Parketnummer: 24-003008-10
Parketnummer eerste aanleg: 17-880351-10
Arrest van 17 maart 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van
9 december 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1958] te [geboorteplaats],
ingeschreven te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.M.J. Nuijten, advocaat te Haarlem.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Leeuwarden heeft bij het vonnis wegens een misdrijf de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders aan verdachte opgelegd, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het ten laste gelegde de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren zal opleggen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen, nu het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank in het bestreden vonnis.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 12 augustus 2010 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], [slachtoffer] (woonbegeleider bij verslavingszorg Noord Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend:
- slaande en/of stompende bewegingen richting die [slachtoffer] te maken en/of (vervolgens)
- ten overstaan van die [slachtoffer] een schroevendraaier te pakken en/of met voornoemde schroevendraaier voor die [slachtoffer] te gaan staan en/of met voornoemde schroevendraaier stekende en/of zwaaiende bewegingen richting die [slachtoffer] te maken en/of (daarbij)
- die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "Klootzak, denk je dat ik bang van je ben" en/of "Die lange kop onthoud ik wel, die geef ik door en dan pakken ze je wel" en/of "Kom maar, wat moet je nu? Ik steek je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 12 augustus 2010 te [plaats], in de gemeente [gemeente], [slachtoffer] (woonbegeleider bij verslavingszorg Noord Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door opzettelijk dreigend:
- stompende bewegingen richting die [slachtoffer] te maken en
- ten overstaan van die [slachtoffer] een schroevendraaier te pakken en met voornoemde schroevendraaier voor die [slachtoffer] te gaan staan en met voornoemde schroevendraaier stekende bewegingen richting die [slachtoffer] te maken en (daarbij)
- die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "Klootzak, denk je dat ik bang van je ben" en "Die lange kop onthoud ik wel, die geef ik door en dan pakken ze je wel" en "Kom maar, wat moet je nu? Ik steek je dood",
zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Bewijsmiddelen
Het hof bezigt met betrekking tot de bewezenverklaring de navolgende bewijsmiddelen:
1. Een proces-verbaal, nr. [nummer], d.d. 13 augustus 2010 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1], agent van politie, Team Leeuwarden (dossierpagina's 24 tot en met 28 van een proces-verbaal, nr. [nummer], d.d. 18 augustus 2010 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 2], hoofdagent van politie, Team Leeuwarden), inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van aangever [slachtoffer]:
Ik doe aangifte terzake bedreiging gepleegd op 12 augustus 2010 op de [adres] te [plaats]. Ik ben werkzaam als ambulant woonbegeleider bij Verslavingszorg Noord Nederland. Op 12 augustus 2010 ging ik op huisbezoek bij [getuige] (het hof begrijpt - gelet op bewijsmiddel 2 - telkens: [getuige]) aan de [adres] te [plaats]. Toen ik in de woonkamer kwam, zag ik een man op de bank zitten. Ik had het idee dat deze man op de bank [verdachte] (het hof begrijpt telkens: verdachte [verdachte]) moest zijn. Ik ken deze [verdachte] van de verhalen van [getuige].
Ik zag dat [verdachte] zich richting mij keerde en ik hoorde dat [verdachte] tegen mij riep: "Denk je dat ik bang van je ben?" Tegelijkertijd zag ik dat [verdachte] zijn rechterhand, die tot een vuist gebald was, naar achteren haalde. Dit deed hij zeker twee keer. Daarna zag ik dat [verdachte] sloeg. Ik zag dat hij zijn tot vuist gebalde rechterhand krachtig naar achteren bracht en in de richting van mij uithaalde. De vuistslag miste mij. Door deze aanval viel ik op de bank. Opeens zag ik dat [verdachte] de schroevendraaier uit zijn zak op zijn rechterbeen trok. Ik zag dat de man de schroevendraaier langs zijn lichaam hield. Ik zag dat de schroevendraaier ongeveer 25 centimeter was. Toen ik op de bank lag en [verdachte] met de schroevendraaier voor me zag staan, dacht ik dat ik er geweest was. Ik dacht dat [verdachte] mij neer zou steken. Ik hoorde dat [verdachte] tijdens dit gebeuren op mij schold. Hij riep: "Klootzak" en "denk je dat ik bang van je ben?" en dat soort kreten. Ik kon geen kant op. Ik heb niet precies gezien wat [verdachte] met de schroevendraaier heeft gedaan. Ik kon dit niet zien omdat [getuige] tussen ons in sprong.
Ik zag dat [getuige] [verdachte] naar buiten kreeg. In de deuropening keek [verdachte] in mijn richting en zei tegen mij: "Die lange kop onthoud ik wel, die geef ik door en dan pakken ze je wel." Deze woorden voelden als een bedreiging.
2. Een proces-verbaal, nr. [nummer], d.d. 17 augustus 2010 op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 3], brigadier van politie, Recherche 01, en [verbalisant 4], brigadier van politie, Team Leeuwarden (dossierpagina's 31 en 32 van het onder 1. genoemde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van getuige [getuige]:
Op 12 augustus 2010 zou mijn woonbegeleider [slachtoffer] (het hof begrijpt - gelet op bewijsmiddel 1 - telkens: aangever [slachtoffer]) bij mij op bezoek komen. Toen [slachtoffer] binnen kwam, zat [verdachte] (het hof begrijpt telkens: verdachte [verdachte]) in de kamer op de bank voor het raam. Ik zag dat [verdachte], op het moment dat [slachtoffer] binnen kwam, op ging staan. Ik zag dat [verdachte] een vechthouding aan nam. Ik zag dat hij zijn handen tot vuisten had gebald.
Ineens zag ik dat [verdachte] een schroevendraaier in zijn hand had en daarmee stekende bewegingen maakte in de richting van [slachtoffer]. Ik hoorde dat [verdachte] hierbij schreeuwde: "Kom maar, wat moet je nu? Ik steek je dood." Omdat ik bang was dat het helemaal mis zou gaan en [verdachte] mijn woonbegeleider [slachtoffer] met een schroevendraaier zou steken, ben ik tussen beide gesprongen.
3. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 3 maart 2011, inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Op 12 augustus 2010 was ik bij [getuige] thuis. Ik heb standaard een schroevendraaier in mijn zak. Ik heb de schroevendraaier in mijn hand gehad terwijl ik tegenover de man die in de woning van [getuige] aanwezig was, stond.
4. Een schriftelijk stuk, te weten een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 9 februari 2011, inhoudende - onder meer - :
Instantie/zaaknr. Arrondissement Leeuwarden 17-880549-09
Datum beslissing 15 april 2010 Meervoudige strafkamer Leeuwarden
Feit 1 art. 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Kwalificatie Bedreiging met zware mishandeling, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Feit 7 art. 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Kwalificatie Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Status Onherroepelijk 30 april 2010
Beslissing t.a.v.
Feit 1, Feit 2, Feit 3
Feit 5, Feit 7 6 maanden gevangenisstraf
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Motivering van de op te leggen maatregel
Het hof is van oordeel dat aan verdachte - overeenkomstig het vonnis van de rechtbank en de vordering van de advocaat-generaal - de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) moet worden opgelegd. Het hof heeft hierbij gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte en zijn (strafrechtelijke) verleden. Daarbij is in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 12 augustus 2010 schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Dit feit betreft een misdrijf waarvoor ingevolge het bepaalde in artikel 67, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafvordering voorlopige hechtenis is toegelaten. Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 9 februari 2011 is verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem op 12 augustus 2010 begane feit viermaal wegens misdrijven onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen. Het onderhavige feit is begaan na de tenuitvoerlegging van (in elk geval het merendeel) van deze straffen.
Met betrekking tot het recidivegevaar heeft het hof - behalve op voornoemd uittreksel uit het justitiële documentatieregister - gelet op hetgeen hieromtrent is vermeld in het reclasseringsadvies van Verslavingszorg Noord Nederland, d.d. 17 november 2010 opgemaakt door E. Bomhof. Voornoemd advies houdt op dit punt in dat het recidiverisico wordt geschat als hoog, gelet op het aantal (hoog) scorende criminogene factoren.
Het hof is van oordeel dat op grond van vorenstaande er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Voornoemd reclasseringsadvies houdt daarnaast in - zakelijk weergegeven - :
"De heer [verdachte] is vanaf zijn 27ste verslaafd aan middelen. Sindsdien komt hij met justitie in aanraking; in eerste instantie wegens verwervingscriminaliteit, maar vervolgens ook voor geweldsdelicten. De agressie wordt gezien als een gevolg van middelengebruik en een persoonlijkheidsstoornis (antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken).
Daarnaast zijn er vermoedens van een matig tot zwakbegaafd intellectueel functioneren en signaleren wij grote tekorten op het gebied van sociale vaardigheden. Met het gedrag en taalgebruik wat betrokkene zich door zijn leven op straat heeft aangeleerd, komt hij bij anderen bedreigend over. Hij lijkt daarbij geen inzicht te hebben in de impact van dit gedrag op anderen.
Gelet op de agressie en de dreigende houding die hij in het contact met anderen liet zien, liep het contact met hulpverlenende instanties in het verleden zo stroef dat hulpverlening niet van de grond kwam. De heer [verdachte] stond niet open voor verandering en een reclasseringstoezicht mislukte.
Betrokkene is als veelpleger aangemerkt, en hij staat op de ISD lijst. Er wordt nu voor de tweede keer een ISD beoordeling gevraagd."
Gevraagd naar de aanbevelingen voor gedragskundige interventies en het juridische kader waarbinnen die interventies zouden dienen plaats te vinden, stelt Bomhof in voornoemd rapport echter het volgende:
"Sinds zijn voorlaatste detentie is er een verandering in zijn gedrag zichtbaar. Volgens alle geraadpleegde referenten is er bij betrokkene al ruim een jaar een verandering in positieve zin zichtbaar. Hij is rustiger, en stelt zich coöperatiever en beter aanspreekbaar op dan daarvoor. Deze verandering wordt toegeschreven aan de kalmerende medicatie die betrokkene sinds augustus 2009 wordt voorgeschreven. Op basis van deze verandering in gedrag werden er wel mogelijkheden op het gebied van hulpverlening gezien. Op de strafzitting van 15 april 2010 werd betrokkene dan ook het voordeel van de twijfel gegeven en eiste de officier van justitie geen ISD-maatregel. Echter in de zes weken dat betrokkene op vrije voeten is geweest nadat hij op 5 juli uit detentie kwam, is het desondanks weer misgegaan. Uit ons onderzoek is gebleken dat op het moment dat de medicatie van betrokkene in beheer bij anderen was, het goed met hem ging, en hij zich naar de hulpverlening toe, coöperatief opstelde. Op het moment dat het twaalf dagen voor het delict mis ging met de medicatie, liet hij weer zijn oude gedrag zien.
Alle betrokken hulpverleners zien desondanks mogelijkheden om de net gestarte hulpverlening (inzetten van woonbegeleiding nu betrokkene de beschikking heeft over een huurwoning, methadonverschaffing, financiële bewindvoering en sociale verslavingszorg) te continueren, mits de medicatie goed geregeld is.
De officier van justitie heeft ons verzocht te onderzoeken of wij een ISD maatregel als zinvolle afdoening zien. Gelet op het voorgaande signaleren wij dat er, vanuit hulpverleningsoptiek, mogelijkheden worden gezien. Wij adviseren dan ook om niet over te gaan tot het opleggen van een ISD-maatregel. Wij adviseren om een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf in overweging te nemen, met als bijzondere voorwaarde een reclasseringstoezicht."
Bovenstaande conclusie heeft Bomhof ter terechtzitting van het hof eveneens uitgedragen en toegelicht.
Het hof is echter van oordeel dat de veiligheid van zowel personen als goederen de oplegging van de ISD-maatregel eist. Zoals reeds aangegeven is er bij verdachte sprake van een omvangrijk strafrechtelijk verleden, waarbij verdachte gedurende de afgelopen vijf jaren met name ter zake van diefstallen, vernielingen en bedreigingen tot verschillende gevangenisstraffen is veroordeeld. De intensieve bemoeienis van de reclassering, zoals ook door de deskundige Bomhof ter terechtzitting van het hof is uiteengezet, heeft niet geleid tot een afname in het plegen van strafbare feiten door verdachte. Ook de wetenschap dat er van de zijde van het openbaar ministerie eerder initiatieven zijn ontplooid om aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen, heeft geen (positief) effect gehad op het gedrag van verdachte. Verdachte pleegt ongeveer een maand na zijn ontslag uit detentie op 5 juli 2010 onderhavig feit.
Uit voornoemd reclasseringsadvies blijkt voorts dat verdachte in de periode gelegen tussen 5 juli 2010 en 16 augustus 2010, de dag van zijn aanhouding ter zake van het onderhavige feit, ondanks alle begeleiding en ondersteuning en naast de dagelijkse dosis methadon, vier of vijf keer cocaïne heeft gebruikt, hetgeen het hof als zeer zorgwekkend beschouwt.
Bovenstaande feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van het hof de conclusie dat verdachte - in ieder geval op dit moment - niet kan omgaan met de zelfstandigheid die gepaard gaat met de huidige woonomgeving van verdachte. De op te leggen ISD-maatregel, dan wel de (vervolg)voorzieningen (in het kader) hiervan, bieden ook op dit punt soulaas.
Gelet op al het vorenstaande zal het hof - in afwijking van het reclasseringsadvies - de ISD-maatregel aan verdachte opleggen. Naast het belang van de bescherming van de maatschappij gedurende die periode, neemt het hof in aanmerking dat nakoming van de inspanningsverplichting van de penitentiaire inrichting om verdachte een passende behandeling te bieden, tijd zal vergen. Gelet op de inhoud van het eerder genoemde rapport en hetgeen deskundige Bomhof hieromtrent ter terechtzitting van het hof heeft verklaard, is niet te verwachten dat de langdurige (verslavings-)problematiek van verdachte binnen een kortere tijd dan de maximale duur van de maatregel kan worden behandeld en verdachte vervolgens aansluitend kan worden begeleid. Daarom zal het hof ook de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat het - gelet op het bepaalde in artikel 38m, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht - niet mogelijk is om een ISD-maatregel op te leggen nu het reclasseringsadvies van 17 november 2010 negatief adviseert omtrent het opleggen van deze maatregel aan verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Artikel 38m, lid 4 van het Wetboek van Strafrecht luidt - voor zover van toepassing - :
"De rechter legt de maatregel slechts op, nadat hij een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel heeft doen overleggen. (...)"
De conclusie van de raadsman dat slechts bij een positief advies aangaande de wenselijkheid of de noodzakelijkheid van het opleggen van een ISD-maatregel deze maatregel kan worden opgelegd, duidt op een onjuiste uitleg van voornoemde bepaling. Het gaat erom dat er een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies dient te worden overgelegd voordat de rechter kan overgaan tot oplegging van de ISD-maatregel. De wettekst impliceert op geen enkele wijze dat de rechter gebonden is aan het overgelegde advies.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd staat derhalve niet in de weg aan het opleggen van de ISD-maatregel.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 38m, 38n, 43a en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
gelast dat verdachte [verdachte] wordt geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. A.J. Rietveld, voorzitter, mr. K.J. van Dijk en mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra als griffier.