verdachte in conservatoir beslag genomen geldbedrag;
legt de veroordeelde [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag van honderdnegenendertigduizend vijfhonderdeenenzestig euro en twee cent ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel te vermeerderen met de gekweekte rente op het ten laste van verdachte in conservatoir beslag genomen geldbedrag.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G. Dam, voorzitter, mr. L.T. Wemes en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier.