Parketnummer: 24-002833-10
Parketnummer eerste aanleg: 19-830146-10
Arrest van 14 maart 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 16 november 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1976] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in P.I. HvB Ter Apel te Ter Apel,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, heeft maatregelen opgelegd en heeft een beslissing genomen over de vorderingen van de benadeelde partijen en de in beslag genomen goederen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder
3 primair en subsidiair ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank - voor zover aan hoger beroep onderworpen - zal bevestigen met uitzondering van de beslissing over de vordering van de benadeelde partij [benadeelde]. De advocaat-generaal vordert dat deze vordering geheel zal worden toegewezen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep - voor zover aan hoger beroep onderworpen - voor wat betreft de tenlastelegging, de bewijsvoering, de bewezenverklaring, de kwalificatie, de strafbaarheid, de beslissingen ten aanzien van de in beslag genomen goederen, de vorderingen van de benadeelde partijen en de daarbij opgelegde schadevergoedingsmaatregelen, met uitzondering van de op te leggen straf en de beslissing voor wat betreft de benadeelde partij [benadeelde] en zal dat vonnis met aanvulling en verbetering van gronden in zoverre bevestigen.
Ten aanzien van de strafoplegging en beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en de daarop betrekking hebbende schadevergoedingsmaatregel zal het vonnis worden vernietigd, om hierna te noemen redenen.
Verbetering van de bewijsoverweging ten aanzien van feit 4
Het hof is op dezelfde gronden als de rechtbank van oordeel dat sprake is van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededader [mededader] dat hier sprake is van medeplegen van brandstichting.
Anders dan de rechtbank is het hof echter van oordeel dat niet kan worden vastgesteld wie initiatiefnemer tot de brandstichting is geweest. Gelet op de overige vastgestelde feiten en omstandigheden die aan de conclusie dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking ten grondslag liggen, doet deze constatering niet af aan het oordeel dat sprake is van medeplegen.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 22 tot en met 24 juni 2010 meermalen schuldig gemaakt aan brandstichting. Ook heeft verdachte zich in diezelfde periode schuldig gemaakt aan een diefstal en een poging tot diefstal, waarbij het in beide gevallen ging om een personenauto.
Met betrekking tot genoemde brandstichtingen overweegt het hof dat verdachtes handelen een groot gevaarzettend karakter heeft gehad. Verdachte heeft onder meer brand gesticht in een auto die in een garagebedrijf stond, met het risico dat het gehele bedrijfspand in vlammen zou opgaan en schade kon ontstaan aan buiten het pand geparkeerd staande auto's.
Ook heeft verdachte een andere auto in brand gestoken waardoor aan de betreffende auto en aan de in de nabijheid geparkeerde auto's aanzienlijke schade is aangericht.
Bij de diefstallen van de auto's heeft verdachte uitsluitend gehandeld uit winstbejag.
Verdachte heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen van zijn handelen voor de eigenaren van de auto's.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 februari 2011 - meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden wederom de fout in te gaan.
Bij het bepalen van de straf houdt het hof rekening met de omstandigheden en achtergrond van verdachte zoals blijkt uit de omtrent verdachte opgemaakt rapportage van Verslavingszorg Noord Nederland van 1 november 2010.
Verdachte heeft ter zitting van de rechtbank erkend zich ook schuldig te hebben gemaakt aan twee van de op de dagvaarding ad informandum gevoegde, feiten (2 diefstallen uit een auto), opgenomen onder parketnummer 830146-10. Deze feiten worden bij de straftoemeting in aanmerking genomen en zijn hiermee afgedaan.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel, dat oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en noodzakelijk is. Het hof zal verdachte derhalve een gevangenisstraf opleggen van vierentwintig maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk. Dit is hoger dan de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf (te weten twintig maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk). Het hof acht de door de rechtbank opgelegde straf - gelet op met name het gevaarzettende karakter van de bewezenverklaarde brandstichtingen, het strafrechtelijke verleden van verdachte en de schade die verdachte door zijn handelen heeft veroorzaakt - geen recht doen aan de ernst van de feiten.
Benadeelde partij/Schadevergoedingsmaatregel
Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de genomen beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en ten aanzien van de daarbij opgelegde schadevergoedingsmaatregelen, met uitzondering van de beslissing omtrent de vordering en schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde]. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. In plaats daarvan overweegt het hof het volgende.
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij [benadeelde] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering in eerste aanleg deels wel en deels niet is toegewezen en dat hij zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vordering is van de zijde van verdachte niet gemotiveerd weersproken. Derhalve kan deze worden toegewezen in voege als na te melden.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat ook de door de benadeelde partij opgevoerde expertisekosten (€ 83,30) voor vergoeding in aanmerking komen.
Daarom kan de volledige vordering worden toegewezen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof overweegt, dat op grond van het onderzoek ter 's hofs terechtzitting vaststaat, dat door het onder 5 bewezenverklaarde feit aan het slachtoffer schade is toegebracht, waarvoor verdachte jegens genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Het hof stelt die schade vast op een bedrag van € 2.189,68. Aan verdachte zal derhalve de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van voormeld geldbedrag ten behoeve van voornoemd slachtoffer.
Aanvulling van de motivering van de schadevergoedingsmaatregelen
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet in staat zal zijn om binnen de door het CJIB gestelde termijn aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. Verdachte heeft geen vast werk op de camping van zijn ouders en zit bovendien voorlopig nog gedetineerd.
Na zijn detentie zal hij eerst afhankelijk zijn van een uitkering. Opleiding, capaciteiten en een strafblad maken het voor verdachte lastig een baan te vinden. Het hof zou hierin aanleiding moeten vinden, aldus de verdediging, om het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel achterwege te laten.
De schadevergoedingsmaatregel beoogt het herstel van de rechtmatige toestand. Daarbij past in beginsel niet dat de schadevergoedingsmaatregel niet wordt opgelegd of wordt gematigd op grond van de draagkracht van de verdachte. Dat is slechts anders in uitzonderlijke gevallen.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de door de verdediging aangevoerde omstandigheden niet zo uitzonderlijk zijn dat thans reeds geconcludeerd moet worden dat er geen reële kans is dat verdachte de schade binnen een redelijke termijn zal kunnen vergoeden. Het hof ziet derhalve geen aanleiding om de oplegging van schadevergoedingsmaatregelen achterwege te laten.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde;
bevestigt, met verbetering en aanvulling van gronden, het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van de strafoplegging en de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde], alsmede de daarop betrekking hebbende schadevergoedingsmaatregel;
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover voor hoger beroep vatbaar, voor wat betreft de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en de daarop betrekking hebbende schadevergoedingsmaatregel en in zoverre opnieuw recht doende:
veroordeelt verdachte [verdachte] tot
gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden;
beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van zes maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van de Stichting Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van die instelling, welke voorschriften en aanwijzingen mede zullen inhouden dat verdachte zich doet begeleiden en/of behandelen door de A.F.P.N., of een soortgelijke instelling;
draagt genoemde instelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
bepaalt dat dit toezicht door genoemde instelling reeds tijdens de proeftijd kan worden beëindigd;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van tweeduizend honderdnegenentachtig euro en achtenzestig cent;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tweeduizend honderdnegenentachtig euro en achtenzestig cent ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van eenendertig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. A.J. Rietveld, voorzitter, mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg en mr. K.J. van Dijk, in tegenwoordigheid van G.G. Eisma als griffier.